De onderwijskwaliteit staat ter discussie. Een adviescommisse beveelt aan opleidingsdirecteuren en Programma Adviesraden bij de faculteiten in te voeren.
Is dat wel nodig, vroeg Steven Hubeek (Oras) zich af in Delta nr. 6, als je ziet wat de wet allemaal aan bevoegdheden geeft aan faculteitsraden en opleidingscommissies? Nu de logische vervolgvraag: zijn die commissies en raden wel professioneel genoeg?
Wie rondvraagt naar ervaringen met de bestuurlijke organisatie binnen faculteiten, wordt vaak nogal nadrukkelijk geconfronteerd met de kritische, eigenzinnige bouten-en-moeren-instelling waarop we aan de TU Delft best trots zijn.
We laten het niet bij de constatering dat aan alles wel iets mankeert, maar dragen meteen praktische oplossingen aan voor problemen die we waarnemen. Op het moment dat de kritische geluiden een niveau bereiken dat opvalt tegen het gordijn van achtergrondgemorrel, besluit men dat er iets moet gebeuren en begint de discussie over alle aangedragen oplossingen.
De brede constatering dat er iets mis is met de interne kwaliteitszorg van het onderwijs, een belangrijk deelgebied van het decentrale bestuur, gaf het college van dekanen het idee om een adviescommissie mogelijke oplossingen te laten genereren. Er wordt dus gewerkt aan het wegwerken van de gesignaleerde kritiek op dit punt, maar er blijkt op de faculteiten nog veel meer niet naar wens te verlopen.
Zo is er de vraag: waarom kan de onderwijskwaliteit niet voldoende bewaakt worden met de bestaande structuren? Hierop zijn legio antwoorden mogelijk, maar één van de meest gehoorde is: de opleidingscommissie en de faculteitsraad zijn niet professioneel genoeg.
Ambitieus
Nu kunnen opleidingscommissies en faculteitsraden altijd wel wat kritiek verwachten, want controlerende organen of commissies die je verplicht om advies moet vragen zijn natuurlijk enigszins lastig: ze belemmeren de ambitieuze bestuurder in zijn streven om snel en slagvaardig zijn plannen te verwezenlijken. Terwijl deze ambitieuze bestuurder er oprecht van overtuigd is uitstekend te weten wat goed is voor personeel en studenten. Toch lijkt er, gezien de sterkte en brede herkomst van de kritische geluiden, ook echt iets mis te zijn met de professionaliteit van onze opleidingscommissies en faculteitsraden.
Dit is het punt waarop menige ambitieuze bestuurder, overigens meestal met goede bedoelingen, de verkeerde conclusie trekt: de genoemde organen voldoen niet aan de eisen, dus doe je er het beste aan om deze organen zo min mogelijk in handen te geven. De ambitieuze bestuurder vergeet hier de wet in aanmerking te nemen.
De door de wet aangegeven structuur is niet gebaseerd op grillige ideeën van een aantal bestuurskundige leken, maar het is de doordachte visie van een leger van experts op het gebiedvan bestuurlijke structuren. Daarmee is niet gezegd dat er voor de specifieke Delftse onderwijssituatie geen waardevolle toevoegingen aan de wettelijke structuur mogelijk zijn, maar wèl dat kritiek in de trant van ‘de bestaande structuren werken niet goed’ in een wat ander daglicht gezien moet worden.
Constructief
De constatering dat het met de raden en commissies beter kan, zou moeten leiden tot pogingen om een daadwerkelijke verbetering tot stand te brengen. Met name opleidingscommissies kunnen wel wat ondersteuning vanuit de faculteit gebruiken. Nuttige gereedschappen bij het versterken van een opleidingscommissie of faculteitsraad zijn: goede ambtelijke ondersteuning, goed en open overleg met het faculteitsbestuur, ruimte voor initiatieven vanuit de commissie zelf en het verspreiden van het besef dat genoemde organen exclusieve wettelijke bevoegdheden hebben.
Algemener gesteld: een constructieve houding van het faculteitsbestuur tegenover genoemde organen is essentieel.
Leden van opleidingscommissies en faculteitsraden zìjn geen professionele bestuurders, en dat is nou precies de bedoeling. Ze zijn immers bedoeld om een inbreng in het bestuurlijke proces te geven ‘vanaf de basis’. Als ze aanvullende kennis en vaardigheden nodig blijken te hebben voor hun raads- of commissiewerk, dan zullen ze die speciaal moeten zien te verwerven.
Van studenten in de genoemde organen mag gezegd worden, dat ze er alles aan doen om hun kennis te verrijken, onder andere door cursussen. Personeelsleden kennen (nog) geen traditie van het volgen van cursussen, met name omdat ze de ruggesteun van de VSSD hierbij moeten missen.
Een breed aanbod van trainingen geeft de leden van opleidingscommissies en faculteitsraden de vrijheid iets te doen aan het ondervangen van de kritiek die ze op zich af zien komen. Het aanbieden van dergelijke trainingen verdient daarmee een vast plaatsje in het beleid van deze instelling. Er is een flinke hoeveelheid know-how op het gebied van het verzorgen van trainingen voorradig binnen TU-muren. Het zou zonde zijn deze kennis niet optimaal te gebruiken, en dus een kans te laten schieten om een deel van het kritische gemorrel te veranderen in instemmend gebrom.
