Campus

Kroket Hawaï

Ik liep de hoek om en keek recht in de afzichtelijke ingewanden van een snoepautomaat. Tegen de kast geleund stond een vrouw als een werkmier: schort aan, rubberen handschoenen.

,,Andere kant meneer”, zei ze. Ik vroeg me af wat ze bedoelde.

,,Het snoep zit aan de andere kant. U moet omlopen.” Ze gooide er een overdreven gaap uit. Ik liep om de kast heen. Aan de voorkant was het een snoepautomaat zoals alle andere: geklemd tussen metalen spiralen deden rollen pepermunt, gevulde koeken en chocoladerepen hun best om de eetlust op te wekken. Het was niet eens zo’n slecht idee om iets te eten. De roze koeken glommen wellustig.

Ik viste een paar munten op uit mijn broekzak en drukte ze in de gleuf. Ze vielen loos door het apparaat en tikten in het retourbakje. Voor ik ze eruit kon halen, deed de vrouw met de handschoenen een graai.

,,Eén vijfentwintig. Wat wil je hebben?”, vroeg ze, terwijl ze weer achter het apparaat kroop.

,,Een roze koek.”

,,Nee, welk nummer!”

Ik keek door de ruit naar de koek: rij drie, vierde van links.

,, Vierendertig. ”

Achter de roze koek doemden de handschoenen op, ze draaiden aan de spiralen. De roze koek schreed op me toe, verloor haar evenwicht, tuimelde in de opvangbak.

,,Wat een omslachtige manier van doen”, verzuchtte ik. En die opmerking raakte een gevoelige snaar. Het gemopper begon, het eerste gemopper dat ik hoorde, een primeur. Het klonk me als muziek in de oren: ik had in deze vrouw mijn eerste probleem gevonden. Ze zette haar handschoenen in haar zij. Ze stak haar kin in de lucht. Ze schraapte haar keel.

,,Geef je mij de schuld?”, vroeg ze dreigend. Ik bekeek de barsten in het glazuur van mijn roze koek. ,,Ik zal je eens iets vertellen. Denk je dat ik dit leuk vind? Voor u staat een vrouw met vijftien jaar kantine-ervaring, meneer.” Ze klopte op haar naambordje: Ien. ,,Ze kwamen van de andere kant van de kelder hier naartoe om mijn soep te proeven. Spinaziesoep met ansjovis, meneer. Kroket Hawaï op geroosterd brood. Mijn gehaktballen waren prijswinnaars. Weet u hoe ze mij noemden, meneer? Ien cuisine. Nietwaar, Tonny?”

,,Ien cuisine, zeker weten”, klonk het achter mij. Daar stond Tonny, met thermoskannen in beide handen. ,,Maar wat heeft die jongen daar aan?”

,,Als hij het maar weet. Ik maalde zelf het vlees voor de bitterballen, zo is het toch Tonny? Je kreeg geen koeienogen te eten bij Ien, dat kan ik je verzekeren.”

Ien speelde geen toneel, dat voelde ik. Hier was sprake van werkelijk onrecht. En ik zou alle details te horen krijgen, als ik haar aan de praat hield. Ik gooide nog wat olie op het vuur. ,,En wie heeft deze roze koek gebakken?”

Ien haalde haar neus op. ,,Meneer, u weet niet wat u eet. Fabriekspulp. Wat denkt u dat het voor mij betekent om naast dit apparaat te staan? Vijftien jaar heb ik delicatessengekookt! Het paste niet meer in het tijdsgewricht, zeiden de meneren.”

Zoals ze het woord uitsprak: menéren.

,,Nou vraag ik u: heeft u wel eens een tijdsgewricht gezien? Alles moest ineens automatisch, alles standaard, alles goedkoop. Niks geen eigen keuken meer, ik mocht de apparaten bijvullen. Tot ze stuk gingen. Daar hield de begroting van de meneren geen rekening mee. Nu mag ik het binnenwerk bedienen. Tot ik ook stuk ga. Zo is het toch, Tonny?”

Tonny haalde haar schouders op. Ze had het verhaal vaker aangehoord, vermoedde ik.

,,Maar wie hier heeft niets te klagen? Ik werk tenminste nog”, zuchtte Ien. ,,Nou, eet smakelijk meneer. Wilt u iets drinken om het weg te spoelen? Pak aan, twee kwartjes. Daar is de automaat.”

Ik gooide de munten in de gleuf en drukte op de knop waar `koffie’ bij stond.

,,Zwart?”, vroeg Tonny van achter de machine.

