Campus

‘Hak de TU in stukken als een regenworm’

Studium Generale en Delta houden op dinsdag 9 mei een debat over de groeiplannen van de TU. Delta vroeg panellid en Leidse hoogleraar Remco Breuker alvast naar zijn positie.

Remco Breuker spreekt ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar in 2019 in Leiden. (Foto: Marc de Haan)

Het grote publiek kent de Leidse Koreadeskundige Remco Breuker vooral van zijn vakgebied, waarover hij regelmatig duiding geeft in kranten en op televisie. Maar bij medewerkers van Nederlandse universiteiten geniet Breuker misschien nog wel meer bekendheid als uitgesproken lid van academisch platform WOinActie, columnist voor Delta’s Leidse zusterblad Mare en fervent twitteraar.

Samen met Rens Bod (Universiteit van Amsterdam) en Ingrid Robeyns (Universiteit Utrecht) schreef hij in 2020 het pamflet 40 Stellingen over de Wetenschap waarin de drie een visie presenteren op hoe de universiteit “anders en beter kan”. Naast bijval kon dit pamflet ook rekenen op scherpe kritiek. Zo getuigde de argumentatie van stelling 20 (“In het bestuur van de universiteit moeten de wetenschappers weer aan het roer komen te staan”) volgens de decaan van de faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de UvA, Agneta Fischer, van ‘naïviteit en kansloze nostalgie’.

Delta sprak Breuker op zijn werkkamer, tussen wanden vol boeken. Nog wel, want de ruimte voor boekenkasten is al jaren een heikel punt in de Leidse universiteitspolitiek. Dat is slechts een van de symptomen van de ongezonde groei van de Nederlandse universiteiten, vertelt hij.

De TU Delft wil groeien. In de eerste berichten daarover ging het over 40 duizend studenten. Wat dacht u toen u dat hoorde?
“Ik heb 101 vragen. Hebben we echt zo veel nieuwe Delftse ingenieurs nodig? Op welke vlakken? Wat voor studenten zijn dat en waar gaan ze naartoe als ze klaar zijn? Wie gaat dat betalen?

28.000 studenten is al een flinke universiteit. Moet je echt nog groter willen worden? Ik zou eerder willen voorstellen dat de TU Delft zich opdeelt. Dat lijkt me bestuurbaarder en je kunt gewoon blijven samenwerken. Niemand is gebaat bij grote organisaties, is mijn overtuiging.”

Is het niet een maatschappelijke verantwoordelijkheid om te groeien als er een grote vraag is naar Delftse ingenieurs?
“Het is ook je maatschappelijke verantwoordelijkheid om eerst na te denken voor je voldoet aan alle verzoeken die jouw kant op komen.
Het is helemaal niet op voorhand uitgesloten dat we meer ingenieurs nodig hebben, maar ik vraag me af: waarvoor dan? Als we ze nodig hebben om de dijken te verhogen, ben ik de eerste die zegt: doen. Als het erom gaat om de fossiele industrie te helpen, denk daar dan nog eens over na. Het maakt niet zo veel uit wat ik daarover denk, maar gezien de uitdagingen waar we vandaag mee te maken hebben, is dat niet iets wat je zomaar kunt doen.”

En waarom niet gewoon doen waar de samenleving om vraagt?
“Ik ben zelf de zoon van een Delftse ingenieur die bij Shell is gaan werken. Hij is niet de enige uit zijn generatie, of uit de generaties daarvoor en daarna. Delft is altijd een hofleverancier geweest voor bedrijven als Shell, maar we denken er als samenleving nu toch anders over wat die voor ons betekenen en in de toekomst kunnen gaan betekenen. En dan druk ik me heel eufemistisch uit.
Ook dat is je maatschappelijke verantwoordelijkheid, als opleidingsinstituut, om na te denken of dat de industrie is waarvoor je de mensen gaat leveren. Zulke overwegingen zijn goed op hun plaats als het college van bestuur van de TU Delft op een strategische heidag gaat met de decanen. Pas als je eruit bent welke kant je op wilt, kun je gaan bedenken of je wel of niet wilt groeien.
Deze beslissing klinkt heel erg als ‘U vraagt, wij draaien’. Dat lijkt me geen echt argument, hoogstens een strategische keuze om als argument te geven. En als er wel over is nagedacht, is het in het belang van de maatschappij om die overwegingen kenbaar te maken.”

