Opinie

De taal als redder van de samenleving

Eugen Rosenstock-Huessy is een weinig bekende socioloog en techniek-filosoof die gebrek aan echte communicatie ziet als het kernprobleem van de door techniek gedomineerde samenleving.

Studentenpastor Otto Kroesen schreef een inleiding tot Rosenstocks gedachtenwereld.

Rosenstock is de opsteller van een bondige ‘wet van de techniek’: techniek vergroot de ruimte, verkort de tijd en doet een menselijke gemeenschap teniet. Anders gezegd, de technische mens reist als een bezetene, staat voortdurend onder tijdsdruk en ziet zijn vriendenkring slinken. Rosenstock stierf in 1973, voor de opkomst van Internet, anders had hij kunnen zien dat techniek ook totaal nieuwe gemeenschappen schept (en niet alleen oppervlakkig; schrijfster Deborah Tannen vertelde bijvoorbeeld ooit in Newsweek hoe haar relatie met haar collega Ralph, met wie ze anders nauwelijks sprak, aan diepgang won dankzij e-mail).

Voor Rosenstock is taal de sleutel tot het probleem. De technische samenleving gebruikt een technische taal, die werkt als een glijmiddel voor de communicatie, niet meer als een uiting van echte gevoelens en belevingen. De taal moet daarom ‘herontdekt’ worden om mensen weer echt mens te laten zijn.

Zo beschouwd liggen Rosenstocks denkbeelden dichtbij die van een andere joodse filosoof, Martin Buber. Die sprak over een ‘ik-jij’ verhouding als er sprake is van daadwerkelijke betrokkenheid bij de aangesprokene en van een ‘ik-het’ verhouding in andere gevallen; echt mens kun je pas zijn in een ‘ik-jij’ verhouding. Maar waar Buber redeneerde vanuit zijn persoonlijke overtuiging, draagt Rosenstock sociologische argumenten aan.
Kunstmatig

Alhoewel, in de beschrijving van Kroesen lijkt het er toch op dat Rosenstock ter staving van zijn theorie enigszins selectief uit de feitenzee vist. Vooral waar het zijn schets van de psychologische ontwikkeling van het individu en van de mensheid als geheel betreft, doen de argumenten af en toe nogal kunstmatig aan.

Maar het voornaamste punt van kritiek is dat Rosenstock meedoet aan de in a-technische filosofiekringen helaas nogal gebruikelijke mystificatie van de techniek. Daarbij wordt ‘de techniek’ een ongrijpbare manipulator in dienst van het kapitalisme, zonder oog voor de persoonlijke behoeften van individuen, en de ingenieur een soort robot die eigenlijk ook niet precies weet wat hij aan het doen is. Dit is waarschijnlijk te verklaren uit een intuïtieve afkeer van het onbegrepene, waar omgekeerd (mystiek, holisme, etcetera) ook technici vaak last van hebben.

Bij Rosenstock is deze houding echter niet tot technofobieverworden, zoals bij Jacques Ellul en Neil Postman. Rosenstock ziet wel mogelijkheden. De gedachte dat als er maar goed genoeg naar sociologen geluisterd wordt, het met de wereldvrede vanzelf in orde komt, is wellicht wat naïef, maar dat ingenieurs wel wat meer communicatieve vaardigheden en ethisch besef kunnen gebruiken, zal niemand bestrijden Samenvattend: veel van wat Rosenstock (en Kroesen) te melden heeft, snijdt hout, maar niet alles.

Otto Kroesen, Tegenwoordigheid van Geest in het tijdperk van de techniek. Uitgeverij Meinema, prijs: 35 gulden.

Christian Jongeneel

Eugen Rosenstock-Huessy is een weinig bekende socioloog en techniek-filosoof die gebrek aan echte communicatie ziet als het kernprobleem van de door techniek gedomineerde samenleving. Studentenpastor Otto Kroesen schreef een inleiding tot Rosenstocks gedachtenwereld.

Rosenstock is de opsteller van een bondige ‘wet van de techniek’: techniek vergroot de ruimte, verkort de tijd en doet een menselijke gemeenschap teniet. Anders gezegd, de technische mens reist als een bezetene, staat voortdurend onder tijdsdruk en ziet zijn vriendenkring slinken. Rosenstock stierf in 1973, voor de opkomst van Internet, anders had hij kunnen zien dat techniek ook totaal nieuwe gemeenschappen schept (en niet alleen oppervlakkig; schrijfster Deborah Tannen vertelde bijvoorbeeld ooit in Newsweek hoe haar relatie met haar collega Ralph, met wie ze anders nauwelijks sprak, aan diepgang won dankzij e-mail).

Voor Rosenstock is taal de sleutel tot het probleem. De technische samenleving gebruikt een technische taal, die werkt als een glijmiddel voor de communicatie, niet meer als een uiting van echte gevoelens en belevingen. De taal moet daarom ‘herontdekt’ worden om mensen weer echt mens te laten zijn.

Zo beschouwd liggen Rosenstocks denkbeelden dichtbij die van een andere joodse filosoof, Martin Buber. Die sprak over een ‘ik-jij’ verhouding als er sprake is van daadwerkelijke betrokkenheid bij de aangesprokene en van een ‘ik-het’ verhouding in andere gevallen; echt mens kun je pas zijn in een ‘ik-jij’ verhouding. Maar waar Buber redeneerde vanuit zijn persoonlijke overtuiging, draagt Rosenstock sociologische argumenten aan.
Kunstmatig

Alhoewel, in de beschrijving van Kroesen lijkt het er toch op dat Rosenstock ter staving van zijn theorie enigszins selectief uit de feitenzee vist. Vooral waar het zijn schets van de psychologische ontwikkeling van het individu en van de mensheid als geheel betreft, doen de argumenten af en toe nogal kunstmatig aan.

Maar het voornaamste punt van kritiek is dat Rosenstock meedoet aan de in a-technische filosofiekringen helaas nogal gebruikelijke mystificatie van de techniek. Daarbij wordt ‘de techniek’ een ongrijpbare manipulator in dienst van het kapitalisme, zonder oog voor de persoonlijke behoeften van individuen, en de ingenieur een soort robot die eigenlijk ook niet precies weet wat hij aan het doen is. Dit is waarschijnlijk te verklaren uit een intuïtieve afkeer van het onbegrepene, waar omgekeerd (mystiek, holisme, etcetera) ook technici vaak last van hebben.

Bij Rosenstock is deze houding echter niet tot technofobieverworden, zoals bij Jacques Ellul en Neil Postman. Rosenstock ziet wel mogelijkheden. De gedachte dat als er maar goed genoeg naar sociologen geluisterd wordt, het met de wereldvrede vanzelf in orde komt, is wellicht wat naïef, maar dat ingenieurs wel wat meer communicatieve vaardigheden en ethisch besef kunnen gebruiken, zal niemand bestrijden Samenvattend: veel van wat Rosenstock (en Kroesen) te melden heeft, snijdt hout, maar niet alles.

Otto Kroesen, Tegenwoordigheid van Geest in het tijdperk van de techniek. Uitgeverij Meinema, prijs: 35 gulden.

Christian Jongeneel

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.