Opinie

Biografie van een onaangenaam genie

Wie was de grootste geest die ooit geleefd heeft? Stel deze vraag in een gezelschap van wetenschappers en een flink aantal zal zeggen: Isaac Newton, natuurlijk.

Alles wat in de (exacte) wetenschap gebeurt, stoelt eerst en vooral op Isaac Newton (1643-1727). Met als mogelijke uitzondering Einstein, is er na hem niemand wiens invloed op hoe we de wereld beschouwen zo kolossaal geweest. Hij is de eerste die ervan uitging dat de wereld fundamenteel te begrijpen is. Vóór Newton ervoer de mensheid het leven als een aaneenschakeling van onbegrijpelijke, onsamenhangende en wonderbaarlijke voorvallen. Newton leerde dat wonderen niet bestaan, dat elk gevolg een oorzaak heeft. Met Newton begint de wetenschap.

Gek genoeg is de algemene kennis over de figuur van Isaac Newton beperkt. Natuurlijk, er zijn over hem bibliotheken volgeschreven, maar een handzaam verhaal over wie deze man was, kan niet iedereen oplepelen. We kennen hooguit zijn: ‘als ik verder heb gezien, komt dat doordat ik op de schouders van reuzen sta’. De Amerikaanse wetenschapsjournalist James Gleick, beroemd geworden door zijn boek ‘Chaos’, heeft in die leemte voorzien met een biografie die door de moderne lezer te pruimen is. De Bezige Bij heeft er nu een vertaling van uitgebracht, zodat ook de Nederlandse lezer zich niet meer hoeft te begraven in stoffige bibliotheken om iets meer te weten te komen over de grootste geleerde aller tijden.

Dat over zijn persoon niet veel bekend is, past wel bij Newton. Kun je van meer grote geesten zeggen dat ze als eenling in het leven staan, voor hem gold dat in het kwadraat. Gedurende zijn hele leven meed hij contact met anderen. Hij was uitzonderlijk wantrouwend en humeurig, en maakte veel ruzie over onbenulligheden. Familie had hij niet, vrienden kende hij nauwelijks. Hij zorgde ervoor zijn hele 84-jarige leven zelfs niet in de buurt van een vrouw te komen. Een zeer onaangename man, eigenlijk.

Ook over zijn wetenschappelijke inzichten liet Newton niet graag iets los. Hoewel hij zijn drie wetten (waaronder ‘actie is min reactie’) en zijn zwaartekrachttheorie al concipieerde toen hij 23 was, kwam hij pas een kwart eeuw later tot publicatie van zijn befaamde ‘Philosophiae naturalis principia mathematica‘. Het was vrijwel het enige dat hij in zijn leven zou publiceren. De toch niet kinderachtige uitvinding (tegelijkertijd met Leibniz) van wat tegenwoordig differentiaal- en integraalrekening heet, hield hij zijn hele leven voor zich.

Anders dan veel andere grote denkers was Newton ook experimentator. Zijn kleurentheorie, die drieënhalve eeuw na dato nog aardig meedraait, baseerde hij op vernuftige proeven met alleen twee goedkope speelgoedprisma’s. Om de wetenschap verder te helpen schrok hij er niet voor terug om een rijgpen in zijn eigen oogkas te steken teneinde de gekleurde bollen te bestuderen die hij toen te zien kreeg. Als puber construeerde hij het eerste exemplaar van wat nu nog de Newton-telescoop heet.

Maar het meest merkwaardige was wat Newton uitspookte vanaf zijn dertigste, toen hij al zijn geniale invallen al had gehad. Hij was hoogleraar in Cambridge, vrijwel zonder studenten overigens, en hield zich daar voornamelijk bezig met alchemistische proeven. Inderdaad, alsof hij in zijn jeugd niet zelf de laatste overblijfselen van de irrationele Middeleeuwen om zeep had geholpen, probeerde hij goud te maken uit lood en kwik en brouwde hij vreemde drankjes tegen ziekten. Daarnaast stak hij zijn reusachtige denkkracht in theologische vraagstukken. Hij bestudeerde bijbels in het Latijn, Grieks, Hebreeuws en Frans om de wederkomst van Christus te berekenen. Omdat hij de Drie-eenheid verwierp (en dat aan het Trinity College, waar hij hoogleraar was) balanceerde hij voortdurend op de rand van de ketterij. Vanwege al deze middeleeuwse restanten in zijn denken is Newton zelf eerder de ‘laatste pre-newtoniaan’ dan de ‘eerste newtoniaan’, vindt James Gleick.

Het is haast niet voor te stellen hoe alles waarmee Isaac Newton zich bezighield allemaal in één hoofd paste. En dan was hij ook nog lid van het Hogerhuis en de muntmeester van het Britse koninkrijk.

Omdat de auteur een bijzonder levendige stijl hanteert, en bijvoorbeeld ook oude citaten ietwat losjes omzet naar moderne taal, laat dit alles zich in de biografie van James Gleick lekker lezen. Hij voegt het nodige inlevingsvermogen en een snufje ironie toe en weet zodoende te bereiken dat je waarachtig wat van sympathie begint te voelen voor het onaangename schepsel dat Isaac Newton geweest moet zijn.

