Campus

Het onverbiddelijke noodlot

Noodlot en stoïcijnse aanvaarding daarvan. Dat is de thematiek van de Nederlandse schilder Carel Willink, die honderd jaar geleden geboren werd.

Museum Boijmans van Beuningen wijdt een tentoonstelling aan Willinks werk, dat soms balanceert op het randje van kitsch.

Realistisch schilderen in een tijd dat dat eigenlijk niet meer mocht. Daarvoor moet je eigenzinnig zijn, en dat was de Amsterdamse schilder Carel Willink. Hij had er succes mee. Nu, honderd jaar na zijn geboorte, spreekt men van ’typische Willink-huizen’ en ‘Willink-buurten’. De in 1983 overleden schilder staat tegenwoordig weer volop in de belangstelling, na het ‘failliet’ van de door hem geminachte moderne kunst.

Architectuur, bij weinig schilders speelt het zo’n prominente rol als bij Willink, die zijn artistieke hoogtepunt tussen de beide wereldoorlogen beleefde. Willink studeerde in 1918 en 1919 dan ook korte tijd bouwkunde in Delft. ,,De bouwkunde vond ik een enorm iets”, vertelde de schilder later. ,,Maar de studie zelf was in die tijd weinig animerend.”

In Willinks schilderijen zijn het vaak de gebouwen die het verhaal vertellen. Klassieke bouwwerken en zuilen, maar vooral ook (neo)classistische die Willink direct om de hoek in zijn eigen Amsterdam Oud-Zuid aantrof. De architectuur van het Rijksmuseum en de voorname huizen aan de zuidrand van het Vondelpark. De gebouwen op Willinks schilderijen zijn vaak afbeeldingen van echte, maar losgerukt uit hun specifieke context. Stukjes Amsterdam, Parijs en Berlijn samen in één schilderij.

Kitscherig? Willink moet er inderdaad voor oppassen, zoals hij zelf toegeeft. ,,Ik beweeg me langs de rand van kitsch”, zei hij ooit. ,,Ik balanceer op het scherp van de snede. Het is de kunst om erop te blijven, je kan er ook afvallen. Ik hoop dat ik er de meeste keren opgebleven ben.”

Aan moderne kunst kreeg de realist Willink een steeds grotere hekel, al is hij zelf ooit als abstract, constructivistisch schilder begonnen. Dit vroege werk van Willink doet wat aan Chagall denken. Maar het paste niet bij ‘de vent’ Willink: composities maken van vlakken en kleuren. Onder meer op aanraden van zijn literaire vriend Eddy du Perron koos hij daarom in 1927 definitief voor het realisme. Een heel ander realisme overigens dan dat van de oude meesters. ‘Imaginair realisme’ noemde hij het zelf.
Pessimisme

Wat Willink niet lukte met zijn abstracte schilderijen, lukte hem wel met zijn realistische werken: stemming creëren. Directe emotie, in plaats van de indirecte van moderne kunst. Een web van betekenissen en verwijzingen, dat mag een abstract schilderij dan bevatten. Maar aangrijpend is het zelden, en dat is wat Willink beoogde.

Wat is dat typische Willink-gevoel dat uit bijna al zijn schilderijen spreekt? Onheil, dreiging: dat is het meest voor de hand liggende antwoord. Neem Willinks wolkenluchten, ze zijn bijna altijd bezwangerd van rampspoed. En zijn huizen, pleinen en straten: zeer gedetailleerd zijn ze geschilderd, maar ze zijn leeg, doods en verlaten. Willinks architectuur spreekt: het einde nadert.

Aan de ene kant volgt Willink hiermee een trend, want verlaten pleinen en straten waren ín tijdens het Interbellum. Maar tegelijkertijd is het een uiting van Willinks filosofisch pessimisme. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hebben hem aangegrepen, te meer omdat hij begin jaren twintig in Duitsland woonde. Een van Willinks favoriete boeken was ‘Untergang des Abendlandes’ van de filosoof Otto Spengler, waarin deze de ondergang van de Europese cultuur voorspelt. ,,De noodlotsgedachte, het idee van vergankelijkheid, de moordende eenzaamheid van de moderne mens imponeren mij nog altijd meer dan het idee van wereldvrede, verbroedering of gerechtigheid”, aldus Willink in een interview in Vrij Nederland in 1945.
Pompeï

Toch is Willinks werk meer dan louter onheilspellende sfeer. Daarvoor staan de menselijke gestalten garant. Zo ‘levend’ en angstaanjagend Willinks architectuur is, zo onverstoorbaar en emotieloos zijn de personen, overigens vrijwel allemaal zelfportretten. Simeon de Pilaarheilige is het mooiste voorbeeld. Terwijl de wereld achter hem vergaat, zit Simeon onverstoorbaar als een sfinx op zijn pilaar.

