‘Duinen blijken te zwak’ kopte de voorpagina van de Telegraaf drie weken geleden. Het was het begin van een grote mediagolf die prof.dr.ir. Marcel Stive niet had zien aankomen, maar die ons land wel rijp heeft gemaakt voor een maatschappelijke discussie over het overstromingsgevaar.
De afgelopen weken stonden de media opeens bol van uw onheilspellende boodschap dat de Hollandse kust ons niet voldoende tegen overstromingen beschermt. Maar u probeert die boodschap toch al jaren over te brengen, dus hoe komt het dan dat u nu opeens zoveel aandacht krijgt?
“Het is allemaal begonnen met een interview in een blaadje van ingenieursbureau Arcadis drie maanden geleden. Daarin gaven Sybe Schaap, voorzitter van de Unie van Waterschappen, en ik onze visie op het waterbeheer in Nederland. Ik heb toen uitgebreid verteld over de totale kustproblematiek en een klein stukje daarvan ging over de veiligheid. Arcadis heeft vervolgens een opinieonderzoek laten uitvoeren door Maurice de Hond waaruit bleek dat tweederde van de Nederlanders zich onvoldoende beschermd voelt tegen overstromingen. Voor het daarover uitgebrachte persbericht van Arcadis was nog steeds geen belangstelling. Alleen de Telegraaf was uiteindelijk bereid er een klein artikeltje op pagina zes aan te wijden. Maar dan alleen over mijn deel van het verhaal. De dag dat de krant uitkwam was ik ziek thuis, toen ik door het ANP uit mijn bed werd gebeld voor een toelichting. Het bleek dat de Telegraaf mijn detail had uitgelicht en prominent op de voorpagina had geplaatst. Het ANP heeft toen een genuanceerder persbericht uitgebracht en dat is door alle media overgenomen.”
Het ministerie van verkeer en waterstaat heeft uw verhaal vervolgens willen weerleggen met een verklaring op hun internetsite dat de Nederlandse kust wel aan de wetgeving voldoet. Einde discussie?
“Nee, zeker niet. Het ministerie probeerde zich eruit te redden door mij af te schilderen als een of andere idioot zonder verstand van zaken. Ik heb dat redelijk kunnen rechtzetten in een mooi interview bij het televisieprogramma Goedemorgen Nederland. Daphne Bunskoek gaf mij volop de gelegenheid om mijn verhaal te doen en het op sommige punten te nuanceren. Met dat interview heb ik weer een geloofwaardig beeld van mezelf kunnen neerzetten en dat was voor mij heel belangrijk. Ik heb ook een persbericht geschreven als reactie op de verklaring van het ministerie, maar dat heb ik alleen op de internetsite van het Water Research Centre geplaatst. Ik wil de discussie liever niet meer via de media voeren.”
Wat moet er volgens u gebeuren?
“Ik heb het idee dat mijn boodschap nu wel breed is geland. De Nederlandse bevolking is bekend met het probleem en in de Tweede Kamer hebben al meerdere partijen vragen gesteld, alleen het ministerie blijft nog steeds ontkennen. Als daar geen verandering in komt, is uiteindelijk een parlementair onderzoek denk ik de enige uitweg.”
Waarom denkt u dat de staatssecretaris uw boodschap niet wil horen?
“De staatssecretaris moet weten dat ze een heel groot probleem heeft. Als ik haar was zou ik daarmee naar het kabinet stappen. Als het kabinet er dan niks aan wil doen is aan haar de keuze om dat te accepteren, af te treden of de Tweede Kamer in te lichten. Ik vermoed dat er in besloten kring discussie over wordt gevoerd, maar dat de bestuurlijke en financiële consequenties veel te groot zijn. Als de staatssecretaris mijn verhaal aanneemt heeft dat namelijk heel ingrijpende gevolgen voor alle plannen in het kustgebied die nu klaar liggen.”
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
“Het ontwerp voor de tweede Maasvlakte moet bijvoorbeeld worden aangepast aan de strengere veiligheidseisen. Ook vergroot het ook de kansen voor kustuitbreidingsplannen zoals het Plan Waterman, dat de kust tussen Hoek van Holland en Scheveningen met een paar hectare wil uitbreiden door zand op te spuiten in zee. In haalbaarheidstudies van kustuitbreidingsplannen wordt tot nog toe alleen gekeken naar ecologische en economische factoren van het extra duingebied. Als de veiligheidsfactor nu ook zou worden meegerekend, vergroot dat de haalbaarheid van een plan aanzienlijk.”
Waarom bent u degene die met de kennis naar buiten komt, wist verder niemand het?