James Gleick: ‘Isaac Newton, een biografie’. De Bezige Bij, Amsterdam 2004. ISBN 90 234 1463 2. 288 p., € 19,90.

Alles wat in de (exacte) wetenschap gebeurt, stoelt eerst en vooral op Isaac Newton (1643-1727). Met als mogelijke uitzondering Einstein, is er na hem niemand wiens invloed op hoe we de wereld beschouwen zo kolossaal geweest. Hij is de eerste die ervan uitging dat de wereld fundamenteel te begrijpen is. Vóór Newton ervoer de mensheid het leven als een aaneenschakeling van onbegrijpelijke, onsamenhangende en wonderbaarlijke voorvallen. Newton leerde dat wonderen niet bestaan, dat elk gevolg een oorzaak heeft. Met Newton begint de wetenschap.

Gek genoeg is de algemene kennis over de figuur van Isaac Newton beperkt. Natuurlijk, er zijn over hem bibliotheken volgeschreven, maar een handzaam verhaal over wie deze man was, kan niet iedereen oplepelen. We kennen hooguit zijn: ‘als ik verder heb gezien, komt dat doordat ik op de schouders van reuzen sta’. De Amerikaanse wetenschapsjournalist James Gleick, beroemd geworden door zijn boek ‘Chaos’, heeft in die leemte voorzien met een biografie die door de moderne lezer te pruimen is. De Bezige Bij heeft er nu een vertaling van uitgebracht, zodat ook de Nederlandse lezer zich niet meer hoeft te begraven in stoffige bibliotheken om iets meer te weten te komen over de grootste geleerde aller tijden.

Dat over zijn persoon niet veel bekend is, past wel bij Newton. Kun je van meer grote geesten zeggen dat ze als eenling in het leven staan, voor hem gold dat in het kwadraat. Gedurende zijn hele leven meed hij contact met anderen. Hij was uitzonderlijk wantrouwend en humeurig, en maakte veel ruzie over onbenulligheden. Familie had hij niet, vrienden kende hij nauwelijks. Hij zorgde ervoor zijn hele 84-jarige leven zelfs niet in de buurt van een vrouw te komen. Een zeer onaangename man, eigenlijk.

Ook over zijn wetenschappelijke inzichten liet Newton niet graag iets los. Hoewel hij zijn drie wetten (waaronder ‘actie is min reactie’) en zijn zwaartekrachttheorie al concipieerde toen hij 23 was, kwam hij pas een kwart eeuw later tot publicatie van zijn befaamde ‘Philosophiae naturalis principia mathematica‘. Het was vrijwel het enige dat hij in zijn leven zou publiceren. De toch niet kinderachtige uitvinding (tegelijkertijd met Leibniz) van wat tegenwoordig differentiaal- en integraalrekening heet, hield hij zijn hele leven voor zich.

Anders dan veel andere grote denkers was Newton ook experimentator. Zijn kleurentheorie, die drieënhalve eeuw na dato nog aardig meedraait, baseerde hij op vernuftige proeven met alleen twee goedkope speelgoedprisma’s. Om de wetenschap verder te helpen schrok hij er niet voor terug om een rijgpen in zijn eigen oogkas te steken teneinde de gekleurde bollen te bestuderen die hij toen te zien kreeg. Als puber construeerde hij het eerste exemplaar van wat nu nog de Newton-telescoop heet.

Maar het meest merkwaardige was wat Newton uitspookte vanaf zijn dertigste, toen hij al zijn geniale invallen al had gehad. Hij was hoogleraar in Cambridge, vrijwel zonder studenten overigens, en hield zich daar voornamelijk bezig met alchemistische proeven. Inderdaad, alsof hij in zijn jeugd niet zelf de laatste overblijfselen van de irrationele Middeleeuwen om zeep had geholpen, probeerde hij goud te maken uit lood en kwik en brouwde hij vreemde drankjes tegen ziekten. Daarnaast stak hij zijn reusachtige denkkracht in theologische vraagstukken. Hij bestudeerde bijbels in het Latijn, Grieks, Hebreeuws en Frans om de wederkomst van Christus te berekenen. Omdat hij de Drie-eenheid verwierp (en dat aan het Trinity College, waar hij hoogleraar was) balanceerde hij voortdurend op de rand van de ketterij. Vanwege al deze middeleeuwse restanten in zijn denken is Newton zelf eerder de ‘laatste pre-newtoniaan’ dan de ‘eerste newtoniaan’, vindt James Gleick.

Het is haast niet voor te stellen hoe alles waarmee Isaac Newton zich bezighield allemaal in één hoofd paste. En dan was hij ook nog lid van het Hogerhuis en de muntmeester van het Britse koninkrijk.

Omdat de auteur een bijzonder levendige stijl hanteert, en bijvoorbeeld ook oude citaten ietwat losjes omzet naar moderne taal, laat dit alles zich in de biografie van James Gleick lekker lezen. Hij voegt het nodige inlevingsvermogen en een snufje ironie toe en weet zodoende te bereiken dat je waarachtig wat van sympathie begint te voelen voor het onaangename schepsel dat Isaac Newton geweest moet zijn.

James Gleick: ‘Isaac Newton, een biografie’. De Bezige Bij, Amsterdam 2004. ISBN 90 234 1463 2. 288 p., € 19,90.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.