‘Een vermogen zonder paniek te leven’, dichtte Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky ooit toen hij een expositie van Willink bezocht. De ontnuchtering staat weliswaar op de gezichten van Willinks personages te lezen, maar toch aanvaarden ze het onheil op een stoïcijnse wijze. Ze hebben reeds afscheid genomen van de wereld die onherroepelijk vergaat.

De veertig schilderijen in Boijmans van Beuningen voldoen om de Willink-filosofie op de bezoekers over te brengen. Er hangen dan ook enkele topschilderijen van de schilder, zoals ‘Late bezoekers aan Pompeï’ (1931), ‘Stadsgezicht’ (1934) en ‘Het Gele Huis’ (1934). De laatste twee schilderijen tonen het gevoel van existentiële verlatenheid het sterkst

Eigenlijk is er maar één schilderij zonder donkere luchten en voelbare dreiging: ‘Late bezoekers aan Pompeï’. Boven de ruïnes van de verwoeste Romeinse stad is de lucht opgeklaard, vredig rookt de vulkaan wat na. Het onheil heeft zich reeds voltrokken, de beschaving is voorbij. Een nieuwe generatie staat erbij en kijkt ernaar, maar heeft overduidelijk geen enkele boodschap meer aan deze verwoeste wereld. Willinks noodlot is onverbiddelijk.

De tentoonstelling ‘Carel Willink, zelfportretten en architectuur’ is t/m 12 juni te zien in Museum Boijmans van Beuningen, Museumpark 18-20 te Rotterdam.

Noodlot en stoïcijnse aanvaarding daarvan. Dat is de thematiek van de Nederlandse schilder Carel Willink, die honderd jaar geleden geboren werd. Museum Boijmans van Beuningen wijdt een tentoonstelling aan Willinks werk, dat soms balanceert op het randje van kitsch.

Realistisch schilderen in een tijd dat dat eigenlijk niet meer mocht. Daarvoor moet je eigenzinnig zijn, en dat was de Amsterdamse schilder Carel Willink. Hij had er succes mee. Nu, honderd jaar na zijn geboorte, spreekt men van ’typische Willink-huizen’ en ‘Willink-buurten’. De in 1983 overleden schilder staat tegenwoordig weer volop in de belangstelling, na het ‘failliet’ van de door hem geminachte moderne kunst.

Architectuur, bij weinig schilders speelt het zo’n prominente rol als bij Willink, die zijn artistieke hoogtepunt tussen de beide wereldoorlogen beleefde. Willink studeerde in 1918 en 1919 dan ook korte tijd bouwkunde in Delft. ,,De bouwkunde vond ik een enorm iets”, vertelde de schilder later. ,,Maar de studie zelf was in die tijd weinig animerend.”

In Willinks schilderijen zijn het vaak de gebouwen die het verhaal vertellen. Klassieke bouwwerken en zuilen, maar vooral ook (neo)classistische die Willink direct om de hoek in zijn eigen Amsterdam Oud-Zuid aantrof. De architectuur van het Rijksmuseum en de voorname huizen aan de zuidrand van het Vondelpark. De gebouwen op Willinks schilderijen zijn vaak afbeeldingen van echte, maar losgerukt uit hun specifieke context. Stukjes Amsterdam, Parijs en Berlijn samen in één schilderij.

Kitscherig? Willink moet er inderdaad voor oppassen, zoals hij zelf toegeeft. ,,Ik beweeg me langs de rand van kitsch”, zei hij ooit. ,,Ik balanceer op het scherp van de snede. Het is de kunst om erop te blijven, je kan er ook afvallen. Ik hoop dat ik er de meeste keren opgebleven ben.”