“Jawel, het probleem is al jaren bij een heleboel deskundigen bekend, maar die hebben allemaal een bestuurlijke link met het ministerie of zijn daar min of meer afhankelijk van. Daarom kunnen zij niet openlijk kritiek leveren. Omdat de TU veel minder betrokken is, kan ik mij in de rol van hoogleraar wél vrij uitlaten. Tot op zekere hoogte natuurlijk, want de TU heeft ook een goede relatie met de overheid. We werken bijvoorbeeld samen in onderzoeken en onze afstudeerders vinden daar werk. Maar ik kan een kritische positie innemen. Eigenlijk ben ik dus niet meer dan een boodschapper van een aantal feiten, omdat ik daar toevallig de geschikte positie voor heb.”
Hebt u geen problemen gekregen met de TU om uw openlijke kritiek op het ministerie?
“Nee, integendeel. De rector magnificus, professor Fokkema, vindt het juist plezierig als hoogleraren zich betrokken voelen en hun opinie geven in maatschappelijke discussies. Dat is een bewijs voor de maatschappelijke relevantie van de TU Delft.”
Naast uw positie als hoogleraar kustwaterbouwkunde bent u wetenschappelijk directeur van het Water Research Centre Delft (WRCD). Kunt u vertellen wat deze organisatie precies inhoudt?
“Alle leerstoelgroepen die iets met water te maken hebben, zijn twee jaar geleden ondergebracht in het WRCD. Dat zijn leerstoelgroepen van zes faculteiten (CiTG, BK, LR, EWI, TBM, TNW) en dat is uniek in de historie van de TU. Nu weten we allemaal van elkaar wat we doen en werken we voor het eerst ook echt samen. Gezamenlijk kijken we naar onderzoek dat we al aan het doen waren en naar onderzoek dat we vanuit maatschappelijk oogpunt vinden dat we moeten doen.”
Waarom was dat eerst niet mogelijk?
“Voorheen was het altijd erg moeilijk om financiering te vinden voor multidisciplinair onderzoek omdat dat door de verschillende wetenschappen nooit als volwaardig werd gezien. Maar die bredere onderzoeken hebben vaak juist grote maatschappelijke relevantie. Doordat het WRCD een eigen geldstroom krijgt van het college van bestuur kunnen daarvan samenwerkingsprojecten worden betaald. Dat gaat natuurlijk wel ten koste van de eerste geldstroom die de decanen over de faculteiten verdelen. De decaan had er daarom in het begin ook wel een beetje moeite mee, maar het is echt een heel goede keuze geweest.”
Hoe werken jullie nu samen?
“We doen bijvoorbeeld onderzoek naar de wateroverlast in Nederland. Dat is typisch een onderwerp met grote maatschappelijke relevantie en dat onderzoeken we vanuit verschillende disciplines. We hebben daarvoor drie promovendi aangesteld, een bij bouwkunde, een bij civiele techniek en een bij technische bestuurskunde.”
Vorige maand tekende het WRCD een memorandum of understanding met The Port and Airport Research Institute uit Japan. Wat houdt dat in?
“Een memorandum of understanding is een soort zachte afspraak dat je respect hebt voor elkaar en dat je samen meer leuke dingen wilt doen, dus dat je de samenwerking en kennisuitwisseling verder uitbreidt. We werkten al samen met Japan en experts gingen al bij elkaar op bezoek, maar nu gaan we dat nog meer doen. Alle afzonderlijke leerstoelgroepen hadden verschillende nationale en internationale samenwerkingsverbanden en die worden dus nu verder uitgebreid met het WRCD.”
Wie is Marcel Stive?
Prof.dr.ir. Marcel Stive studeerde civiele techniek in Delft. Zijn afstudeerbegeleider en tevens voorganger als hoogleraar kustwaterbouwkunde, professor Bijker, tipte hem in 1977 voor een positie bij het Waterloopkundig Laboratorium (WL). Stives onderzoeksproject bij WL werd aangestuurd door professor Battjes, toenmalig hoogleraar vloeistofmechanica, die hem vroeg er een proefschrift over te schrijven.
Stive promoveerde in 1988 en bij het WL groeide hij ondertussen door tot onderdirecteur van zijn afdeling. Geleidelijk begon hij te beseffen dat management hem niet zo goed lag en daarom wilde hij graag terugkeren naar het onderzoek. Toen een bevriende hoogleraar van de Catalaanse Universiteit hem vroeg of hij een geschikte kandidaat wist voor de positie van researcher of excellence, twijfelde hij geen moment en vertrok naar Barcelona.
Op dringend verzoek van het WL kwam hij in 1994 terug naar Delft en naast zijn werk bij het WL, werd hij deeltijdhoogleraar kustmorfologie aan de TU. In 2001 volgde Stive professor d’Angremond op als hoogleraar kustwaterbouwkunde. Daarnaast is hij wetenschappelijk directeur van het Water Research Centre Delft en lid van de Technische Adviescommissie Waterkeringen.