,,Suiker”, antwoordde ik. Een luikje schoof opzij en een rubberen handschoen zette een plastic beker neer.

,,Andere kant meneer”, zei ze. Ik vroeg me af wat ze bedoelde.

,,Het snoep zit aan de andere kant. U moet omlopen.” Ze gooide er een overdreven gaap uit. Ik liep om de kast heen. Aan de voorkant was het een snoepautomaat zoals alle andere: geklemd tussen metalen spiralen deden rollen pepermunt, gevulde koeken en chocoladerepen hun best om de eetlust op te wekken. Het was niet eens zo’n slecht idee om iets te eten. De roze koeken glommen wellustig.

Ik viste een paar munten op uit mijn broekzak en drukte ze in de gleuf. Ze vielen loos door het apparaat en tikten in het retourbakje. Voor ik ze eruit kon halen, deed de vrouw met de handschoenen een graai.

,,Eén vijfentwintig. Wat wil je hebben?”, vroeg ze, terwijl ze weer achter het apparaat kroop.

,,Een roze koek.”

,,Nee, welk nummer!”

Ik keek door de ruit naar de koek: rij drie, vierde van links.

,, Vierendertig. ”

Achter de roze koek doemden de handschoenen op, ze draaiden aan de spiralen. De roze koek schreed op me toe, verloor haar evenwicht, tuimelde in de opvangbak.

,,Wat een omslachtige manier van doen”, verzuchtte ik. En die opmerking raakte een gevoelige snaar. Het gemopper begon, het eerste gemopper dat ik hoorde, een primeur. Het klonk me als muziek in de oren: ik had in deze vrouw mijn eerste probleem gevonden. Ze zette haar handschoenen in haar zij. Ze stak haar kin in de lucht. Ze schraapte haar keel.

,,Geef je mij de schuld?”, vroeg ze dreigend. Ik bekeek de barsten in het glazuur van mijn roze koek. ,,Ik zal je eens iets vertellen. Denk je dat ik dit leuk vind? Voor u staat een vrouw met vijftien jaar kantine-ervaring, meneer.” Ze klopte op haar naambordje: Ien. ,,Ze kwamen van de andere kant van de kelder hier naartoe om mijn soep te proeven. Spinaziesoep met ansjovis, meneer. Kroket Hawaï op geroosterd brood. Mijn gehaktballen waren prijswinnaars. Weet u hoe ze mij noemden, meneer? Ien cuisine. Nietwaar, Tonny?”

,,Ien cuisine, zeker weten”, klonk het achter mij. Daar stond Tonny, met thermoskannen in beide handen. ,,Maar wat heeft die jongen daar aan?”

,,Als hij het maar weet. Ik maalde zelf het vlees voor de bitterballen, zo is het toch Tonny? Je kreeg geen koeienogen te eten bij Ien, dat kan ik je verzekeren.”

Ien speelde geen toneel, dat voelde ik. Hier was sprake van werkelijk onrecht. En ik zou alle details te horen krijgen, als ik haar aan de praat hield. Ik gooide nog wat olie op het vuur. ,,En wie heeft deze roze koek gebakken?”

Ien haalde haar neus op. ,,Meneer, u weet niet wat u eet. Fabriekspulp. Wat denkt u dat het voor mij betekent om naast dit apparaat te staan? Vijftien jaar heb ik delicatessengekookt! Het paste niet meer in het tijdsgewricht, zeiden de meneren.”

Zoals ze het woord uitsprak: menéren.

,,Nou vraag ik u: heeft u wel eens een tijdsgewricht gezien? Alles moest ineens automatisch, alles standaard, alles goedkoop. Niks geen eigen keuken meer, ik mocht de apparaten bijvullen. Tot ze stuk gingen. Daar hield de begroting van de meneren geen rekening mee. Nu mag ik het binnenwerk bedienen. Tot ik ook stuk ga. Zo is het toch, Tonny?”

Tonny haalde haar schouders op. Ze had het verhaal vaker aangehoord, vermoedde ik.

,,Maar wie hier heeft niets te klagen? Ik werk tenminste nog”, zuchtte Ien. ,,Nou, eet smakelijk meneer. Wilt u iets drinken om het weg te spoelen? Pak aan, twee kwartjes. Daar is de automaat.”

Ik gooide de munten in de gleuf en drukte op de knop waar `koffie’ bij stond.

,,Zwart?”, vroeg Tonny van achter de machine.

,,Suiker”, antwoordde ik. Een luikje schoof opzij en een rubberen handschoen zette een plastic beker neer.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.