Of het nu in dropzones voor draagraketten in Kazakstan is, of een jachthaven in Capelle aan den IJssel; met hulp van bacteriën en chemicaliën krijgt de Wagenings milieutechnoloog dr.ir. Tim Grotenhuis iedere chemische afvalberg klein.
Hij was één van de eerste afstudeerstudenten van prof.dr. Gijs Kuenen van het Delftse milieubiotechnologie. Nu runt milieutechnoloog dr.ir. Tim Grotenhuis al ruim tien jaar zijn eigen wetenschappelijke winkel aan Wageningen Universteit. Bovenop de Wageningse berg broedt hij nieuwe plannen uit om gif in de grond onschadelijk te maken. Zowel met bacteriën als chemicaliën kan hij de inmiddels ruim zeshonderdduizend vervuilde locaties in ons land te lijf gaan.
“Op dit moment hebben we onze grenzen verlegd naar Kazakstan”, zegt Grotenhuis in zijn kantoor met zicht op de Grebbeberg. “Ik kwam daar op de Universiteit van Almaty lezingen geven over het opruimen van olieverontreiniging met bacteriën. Kazakstaanse wetenschappers kwamen toen met een nieuw probleem: de vervuiling van de steppe door de raketbrandstof hydrazine. Draagraketten die vanaf de basis in Baikonoer capsules lanceren naar het ruimtestation ISS, vallen na lancering in de steppe en laten die vervuilende stof achter.”
Inmiddels heeft Grotenhuis een Europees onderzoeksvoorstel ingediend om met nieuw ontwikkelde chemische oxidatiemethodes de ergste vervuiling te verwijderen. “De Kazakstaanse wetenschappers hadden de zwaarst vervuilde locaties in kaart gebracht. Ze vertelden heel macho dat ze gewoon onbeschermd in T-shirt met de jeep erop af reden. Terwijl hydrazine zo giftig is, dat het je zenuwstelsel al aantast zodra je het kunt ruiken. Toen ik vroeg of ze hun kinderen nog wilden zien opgroeien, trokken ze wit weg.”
Europees geld moet een eerste bijdrage leveren aan het opruimen van hydrazine met professionele veiligheidspakken. Rest nog de vraag of het de moeite loont om een plek schoon te maken waar hooguit wat nomaden met kamelen komen.
“Dat was een van de redenen dat het ministerie van economische zaken terughoudend op ons voorstel reageerde”, zegt Grotenhuis. “Maar het gaat toch om een plek op aarde die je hoe langer hoe meer ongeschikt maakt voor menselijke aanwezigheid. Dat leek mij wel belangrijk en in dit geval kwamen de Kazakstanen er zelf mee.”
Baggeren
Ondertussen werkt Grotenhuis in Capelle aan den IJssel aan monitoring van bodemvervuiling van een jachthaven. “Langs de Hollandse IJssel liggen al jarenlang oude dumpplekken met olieresten en polyaromatische koolwaterstoffen, zogenaamde paks. Wij hebben methodes ontwikkeld om te meten of bacteriën in de grond deze vervuiling zelf op kunnen ruimen. Dat kan wanneer chemisch afval snel afbreekbaar is – ‘biobeschikbaar’, zoals dat heet. Als de biobeschikbare verontreiniging niet snel afbreekt moet je baggeren.”
Het werd baggeren in de vaargeul bij Capelle. Want onder water lusten de bacteriën er geen pap meer van door zuurstofgebrek. Maar de hele haven hoefde niet gebaggerd te worden, zoals vroeger uit voorzorg gebeurde. “Alleen de ergste plekken hoefden we aan te pakken, omdat wij konden meten waar de meeste vervuiling zat die een risico kon opleveren”, zegt Grotenhuis. “Dankzij onze meettechniek kun je dus geld op baggerwerkzaamheden besparen. Dat geld kun je inzetten om andere vervuilde plekken op te ruimen.”
