Wetenschap

Op naar de ligfiets, zeppelin en magneettrein

Alleen ingrijpende vernieuwing leidt tot succes. Dat is de strekking van de eerste onderzoeksresultaten van het Dioc-project ‘De ecologische stad’. Vorige week presenteerden de onderzoekers hun onderzoek.

Een overdekte ligfiets die zonder moeite veertig kilometer per uur haalt, een zeppelin of een magneettrein: ze kunnen allemaal bijdragen aan het verminderen van de milieubelasting. Nieuwe ontwikkelingen, nu nog toekomstmuziek, maar als het aan de sprekers op het symposium ‘Onderweg naar de Ecologische Stad’ ligt, kijkt de mensheid er in 2040 niet meer raar van op.

Vorige week dinsdag presenteerden onderzoekers van het Delfts Interfacultair Onderzoekscentrum (Dioc) Duurzaam Gebouwde Omgeving (DGO) de voortgang van hun onderzoek. Het Dioc loopt inmiddels twee jaar. Na het eerste jaar, vooral een opstartfase waarin het onderzoeksveld werd afgebakend en het idioom werd ontwikkeld, is het onderzoek in volle gang. Naast het scheppen van een theoretisch kader vindt veel projectwerk plaats, waarbij case-studies worden gedaan.

Het Dioc hanteert drie invalshoeken: stromen, gebieden en actoren. De stromen, zoals energie, water en verkeer, moeten geminimaliseerd worden. Deze stromen zijn direct gerelateerd aan de milieukwaliteit. Bij gebieden staat de kwaliteit van de inrichting van de omgeving centraal, zowel op architectonisch als stedenbouwkundig niveau. En de actoren hebben belang bij de sociale kwaliteit, de leefbaarheid van de omgeving, en ze nemen deel aan de besluitvorming en het gebruik en beheer van de omgeving.

Bij duurzaam bouwen zijn al deze invalshoeken van belang. Doel is om vanuit deze perspectieven grensverleggende maar realistische voorstellen voor een duurzame en leefbare omgeving te formuleren. Concreet is daarbij vooral de reductie van de milieudruk van belang. Niet alleen tijdens de bouw of het gebruik van een voorziening, maar ook bij het afbreken daarvan. De gehele levensloop van de gebouwde omgeving staat centraal. Voor 2040 heeft het Dioc een metaforische streeffactor vastgesteld: de belasting van het milieu moet twintig keer zo laag zijn als nu. Metaforisch, omdat deze reductie op sommige fronten eenvoudig haalbaar is, terwijl het op andere onmogelijk is.

Het programma van het symposium verwoordt de missie van het Dioc poëtischer: ,,Voed twee keer zoveel mensen, verschaf hun energie en grondstoffen, laat hen leven volgens de eisen van een geciviliseerde samenleving en stop met verontreiniging van de aarde en verandering van het klimaat.” Er moet derhalve meer worden gedaan met minder middelen.
Risico’s

Het Dioc opereert op zeer verschillende vlakken, variërend van bestuurskundige analyses van de besluitvorming tot praktischeinvullingen voor bestaande woonwijken. Ir. Jeroen Buis houdt zich bezig met vervoerssystemen. Hij wil ingrijpende vernieuwingen, omdat de effecten dan vele malen hoger zijn. ,,Vergelijk bijvoorbeeld de capaciteit van een metrotunnel met een autosnelweg. Een acht meter brede spoorbuis kan evenveel mensen vervoeren als een 2 x 15 meter strookssnelweg.” Overgang op een ander vervoerssysteem kan derhalve veel meer winst opleveren dan bijvoorbeeld het uitbreiden van de asfaltvlakte voor milieuvriendelijke auto’s.

Investeren in het autoverkeer vindt Buis sowieso onverstandig, evenals het uitbreiden van het korteafstand vliegverkeer. ,,Op dit moment is het belangrijk dat wordt geïnvesteerd in het hoogwaardig openbaar vervoer, in de HSL, in de magneettrein en in de zeppelin. In een Nederlandse stad is de gemiddelde snelheid van een auto zestien kilometer per uur, in Bangkok is dit de helft. We moeten oppassen dat we dat hier ook niet krijgen.” Bovendien ziet hij voor de korte afstand een belangrijke rol voor ‘human powered vehicles‘, zoals overdekte ligfietsen. Hiervoor is echter wel een aanpassing van de infrastructuur nodig.