De afgelopen weken stonden de media opeens bol van uw onheilspellende boodschap dat de Hollandse kust ons niet voldoende tegen overstromingen beschermt. Maar u probeert die boodschap toch al jaren over te brengen, dus hoe komt het dan dat u nu opeens zoveel aandacht krijgt?
“Het is allemaal begonnen met een interview in een blaadje van ingenieursbureau Arcadis drie maanden geleden. Daarin gaven Sybe Schaap, voorzitter van de Unie van Waterschappen, en ik onze visie op het waterbeheer in Nederland. Ik heb toen uitgebreid verteld over de totale kustproblematiek en een klein stukje daarvan ging over de veiligheid. Arcadis heeft vervolgens een opinieonderzoek laten uitvoeren door Maurice de Hond waaruit bleek dat tweederde van de Nederlanders zich onvoldoende beschermd voelt tegen overstromingen. Voor het daarover uitgebrachte persbericht van Arcadis was nog steeds geen belangstelling. Alleen de Telegraaf was uiteindelijk bereid er een klein artikeltje op pagina zes aan te wijden. Maar dan alleen over mijn deel van het verhaal. De dag dat de krant uitkwam was ik ziek thuis, toen ik door het ANP uit mijn bed werd gebeld voor een toelichting. Het bleek dat de Telegraaf mijn detail had uitgelicht en prominent op de voorpagina had geplaatst. Het ANP heeft toen een genuanceerder persbericht uitgebracht en dat is door alle media overgenomen.”
Het ministerie van verkeer en waterstaat heeft uw verhaal vervolgens willen weerleggen met een verklaring op hun internetsite dat de Nederlandse kust wel aan de wetgeving voldoet. Einde discussie?
“Nee, zeker niet. Het ministerie probeerde zich eruit te redden door mij af te schilderen als een of andere idioot zonder verstand van zaken. Ik heb dat redelijk kunnen rechtzetten in een mooi interview bij het televisieprogramma Goedemorgen Nederland. Daphne Bunskoek gaf mij volop de gelegenheid om mijn verhaal te doen en het op sommige punten te nuanceren. Met dat interview heb ik weer een geloofwaardig beeld van mezelf kunnen neerzetten en dat was voor mij heel belangrijk. Ik heb ook een persbericht geschreven als reactie op de verklaring van het ministerie, maar dat heb ik alleen op de internetsite van het Water Research Centre geplaatst. Ik wil de discussie liever niet meer via de media voeren.”
Wat moet er volgens u gebeuren?
“Ik heb het idee dat mijn boodschap nu wel breed is geland. De Nederlandse bevolking is bekend met het probleem en in de Tweede Kamer hebben al meerdere partijen vragen gesteld, alleen het ministerie blijft nog steeds ontkennen. Als daar geen verandering in komt, is uiteindelijk een parlementair onderzoek denk ik de enige uitweg.”
Waarom denkt u dat de staatssecretaris uw boodschap niet wil horen?
“De staatssecretaris moet weten dat ze een heel groot probleem heeft. Als ik haar was zou ik daarmee naar het kabinet stappen. Als het kabinet er dan niks aan wil doen is aan haar de keuze om dat te accepteren, af te treden of de Tweede Kamer in te lichten. Ik vermoed dat er in besloten kring discussie over wordt gevoerd, maar dat de bestuurlijke en financiële consequenties veel te groot zijn. Als de staatssecretaris mijn verhaal aanneemt heeft dat namelijk heel ingrijpende gevolgen voor alle plannen in het kustgebied die nu klaar liggen.”
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
“Het ontwerp voor de tweede Maasvlakte moet bijvoorbeeld worden aangepast aan de strengere veiligheidseisen. Ook vergroot het ook de kansen voor kustuitbreidingsplannen zoals het Plan Waterman, dat de kust tussen Hoek van Holland en Scheveningen met een paar hectare wil uitbreiden door zand op te spuiten in zee. In haalbaarheidstudies van kustuitbreidingsplannen wordt tot nog toe alleen gekeken naar ecologische en economische factoren van het extra duingebied. Als de veiligheidsfactor nu ook zou worden meegerekend, vergroot dat de haalbaarheid van een plan aanzienlijk.”
Waarom bent u degene die met de kennis naar buiten komt, wist verder niemand het?