Grotenhuis’ werkzame leven loopt parallel aan de ontwikkeling van het Nederlandse bodembeleid. Toen hij begin jaren tachtig chemische technologie studeerde in Delft, kwamen de eerste onsmakelijke onthullingen. Ons land bleek namelijk bezaaid met gifbelten: restanten van gedumpt chemisch afval uit onze chemische prehistorie, vlak na de Tweede Wereldoorlog. In die tijd was het normaal dat vrachtwagens af en aan reden met vaten met resten van pesticiden (chloorkoolwaterstoffen) en olieresten die in braakliggende polders werden gedumpt. Men keek nauwelijks naar mogelijke risico’s van dit dumpgedrag. Soms werd bovenop een stortplaats dan ook gewoon een woonwijk gebouwd, waarbij de woningen als deksel op de gifbelt fungeerden. Zoals in Lekkerkerk, waar wijkbewoners ongemerkt hun rozen besproeiden met giftig grondwater. Processen van de staat volgden tegen de verantwoordelijke bedrijven, maar ook gemeenteambtenaren bleken geen schone handen te hebben.
Grotenhuis viel in 1984 na zijn studie meteen met zijn neus in de vervuilde boter. “Ik werkte een tijdje als vrijwilliger voor de Delftse Wetenschapswinkel en moest monsters nemen bij een voormalige dumpplaats bij Krimpen aan den IJssel, waar woningen waren gebouwd”, zegt hij. “Wat ik me kan herinneren van bewonersavonden zijn de enorm emotionele toestanden. Sommige mensen durfden niet eens meer de kelder in toen ze hoorden dat de grond onder hun huis was vervuild.” Honderd miljard gulden zou het kosten om alle gifgrond te saneren.” Dat was de berekening toen, vooral omdat er ontzettend strenge normen gehanteerd werden”, zegt Grotenhuis. “Soms te streng en daardoor werd er regelmatig meer afgegraven dan we nu zouden doen. Begin jaren negentig waren zoveel verontreinigde plekken gevonden, dat dit leidde tot maatschappelijke hinder. Je kon nergens meer woningen of wegen bouwen zonder eerst de grond af te graven.”
Niks-doen-aanpak
Grotenhuis bouwde in de jaren negentig zijn Wageningse onderzoeksgroep op. In die tijd zag hij de trend doorslaan naar de andere kant. Wie nu een verontreinigd terrein vindt laat het gif zitten waar het zit. Instanties controleren hooguit of het zich niet verder verspreidt. Dit is een officiële behandelmethode, ‘natuurlijke afbraak’, die vooral bij gifgrondbezitters vanaf 1997 erg populair werd. De ‘niks-doen-aanpak’ noemen Grotenhuis en collega’s het spottend.
De aanwezigheid van vervuiling is niet meer de maat, maar het risico dat deze vervuiling oplevert. Bacteriën in de bodem zorgen voor de afbraak op de lange termijn, zo is de gedachte. En minstens zo belangrijk: deze micro-organismen die van nature in de bodem leven hoeven geen geld voor hun nobele werk. “Hoewel we laatst in de Rotterdamse haven verontreinigingen hebben gevonden die zelfs veertig jaar na dumpdatum nog schadelijk zouden kunnen zijn”, zegt Grotenhuis. “Daar konden die bacteriën het gif dus niet afbreken omdat de omstandigheden niet goed waren. Er zat bijvoorbeeld te weinig zuurstof in de bodem.”
Erg gelukkig is Grotenhuis dan ook niet met dat niksdoen. “Omdat men meent dat saneringstechnologie altijd duur is, wordt nu het nationale gifprobleem een beetje onder het tapijt geschoven”, zegt hij. “In de special ’25 jaar na Lekkerkerk’ van het radioprogramma Vroege Vogels hoorde ik Van Geel (VROM) nog zeggen: ‘Er is nog nooit iemand doodgegaan aan bodemverontreiniging’. En sommige rijksambtenaren menen dat het probleem tussen de oren zit. Terwijl verschillende plekken stijf staan van de verontreiniging.”