Wat is het probleem met groei?
“In een kleine organisatie is het makkelijker te zien wat er zich op de werkvloer afspeelt: je loopt er even naartoe. Een voorbeeld van jaren geleden is toen het Maagdenhuis bezet werd in Amsterdam. Daar was veel om te doen en het was problematiek die ook in Leiden niet onbekend was. Ik liep toen op vrijdag hier mijn kantoor uit en wie loop ik aan de overkant tegen het lijf? Carel Stolker (de toenmalige rector magnificus van de Universiteit Leiden, red.). “Wat doe jij hier?”, vroeg ik. “Ik kom even kijken of hier alles in orde is.” Dat is een hartstikke romantisch voorbeeld en ook toen waren we al heel groot (in 2015 had de Universiteit Leiden 24 duizend studenten, tegenover 34 duizend in 2021, red.), maar ik denk dat het fijn is als je een rector hebt, of een decaan of wie dan ook, die even gaat kijken hoe het gaat.
Als je 40 duizend, 50 duizend, misschien straks wel 60 duizend studenten hebt, kun je niet meer zomaar kijken. Op zich is het niet zo erg als je dat niet zelf kunt doen, maar je moet het overlaten aan een grotere groep mensen die dichter bij jou staan dan bij de primaire processen.
Wat dat betreft ben ik een primaire-procesfundamentalist. Universiteiten hebben drie wettelijke taken: onderwijs, onderzoek en outreach (de TU Delft spreekt van valorisatie, red.). Dat zijn de dingen waar het om moet gaan. Al het andere is bijzaak of bedoeld om het mogelijk te maken. Wat je nu bij universiteiten ziet, is dat de aanwas voornamelijk plaatsvindt bij die delen van de universiteit die zich niet met de primaire taken bezighouden.”

‘De beleidsrijkheid van universiteiten is toegenomen, dat lijkt me onverstandig 

Waar ligt de grens? Draagt niet iedereen bij aan de primaire taken?
“Dat waag ik te betwijfelen. Ik zou zelfs willen zeggen dat er taken op mijn universiteit worden vervuld die de primaire taken rechtstreeks tegen lijken te werken. De beleidsrijkheid van universiteiten is enorm toegenomen en dat lijkt me onverstandig. Je hebt een buffer nodig tussen wat OCW (het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, red.) wil en wat de werkvloer hier doet en daar is beleid voor in leven geroepen, voor zover ik het begrijp. Om te zorgen dat OCW en alle regels en verordeningen de primaire taken niet te veel verpesten. Daarvoor hebben we een wollige tussenlaag. Maar in praktijk zie je dat die tussenlaag heel erg gegroeid is. Dat universiteiten voor ongeveer 35 procent uit ondersteunende diensten bestaan. Dat vind ik nogal wat.
Het is een soort ouder wordende man – dit is een gendered voorbeeld, maar dat is denk ik niet onterecht. Als een oudere man aankomt, is dat zelden in de spieren, maar altijd rond de buik. Als je de universiteit nu vergroot, loop je het risico dat de nadruk op de primaire processen, die al onder vuur ligt, nog meer in gevaar komt.”

Maar een grotere universiteit kan met diezelfde ondersteunende schil toch meer onderwijs en onderzoek mogelijk maken?
“Zeker, en dan kunnen we meteen wat doen aan honger en wereldvrede bereiken. Nee, dat is wensdenken van de eerste orde. Dat hebben we in de jaren ‘90 wel gezien op. Schaalvergroting was de primaire reden waardoor veel middelbare scholen fuseerden. Daar wordt nu anders naar gekeken, want het werkte niet zoals we dachten. Ook daar komt het primaire proces in de problemen.”

Dus de universiteit moet juist kleiner?
“Dat heb ik al honderd keer voorgesteld. De menselijke maat is heel belangrijk en grote organisaties maken het makkelijker die kwijt te raken. Hak het hele organisme in stukken, als een regenworm. Er is maar een beperkte hoeveelheid voedsel, namelijk studenten, dus de regenwormen die eenmaal in stukken zijn gehakt, worden nooit meer zo groot als hun voorganger.”

Is de voorgestelde multicampusstrategie ook een oplossing?
“Koloniale rijken zijn een beetje van het verleden, toch? Ik zet maar meteen zwaar geschut in, maar ik heb er mijn twijfels over. Ik denk dat samenwerking, zoals tussen Leiden en Den Haag, heel belangrijk is, maar waarom zou je dat niet doen op basis van gelijkheid? Hak die regenworm in stukjes.
Ik begrijp dat het moeilijk is voor bestuurders om de macht los te laten. Het is een beetje zoals je kinderen uit zien vliegen. Hen probeer je op wat voor manier dan ook aan je verbonden te houden. Misschien is het wel een goed plan, als je daarmee de macht uit het centrum loslaat. Anders bestuur je gewoon een ouderwets koloniaal rijk.
Ik zie heus niet allemaal losse eilandjes voor me: intense samenwerking is belangrijk. Misschien moet de universiteit een archipel van eilanden zijn, met bootjes die heen en weer varen.”

Nieuwsredacteur Emiel Beinema

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

tudelta@emielb.nl

Comments are closed.