Bestuurskundige drs. Ellen van Bueren is het eens met Buis. Ook zij pleit voor innovatie, in plaats van een soort kaasschaafmethode, waarbij steeds kleine wijzigingen worden doorgevoerd. Op dit moment bestaan er pakketten met maatregelen voor duurzaam bouwen. Deze pakketten stellen eisen aan nieuwe producten, die het predikaat duurzaam willen krijgen. ,,De pakketten zijn een succes. Er is draagvlak voor en het wordt op grote schaal toegepast. Maar de maatregelen gaan niet erg ver. Er is een geringe milieureductie, gezien vanuit de factor-20-ambitie.”

Van Bueren ziet een belangrijke rol voor overheid wat betreft duurzaam bouwen. ,,Innovatie brengt grotere risico’s met zich mee, heeft minder kans van slagen. Bovendien is duurzaam bouwen voor geen van de actoren een hoofddoelstelling. Derhalve moet de overheid initiatief nemen, maar andere actoren moeten ook betrokken worden bij het proces van besluitvorming.”
Paradox

Het Dioc richt zich ook op woningbouw. Onderzoekers hebben een referentiewoning, representatief voor veel huizen die op dit moment worden gebouwd, doorgerekend en de milieubelasting hiervan bepaald. Een aanzienlijke winst kan direct behaald worden door het materiaalgebruik aan te passen. Het vermijden van zinken dakgoten en loden waterleidingen en het gebruiken van beton met daarin puin verwerkt, levert al aanzienlijke verbeteringen op.

Het gebruik van energie heeft echter ook veel effect op het milieu. Op dit gebied is nog veel te verbeteren.

Enkele voorbeeldprojecten voor duurzaam en energiezuinig bouwen in de woningbouw zijn vergeleken met de referentiewoning. De vergelijking op het gebied van energiebesparing, hergebruik en levensduurverlenging en vernieuwbare materialen leveren per saldo een milieuwinst op ten opzichte van de referentiewoning. Paradoxaal hierbij is echter, dat het terugdringen van het energiegebruik gepaard gaat met het gebruik van grotere hoeveelheden materiaal,bijvoorbeeld voor isolatie. Hierdoor wordt milieuwinst weer gedeeltelijk tenietgedaan.

Hier geldt eveneens dat het doen van kleine aanpassingen ook maar kleine milieuwinst oplevert. Conclusie tot nu toe is dan ook, dat op deze manier de doelstelling voor 2040 op veel gebieden niet gehaald wordt. De zoektocht naar vernieuwende concepten gaat door. Met het Dioc ‘De Ecologische Stad’ voorop.

Een overdekte ligfiets die zonder moeite veertig kilometer per uur haalt, een zeppelin of een magneettrein: ze kunnen allemaal bijdragen aan het verminderen van de milieubelasting. Nieuwe ontwikkelingen, nu nog toekomstmuziek, maar als het aan de sprekers op het symposium ‘Onderweg naar de Ecologische Stad’ ligt, kijkt de mensheid er in 2040 niet meer raar van op.

Vorige week dinsdag presenteerden onderzoekers van het Delfts Interfacultair Onderzoekscentrum (Dioc) Duurzaam Gebouwde Omgeving (DGO) de voortgang van hun onderzoek. Het Dioc loopt inmiddels twee jaar. Na het eerste jaar, vooral een opstartfase waarin het onderzoeksveld werd afgebakend en het idioom werd ontwikkeld, is het onderzoek in volle gang. Naast het scheppen van een theoretisch kader vindt veel projectwerk plaats, waarbij case-studies worden gedaan.

Het Dioc hanteert drie invalshoeken: stromen, gebieden en actoren. De stromen, zoals energie, water en verkeer, moeten geminimaliseerd worden. Deze stromen zijn direct gerelateerd aan de milieukwaliteit. Bij gebieden staat de kwaliteit van de inrichting van de omgeving centraal, zowel op architectonisch als stedenbouwkundig niveau. En de actoren hebben belang bij de sociale kwaliteit, de leefbaarheid van de omgeving, en ze nemen deel aan de besluitvorming en het gebruik en beheer van de omgeving.

Bij duurzaam bouwen zijn al deze invalshoeken van belang. Doel is om vanuit deze perspectieven grensverleggende maar realistische voorstellen voor een duurzame en leefbare omgeving te formuleren. Concreet is daarbij vooral de reductie van de milieudruk van belang. Niet alleen tijdens de bouw of het gebruik van een voorziening, maar ook bij het afbreken daarvan. De gehele levensloop van de gebouwde omgeving staat centraal. Voor 2040 heeft het Dioc een metaforische streeffactor vastgesteld: de belasting van het milieu moet twintig keer zo laag zijn als nu. Metaforisch, omdat deze reductie op sommige fronten eenvoudig haalbaar is, terwijl het op andere onmogelijk is.

