Het eerste deeladvies van de Adviesraad voor het Technologiebeleid van de TU Delft (ARTD) wordt zowel door de het college van dekanen als door de universiteitsraadscommissie voor onderwijs en onderzoek (Urcoo) op onderdelen bekritiseerd.
Beide hopen dat één en ander in het tweede deel, waar de uitvoering besproken zal worden, beter uit de verf komt.
Ondanks deze kritiek is er waardering voor het werk van de ARTD. Het college van dekanen noemt het ‘een goed geformuleerd advies’ en bijna alle partijen in de Urcoo beoordelen het werk van de adviesraad positief. Maar vooral de uitwerkingen van de stellingen moeten verbeterd worden.
De ARTD waarschuwt in haar advies dat de TU een eilandenrijk is waardoor samenwerking ‘niet echt van de grond komt’. De decanen zijn het hier niet mee eens en schrijven dat het eilandenrijk ‘niet per definitie negatief’ is, zolang het onderwijs en onderzoek maar met de beroepspraktijk verbonden is.
Ook vindt een deel van de Urcoo dat de ARTD de faculteiten te streng beoordeelt. Volgens DB gaat de adviesraad ,,volledig voorbij aan zeer vele vruchtbare samenwerkingen”. Maar de buitenuniversitaire leden vinden het pleidooi voor ‘ontschotting bij faculteiten’ juist in lijn met de Strategienota.
Volgens de decanen hecht de ARTD daarnaast teveel waarde aan het multidisciplinaire onderzoek, wat ten koste zou gaan van het monodisciplinaire onderzoek. Ook richt het advies zich teveel op de industriële produktie, terwijl de decanen menen dat aan de TU Delft juist weinig onderzoek voor massaprodukten wordt gedaan.
Om het multidisciplinaire onderzoek te stimuleren moeten volgens de ARTD onderzoeksclusters worden opgericht, DIOC’s genaamd. De decanen zijn bang dat zo teveel over de organisatie wordt nagedacht en te weinig over welk onderzoek gedaan moet worden.
Ook binnen de Urcoo kreeg het idee van de DIOC’s weinig bijval. Oras noemde het ‘een oplossing voor een non-probleem’, DB sprak van ‘een schot in de lucht’ en de buiten-universitaire leden waarschuwden dat ‘het niet alleen om de invoering van een nieuwe naam moet gaan.’ Rector Wakker nam het voor de ARTD op door te stellen dat de ARTD het alleen als een ‘Delftse en speelse variant van de onderzoekscholen’ bedoelt.
Dat de onderzoeksadviesraad zich over het onderwijs uitsprak kan niet op veel sympathie rekenen. De dekanen verbazen zich erover en de AAG verwijt de ARTD zijn opdracht te ruim te nemen. De andere parijten in de Urcoo oordelen eensgezind negatief over het idee om een bindend studieadvies in te voeren. Buitenuniversitair lid B. Bart: ,,Een streng studieadvies is een goed idee, maar als we het bindend maken, gooien we waarschijnlijk het kind met het badwater weg.”
Het college van bestuur wacht met zijn standpunt totdat de ARTD zijn tweede deel van het advies af heeft. Daarna zal het college aan de universiteitsraad het nieuwe technologiebeleidvoorleggen. (S.H.)
Het eerste deeladvies van de Adviesraad voor het Technologiebeleid van de TU Delft (ARTD) wordt zowel door de het college van dekanen als door de universiteitsraadscommissie voor onderwijs en onderzoek (Urcoo) op onderdelen bekritiseerd. Beide hopen dat één en ander in het tweede deel, waar de uitvoering besproken zal worden, beter uit de verf komt.
Ondanks deze kritiek is er waardering voor het werk van de ARTD. Het college van dekanen noemt het ‘een goed geformuleerd advies’ en bijna alle partijen in de Urcoo beoordelen het werk van de adviesraad positief. Maar vooral de uitwerkingen van de stellingen moeten verbeterd worden.
De ARTD waarschuwt in haar advies dat de TU een eilandenrijk is waardoor samenwerking ‘niet echt van de grond komt’. De decanen zijn het hier niet mee eens en schrijven dat het eilandenrijk ‘niet per definitie negatief’ is, zolang het onderwijs en onderzoek maar met de beroepspraktijk verbonden is.
Ook vindt een deel van de Urcoo dat de ARTD de faculteiten te streng beoordeelt. Volgens DB gaat de adviesraad ,,volledig voorbij aan zeer vele vruchtbare samenwerkingen”. Maar de buitenuniversitaire leden vinden het pleidooi voor ‘ontschotting bij faculteiten’ juist in lijn met de Strategienota.
Volgens de decanen hecht de ARTD daarnaast teveel waarde aan het multidisciplinaire onderzoek, wat ten koste zou gaan van het monodisciplinaire onderzoek. Ook richt het advies zich teveel op de industriële produktie, terwijl de decanen menen dat aan de TU Delft juist weinig onderzoek voor massaprodukten wordt gedaan.
Om het multidisciplinaire onderzoek te stimuleren moeten volgens de ARTD onderzoeksclusters worden opgericht, DIOC’s genaamd. De decanen zijn bang dat zo teveel over de organisatie wordt nagedacht en te weinig over welk onderzoek gedaan moet worden.
Ook binnen de Urcoo kreeg het idee van de DIOC’s weinig bijval. Oras noemde het ‘een oplossing voor een non-probleem’, DB sprak van ‘een schot in de lucht’ en de buiten-universitaire leden waarschuwden dat ‘het niet alleen om de invoering van een nieuwe naam moet gaan.’ Rector Wakker nam het voor de ARTD op door te stellen dat de ARTD het alleen als een ‘Delftse en speelse variant van de onderzoekscholen’ bedoelt.
Dat de onderzoeksadviesraad zich over het onderwijs uitsprak kan niet op veel sympathie rekenen. De dekanen verbazen zich erover en de AAG verwijt de ARTD zijn opdracht te ruim te nemen. De andere parijten in de Urcoo oordelen eensgezind negatief over het idee om een bindend studieadvies in te voeren. Buitenuniversitair lid B. Bart: ,,Een streng studieadvies is een goed idee, maar als we het bindend maken, gooien we waarschijnlijk het kind met het badwater weg.”
Het college van bestuur wacht met zijn standpunt totdat de ARTD zijn tweede deel van het advies af heeft. Daarna zal het college aan de universiteitsraad het nieuwe technologiebeleidvoorleggen. (S.H.)
Comments are closed.