Met die insteek zou Grotenhuis zijn eigen winkel wel kunnen sluiten. Hij kan dus wel wat milieuproblemen gebruiken om zijn boterham te beleggen. “Het gaat me niet alleen om ons eigen onderzoek”, pareert hij. “Er is, misschien zelfs helaas, nog voor tientallen jaren werk in deze sector. Ik wil meer het idee bestrijden dat nieuwe techniek op het gebied van bodemsanering duur is en je er dus maar geen aandacht aan moet besteden.” De techniek is juist volop in ontwikkeling, zowel in Wageningen bij Grotenhuis als in de milieubiotechnologie in Delft, in het Kluyverlab bij prof.dr. Mark van Loosdrecht – Grotenhuis’ voormalig Wageningse collega. “Op termijn kan vervuiling opruimen met bacteriën en chemische oxidatie juist goedkoper zijn dan alleen de natuurlijke-afbraak-aanpak. Je moet de ergste plekken eruit pakken en die schoonmaken, de zogeheten in situ-techniek. Hiermee wordt bodemsanering tenminste een eindige bezigheid. Je houdt niet tot in de eeuwigheid kosten, zoals nu, omdat je steeds moet meten of de vervuiling zich niet verspreidt.”
Naam: Tim Grotenhuis (46)
Woonplaats: Wageningen
Studie: chemische technologie.
Afstudeerrichting: milieubiotechnologie bij prof.dr .Gijs Kuenen, als één van de eerste afstudeerders in de opleiding
Afstudeerjaar:1984
Verliefd/verloofd/getrouwd: getrouwd en twee dochters
Loopbaan: Grotenhuis werkte na zijn afstuderen in 1984 tijdelijk als vrijwilliger voor de Delftse Wetenschapswinkel, omdat de arbeidsmarkt voor bÈta’s toen krap was. Toen in 1985 een promotieplaats vrijkwam bij de Wageningse micobiologievakgroep, verkaste hij naar de toenmalige Landbouwuniversiteit Wageningen. Hier promoveerde hij tegelijk met prof.dr. Mark van Loosdrecht van het Delfste Kluyverlab op biologische waterzuivering. Sinds 1991 doet Grotenhuis onderzoek naar bodemsanering en monitoring van vervuiling. Ook is hij promotor van eigen promovendi.
Hij was één van de eerste afstudeerstudenten van prof.dr. Gijs Kuenen van het Delftse milieubiotechnologie. Nu runt milieutechnoloog dr.ir. Tim Grotenhuis al ruim tien jaar zijn eigen wetenschappelijke winkel aan Wageningen Universteit. Bovenop de Wageningse berg broedt hij nieuwe plannen uit om gif in de grond onschadelijk te maken. Zowel met bacteriën als chemicaliën kan hij de inmiddels ruim zeshonderdduizend vervuilde locaties in ons land te lijf gaan.
“Op dit moment hebben we onze grenzen verlegd naar Kazakstan”, zegt Grotenhuis in zijn kantoor met zicht op de Grebbeberg. “Ik kwam daar op de Universiteit van Almaty lezingen geven over het opruimen van olieverontreiniging met bacteriën. Kazakstaanse wetenschappers kwamen toen met een nieuw probleem: de vervuiling van de steppe door de raketbrandstof hydrazine. Draagraketten die vanaf de basis in Baikonoer capsules lanceren naar het ruimtestation ISS, vallen na lancering in de steppe en laten die vervuilende stof achter.”
Inmiddels heeft Grotenhuis een Europees onderzoeksvoorstel ingediend om met nieuw ontwikkelde chemische oxidatiemethodes de ergste vervuiling te verwijderen. “De Kazakstaanse wetenschappers hadden de zwaarst vervuilde locaties in kaart gebracht. Ze vertelden heel macho dat ze gewoon onbeschermd in T-shirt met de jeep erop af reden. Terwijl hydrazine zo giftig is, dat het je zenuwstelsel al aantast zodra je het kunt ruiken. Toen ik vroeg of ze hun kinderen nog wilden zien opgroeien, trokken ze wit weg.”