De onderwijskwaliteit staat ter discussie. Een adviescommisse beveelt aan opleidingsdirecteuren en Programma Adviesraden bij de faculteiten in te voeren. Is dat wel nodig, vroeg Steven Hubeek (Oras) zich af in Delta nr. 6, als je ziet wat de wet allemaal aan bevoegdheden geeft aan faculteitsraden en opleidingscommissies? Nu de logische vervolgvraag: zijn die commissies en raden wel professioneel genoeg?
Wie rondvraagt naar ervaringen met de bestuurlijke organisatie binnen faculteiten, wordt vaak nogal nadrukkelijk geconfronteerd met de kritische, eigenzinnige bouten-en-moeren-instelling waarop we aan de TU Delft best trots zijn.
We laten het niet bij de constatering dat aan alles wel iets mankeert, maar dragen meteen praktische oplossingen aan voor problemen die we waarnemen. Op het moment dat de kritische geluiden een niveau bereiken dat opvalt tegen het gordijn van achtergrondgemorrel, besluit men dat er iets moet gebeuren en begint de discussie over alle aangedragen oplossingen.
De brede constatering dat er iets mis is met de interne kwaliteitszorg van het onderwijs, een belangrijk deelgebied van het decentrale bestuur, gaf het college van dekanen het idee om een adviescommissie mogelijke oplossingen te laten genereren. Er wordt dus gewerkt aan het wegwerken van de gesignaleerde kritiek op dit punt, maar er blijkt op de faculteiten nog veel meer niet naar wens te verlopen.
Zo is er de vraag: waarom kan de onderwijskwaliteit niet voldoende bewaakt worden met de bestaande structuren? Hierop zijn legio antwoorden mogelijk, maar één van de meest gehoorde is: de opleidingscommissie en de faculteitsraad zijn niet professioneel genoeg.
Ambitieus
Nu kunnen opleidingscommissies en faculteitsraden altijd wel wat kritiek verwachten, want controlerende organen of commissies die je verplicht om advies moet vragen zijn natuurlijk enigszins lastig: ze belemmeren de ambitieuze bestuurder in zijn streven om snel en slagvaardig zijn plannen te verwezenlijken. Terwijl deze ambitieuze bestuurder er oprecht van overtuigd is uitstekend te weten wat goed is voor personeel en studenten. Toch lijkt er, gezien de sterkte en brede herkomst van de kritische geluiden, ook echt iets mis te zijn met de professionaliteit van onze opleidingscommissies en faculteitsraden.
Dit is het punt waarop menige ambitieuze bestuurder, overigens meestal met goede bedoelingen, de verkeerde conclusie trekt: de genoemde organen voldoen niet aan de eisen, dus doe je er het beste aan om deze organen zo min mogelijk in handen te geven. De ambitieuze bestuurder vergeet hier de wet in aanmerking te nemen.
De door de wet aangegeven structuur is niet gebaseerd op grillige ideeën van een aantal bestuurskundige leken, maar het is de doordachte visie van een leger van experts op het gebiedvan bestuurlijke structuren. Daarmee is niet gezegd dat er voor de specifieke Delftse onderwijssituatie geen waardevolle toevoegingen aan de wettelijke structuur mogelijk zijn, maar wèl dat kritiek in de trant van ‘de bestaande structuren werken niet goed’ in een wat ander daglicht gezien moet worden.
Constructief
De constatering dat het met de raden en commissies beter kan, zou moeten leiden tot pogingen om een daadwerkelijke verbetering tot stand te brengen. Met name opleidingscommissies kunnen wel wat ondersteuning vanuit de faculteit gebruiken. Nuttige gereedschappen bij het versterken van een opleidingscommissie of faculteitsraad zijn: goede ambtelijke ondersteuning, goed en open overleg met het faculteitsbestuur, ruimte voor initiatieven vanuit de commissie zelf en het verspreiden van het besef dat genoemde organen exclusieve wettelijke bevoegdheden hebben.
Algemener gesteld: een constructieve houding van het faculteitsbestuur tegenover genoemde organen is essentieel.
Leden van opleidingscommissies en faculteitsraden zìjn geen professionele bestuurders, en dat is nou precies de bedoeling. Ze zijn immers bedoeld om een inbreng in het bestuurlijke proces te geven ‘vanaf de basis’. Als ze aanvullende kennis en vaardigheden nodig blijken te hebben voor hun raads- of commissiewerk, dan zullen ze die speciaal moeten zien te verwerven.
Van studenten in de genoemde organen mag gezegd worden, dat ze er alles aan doen om hun kennis te verrijken, onder andere door cursussen. Personeelsleden kennen (nog) geen traditie van het volgen van cursussen, met name omdat ze de ruggesteun van de VSSD hierbij moeten missen.
Een breed aanbod van trainingen geeft de leden van opleidingscommissies en faculteitsraden de vrijheid iets te doen aan het ondervangen van de kritiek die ze op zich af zien komen. Het aanbieden van dergelijke trainingen verdient daarmee een vast plaatsje in het beleid van deze instelling. Er is een flinke hoeveelheid know-how op het gebied van het verzorgen van trainingen voorradig binnen TU-muren. Het zou zonde zijn deze kennis niet optimaal te gebruiken, en dus een kans te laten schieten om een deel van het kritische gemorrel te veranderen in instemmend gebrom.
Comments are closed.