Aan moderne kunst kreeg de realist Willink een steeds grotere hekel, al is hij zelf ooit als abstract, constructivistisch schilder begonnen. Dit vroege werk van Willink doet wat aan Chagall denken. Maar het paste niet bij ‘de vent’ Willink: composities maken van vlakken en kleuren. Onder meer op aanraden van zijn literaire vriend Eddy du Perron koos hij daarom in 1927 definitief voor het realisme. Een heel ander realisme overigens dan dat van de oude meesters. ‘Imaginair realisme’ noemde hij het zelf.
Pessimisme

Wat Willink niet lukte met zijn abstracte schilderijen, lukte hem wel met zijn realistische werken: stemming creëren. Directe emotie, in plaats van de indirecte van moderne kunst. Een web van betekenissen en verwijzingen, dat mag een abstract schilderij dan bevatten. Maar aangrijpend is het zelden, en dat is wat Willink beoogde.

Wat is dat typische Willink-gevoel dat uit bijna al zijn schilderijen spreekt? Onheil, dreiging: dat is het meest voor de hand liggende antwoord. Neem Willinks wolkenluchten, ze zijn bijna altijd bezwangerd van rampspoed. En zijn huizen, pleinen en straten: zeer gedetailleerd zijn ze geschilderd, maar ze zijn leeg, doods en verlaten. Willinks architectuur spreekt: het einde nadert.

Aan de ene kant volgt Willink hiermee een trend, want verlaten pleinen en straten waren ín tijdens het Interbellum. Maar tegelijkertijd is het een uiting van Willinks filosofisch pessimisme. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hebben hem aangegrepen, te meer omdat hij begin jaren twintig in Duitsland woonde. Een van Willinks favoriete boeken was ‘Untergang des Abendlandes’ van de filosoof Otto Spengler, waarin deze de ondergang van de Europese cultuur voorspelt. ,,De noodlotsgedachte, het idee van vergankelijkheid, de moordende eenzaamheid van de moderne mens imponeren mij nog altijd meer dan het idee van wereldvrede, verbroedering of gerechtigheid”, aldus Willink in een interview in Vrij Nederland in 1945.
Pompeï

Toch is Willinks werk meer dan louter onheilspellende sfeer. Daarvoor staan de menselijke gestalten garant. Zo ‘levend’ en angstaanjagend Willinks architectuur is, zo onverstoorbaar en emotieloos zijn de personen, overigens vrijwel allemaal zelfportretten. Simeon de Pilaarheilige is het mooiste voorbeeld. Terwijl de wereld achter hem vergaat, zit Simeon onverstoorbaar als een sfinx op zijn pilaar.

‘Een vermogen zonder paniek te leven’, dichtte Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky ooit toen hij een expositie van Willink bezocht. De ontnuchtering staat weliswaar op de gezichten van Willinks personages te lezen, maar toch aanvaarden ze het onheil op een stoïcijnse wijze. Ze hebben reeds afscheid genomen van de wereld die onherroepelijk vergaat.

De veertig schilderijen in Boijmans van Beuningen voldoen om de Willink-filosofie op de bezoekers over te brengen. Er hangen dan ook enkele topschilderijen van de schilder, zoals ‘Late bezoekers aan Pompeï’ (1931), ‘Stadsgezicht’ (1934) en ‘Het Gele Huis’ (1934). De laatste twee schilderijen tonen het gevoel van existentiële verlatenheid het sterkst

Eigenlijk is er maar één schilderij zonder donkere luchten en voelbare dreiging: ‘Late bezoekers aan Pompeï’. Boven de ruïnes van de verwoeste Romeinse stad is de lucht opgeklaard, vredig rookt de vulkaan wat na. Het onheil heeft zich reeds voltrokken, de beschaving is voorbij. Een nieuwe generatie staat erbij en kijkt ernaar, maar heeft overduidelijk geen enkele boodschap meer aan deze verwoeste wereld. Willinks noodlot is onverbiddelijk.

De tentoonstelling ‘Carel Willink, zelfportretten en architectuur’ is t/m 12 juni te zien in Museum Boijmans van Beuningen, Museumpark 18-20 te Rotterdam.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.