Europees geld moet een eerste bijdrage leveren aan het opruimen van hydrazine met professionele veiligheidspakken. Rest nog de vraag of het de moeite loont om een plek schoon te maken waar hooguit wat nomaden met kamelen komen.
“Dat was een van de redenen dat het ministerie van economische zaken terughoudend op ons voorstel reageerde”, zegt Grotenhuis. “Maar het gaat toch om een plek op aarde die je hoe langer hoe meer ongeschikt maakt voor menselijke aanwezigheid. Dat leek mij wel belangrijk en in dit geval kwamen de Kazakstanen er zelf mee.”
Baggeren
Ondertussen werkt Grotenhuis in Capelle aan den IJssel aan monitoring van bodemvervuiling van een jachthaven. “Langs de Hollandse IJssel liggen al jarenlang oude dumpplekken met olieresten en polyaromatische koolwaterstoffen, zogenaamde paks. Wij hebben methodes ontwikkeld om te meten of bacteriën in de grond deze vervuiling zelf op kunnen ruimen. Dat kan wanneer chemisch afval snel afbreekbaar is – ‘biobeschikbaar’, zoals dat heet. Als de biobeschikbare verontreiniging niet snel afbreekt moet je baggeren.”
Het werd baggeren in de vaargeul bij Capelle. Want onder water lusten de bacteriën er geen pap meer van door zuurstofgebrek. Maar de hele haven hoefde niet gebaggerd te worden, zoals vroeger uit voorzorg gebeurde. “Alleen de ergste plekken hoefden we aan te pakken, omdat wij konden meten waar de meeste vervuiling zat die een risico kon opleveren”, zegt Grotenhuis. “Dankzij onze meettechniek kun je dus geld op baggerwerkzaamheden besparen. Dat geld kun je inzetten om andere vervuilde plekken op te ruimen.”
Grotenhuis’ werkzame leven loopt parallel aan de ontwikkeling van het Nederlandse bodembeleid. Toen hij begin jaren tachtig chemische technologie studeerde in Delft, kwamen de eerste onsmakelijke onthullingen. Ons land bleek namelijk bezaaid met gifbelten: restanten van gedumpt chemisch afval uit onze chemische prehistorie, vlak na de Tweede Wereldoorlog. In die tijd was het normaal dat vrachtwagens af en aan reden met vaten met resten van pesticiden (chloorkoolwaterstoffen) en olieresten die in braakliggende polders werden gedumpt. Men keek nauwelijks naar mogelijke risico’s van dit dumpgedrag. Soms werd bovenop een stortplaats dan ook gewoon een woonwijk gebouwd, waarbij de woningen als deksel op de gifbelt fungeerden. Zoals in Lekkerkerk, waar wijkbewoners ongemerkt hun rozen besproeiden met giftig grondwater. Processen van de staat volgden tegen de verantwoordelijke bedrijven, maar ook gemeenteambtenaren bleken geen schone handen te hebben.
Grotenhuis viel in 1984 na zijn studie meteen met zijn neus in de vervuilde boter. “Ik werkte een tijdje als vrijwilliger voor de Delftse Wetenschapswinkel en moest monsters nemen bij een voormalige dumpplaats bij Krimpen aan den IJssel, waar woningen waren gebouwd”, zegt hij. “Wat ik me kan herinneren van bewonersavonden zijn de enorm emotionele toestanden. Sommige mensen durfden niet eens meer de kelder in toen ze hoorden dat de grond onder hun huis was vervuild.” Honderd miljard gulden zou het kosten om alle gifgrond te saneren.” Dat was de berekening toen, vooral omdat er ontzettend strenge normen gehanteerd werden”, zegt Grotenhuis. “Soms te streng en daardoor werd er regelmatig meer afgegraven dan we nu zouden doen. Begin jaren negentig waren zoveel verontreinigde plekken gevonden, dat dit leidde tot maatschappelijke hinder. Je kon nergens meer woningen of wegen bouwen zonder eerst de grond af te graven.”