Het programma van het symposium verwoordt de missie van het Dioc poëtischer: ,,Voed twee keer zoveel mensen, verschaf hun energie en grondstoffen, laat hen leven volgens de eisen van een geciviliseerde samenleving en stop met verontreiniging van de aarde en verandering van het klimaat.” Er moet derhalve meer worden gedaan met minder middelen.
Risico’s

Het Dioc opereert op zeer verschillende vlakken, variërend van bestuurskundige analyses van de besluitvorming tot praktischeinvullingen voor bestaande woonwijken. Ir. Jeroen Buis houdt zich bezig met vervoerssystemen. Hij wil ingrijpende vernieuwingen, omdat de effecten dan vele malen hoger zijn. ,,Vergelijk bijvoorbeeld de capaciteit van een metrotunnel met een autosnelweg. Een acht meter brede spoorbuis kan evenveel mensen vervoeren als een 2 x 15 meter strookssnelweg.” Overgang op een ander vervoerssysteem kan derhalve veel meer winst opleveren dan bijvoorbeeld het uitbreiden van de asfaltvlakte voor milieuvriendelijke auto’s.

Investeren in het autoverkeer vindt Buis sowieso onverstandig, evenals het uitbreiden van het korteafstand vliegverkeer. ,,Op dit moment is het belangrijk dat wordt geïnvesteerd in het hoogwaardig openbaar vervoer, in de HSL, in de magneettrein en in de zeppelin. In een Nederlandse stad is de gemiddelde snelheid van een auto zestien kilometer per uur, in Bangkok is dit de helft. We moeten oppassen dat we dat hier ook niet krijgen.” Bovendien ziet hij voor de korte afstand een belangrijke rol voor ‘human powered vehicles‘, zoals overdekte ligfietsen. Hiervoor is echter wel een aanpassing van de infrastructuur nodig.

Bestuurskundige drs. Ellen van Bueren is het eens met Buis. Ook zij pleit voor innovatie, in plaats van een soort kaasschaafmethode, waarbij steeds kleine wijzigingen worden doorgevoerd. Op dit moment bestaan er pakketten met maatregelen voor duurzaam bouwen. Deze pakketten stellen eisen aan nieuwe producten, die het predikaat duurzaam willen krijgen. ,,De pakketten zijn een succes. Er is draagvlak voor en het wordt op grote schaal toegepast. Maar de maatregelen gaan niet erg ver. Er is een geringe milieureductie, gezien vanuit de factor-20-ambitie.”

Van Bueren ziet een belangrijke rol voor overheid wat betreft duurzaam bouwen. ,,Innovatie brengt grotere risico’s met zich mee, heeft minder kans van slagen. Bovendien is duurzaam bouwen voor geen van de actoren een hoofddoelstelling. Derhalve moet de overheid initiatief nemen, maar andere actoren moeten ook betrokken worden bij het proces van besluitvorming.”
Paradox

Het Dioc richt zich ook op woningbouw. Onderzoekers hebben een referentiewoning, representatief voor veel huizen die op dit moment worden gebouwd, doorgerekend en de milieubelasting hiervan bepaald. Een aanzienlijke winst kan direct behaald worden door het materiaalgebruik aan te passen. Het vermijden van zinken dakgoten en loden waterleidingen en het gebruiken van beton met daarin puin verwerkt, levert al aanzienlijke verbeteringen op.

Het gebruik van energie heeft echter ook veel effect op het milieu. Op dit gebied is nog veel te verbeteren.

Enkele voorbeeldprojecten voor duurzaam en energiezuinig bouwen in de woningbouw zijn vergeleken met de referentiewoning. De vergelijking op het gebied van energiebesparing, hergebruik en levensduurverlenging en vernieuwbare materialen leveren per saldo een milieuwinst op ten opzichte van de referentiewoning. Paradoxaal hierbij is echter, dat het terugdringen van het energiegebruik gepaard gaat met het gebruik van grotere hoeveelheden materiaal,bijvoorbeeld voor isolatie. Hierdoor wordt milieuwinst weer gedeeltelijk tenietgedaan.

Hier geldt eveneens dat het doen van kleine aanpassingen ook maar kleine milieuwinst oplevert. Conclusie tot nu toe is dan ook, dat op deze manier de doelstelling voor 2040 op veel gebieden niet gehaald wordt. De zoektocht naar vernieuwende concepten gaat door. Met het Dioc ‘De Ecologische Stad’ voorop.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.