Niks-doen-aanpak
Grotenhuis bouwde in de jaren negentig zijn Wageningse onderzoeksgroep op. In die tijd zag hij de trend doorslaan naar de andere kant. Wie nu een verontreinigd terrein vindt laat het gif zitten waar het zit. Instanties controleren hooguit of het zich niet verder verspreidt. Dit is een officiële behandelmethode, ‘natuurlijke afbraak’, die vooral bij gifgrondbezitters vanaf 1997 erg populair werd. De ‘niks-doen-aanpak’ noemen Grotenhuis en collega’s het spottend.
De aanwezigheid van vervuiling is niet meer de maat, maar het risico dat deze vervuiling oplevert. Bacteriën in de bodem zorgen voor de afbraak op de lange termijn, zo is de gedachte. En minstens zo belangrijk: deze micro-organismen die van nature in de bodem leven hoeven geen geld voor hun nobele werk. “Hoewel we laatst in de Rotterdamse haven verontreinigingen hebben gevonden die zelfs veertig jaar na dumpdatum nog schadelijk zouden kunnen zijn”, zegt Grotenhuis. “Daar konden die bacteriën het gif dus niet afbreken omdat de omstandigheden niet goed waren. Er zat bijvoorbeeld te weinig zuurstof in de bodem.”
Erg gelukkig is Grotenhuis dan ook niet met dat niksdoen. “Omdat men meent dat saneringstechnologie altijd duur is, wordt nu het nationale gifprobleem een beetje onder het tapijt geschoven”, zegt hij. “In de special ’25 jaar na Lekkerkerk’ van het radioprogramma Vroege Vogels hoorde ik Van Geel (VROM) nog zeggen: ‘Er is nog nooit iemand doodgegaan aan bodemverontreiniging’. En sommige rijksambtenaren menen dat het probleem tussen de oren zit. Terwijl verschillende plekken stijf staan van de verontreiniging.”
Met die insteek zou Grotenhuis zijn eigen winkel wel kunnen sluiten. Hij kan dus wel wat milieuproblemen gebruiken om zijn boterham te beleggen. “Het gaat me niet alleen om ons eigen onderzoek”, pareert hij. “Er is, misschien zelfs helaas, nog voor tientallen jaren werk in deze sector. Ik wil meer het idee bestrijden dat nieuwe techniek op het gebied van bodemsanering duur is en je er dus maar geen aandacht aan moet besteden.” De techniek is juist volop in ontwikkeling, zowel in Wageningen bij Grotenhuis als in de milieubiotechnologie in Delft, in het Kluyverlab bij prof.dr. Mark van Loosdrecht – Grotenhuis’ voormalig Wageningse collega. “Op termijn kan vervuiling opruimen met bacteriën en chemische oxidatie juist goedkoper zijn dan alleen de natuurlijke-afbraak-aanpak. Je moet de ergste plekken eruit pakken en die schoonmaken, de zogeheten in situ-techniek. Hiermee wordt bodemsanering tenminste een eindige bezigheid. Je houdt niet tot in de eeuwigheid kosten, zoals nu, omdat je steeds moet meten of de vervuiling zich niet verspreidt.”
Naam: Tim Grotenhuis (46)
Woonplaats: Wageningen
Studie: chemische technologie.
Afstudeerrichting: milieubiotechnologie bij prof.dr .Gijs Kuenen, als één van de eerste afstudeerders in de opleiding
Afstudeerjaar:1984
Verliefd/verloofd/getrouwd: getrouwd en twee dochters
Loopbaan: Grotenhuis werkte na zijn afstuderen in 1984 tijdelijk als vrijwilliger voor de Delftse Wetenschapswinkel, omdat de arbeidsmarkt voor bÈta’s toen krap was. Toen in 1985 een promotieplaats vrijkwam bij de Wageningse micobiologievakgroep, verkaste hij naar de toenmalige Landbouwuniversiteit Wageningen. Hier promoveerde hij tegelijk met prof.dr. Mark van Loosdrecht van het Delfste Kluyverlab op biologische waterzuivering. Sinds 1991 doet Grotenhuis onderzoek naar bodemsanering en monitoring van vervuiling. Ook is hij promotor van eigen promovendi.
Comments are closed.