“Jawel, het probleem is al jaren bij een heleboel deskundigen bekend, maar die hebben allemaal een bestuurlijke link met het ministerie of zijn daar min of meer afhankelijk van. Daarom kunnen zij niet openlijk kritiek leveren. Omdat de TU veel minder betrokken is, kan ik mij in de rol van hoogleraar wél vrij uitlaten. Tot op zekere hoogte natuurlijk, want de TU heeft ook een goede relatie met de overheid. We werken bijvoorbeeld samen in onderzoeken en onze afstudeerders vinden daar werk. Maar ik kan een kritische positie innemen. Eigenlijk ben ik dus niet meer dan een boodschapper van een aantal feiten, omdat ik daar toevallig de geschikte positie voor heb.”
Hebt u geen problemen gekregen met de TU om uw openlijke kritiek op het ministerie?
“Nee, integendeel. De rector magnificus, professor Fokkema, vindt het juist plezierig als hoogleraren zich betrokken voelen en hun opinie geven in maatschappelijke discussies. Dat is een bewijs voor de maatschappelijke relevantie van de TU Delft.”
Naast uw positie als hoogleraar kustwaterbouwkunde bent u wetenschappelijk directeur van het Water Research Centre Delft (WRCD). Kunt u vertellen wat deze organisatie precies inhoudt?
“Alle leerstoelgroepen die iets met water te maken hebben, zijn twee jaar geleden ondergebracht in het WRCD. Dat zijn leerstoelgroepen van zes faculteiten (CiTG, BK, LR, EWI, TBM, TNW) en dat is uniek in de historie van de TU. Nu weten we allemaal van elkaar wat we doen en werken we voor het eerst ook echt samen. Gezamenlijk kijken we naar onderzoek dat we al aan het doen waren en naar onderzoek dat we vanuit maatschappelijk oogpunt vinden dat we moeten doen.”
Waarom was dat eerst niet mogelijk?
“Voorheen was het altijd erg moeilijk om financiering te vinden voor multidisciplinair onderzoek omdat dat door de verschillende wetenschappen nooit als volwaardig werd gezien. Maar die bredere onderzoeken hebben vaak juist grote maatschappelijke relevantie. Doordat het WRCD een eigen geldstroom krijgt van het college van bestuur kunnen daarvan samenwerkingsprojecten worden betaald. Dat gaat natuurlijk wel ten koste van de eerste geldstroom die de decanen over de faculteiten verdelen. De decaan had er daarom in het begin ook wel een beetje moeite mee, maar het is echt een heel goede keuze geweest.”
Hoe werken jullie nu samen?
“We doen bijvoorbeeld onderzoek naar de wateroverlast in Nederland. Dat is typisch een onderwerp met grote maatschappelijke relevantie en dat onderzoeken we vanuit verschillende disciplines. We hebben daarvoor drie promovendi aangesteld, een bij bouwkunde, een bij civiele techniek en een bij technische bestuurskunde.”
Vorige maand tekende het WRCD een memorandum of understanding met The Port and Airport Research Institute uit Japan. Wat houdt dat in?
“Een memorandum of understanding is een soort zachte afspraak dat je respect hebt voor elkaar en dat je samen meer leuke dingen wilt doen, dus dat je de samenwerking en kennisuitwisseling verder uitbreidt. We werkten al samen met Japan en experts gingen al bij elkaar op bezoek, maar nu gaan we dat nog meer doen. Alle afzonderlijke leerstoelgroepen hadden verschillende nationale en internationale samenwerkingsverbanden en die worden dus nu verder uitgebreid met het WRCD.”
Wie is Marcel Stive?
Prof.dr.ir. Marcel Stive studeerde civiele techniek in Delft. Zijn afstudeerbegeleider en tevens voorganger als hoogleraar kustwaterbouwkunde, professor Bijker, tipte hem in 1977 voor een positie bij het Waterloopkundig Laboratorium (WL). Stives onderzoeksproject bij WL werd aangestuurd door professor Battjes, toenmalig hoogleraar vloeistofmechanica, die hem vroeg er een proefschrift over te schrijven.
Stive promoveerde in 1988 en bij het WL groeide hij ondertussen door tot onderdirecteur van zijn afdeling. Geleidelijk begon hij te beseffen dat management hem niet zo goed lag en daarom wilde hij graag terugkeren naar het onderzoek. Toen een bevriende hoogleraar van de Catalaanse Universiteit hem vroeg of hij een geschikte kandidaat wist voor de positie van researcher of excellence, twijfelde hij geen moment en vertrok naar Barcelona.
Op dringend verzoek van het WL kwam hij in 1994 terug naar Delft en naast zijn werk bij het WL, werd hij deeltijdhoogleraar kustmorfologie aan de TU. In 2001 volgde Stive professor d’Angremond op als hoogleraar kustwaterbouwkunde. Daarnaast is hij wetenschappelijk directeur van het Water Research Centre Delft en lid van de Technische Adviescommissie Waterkeringen.
Comments are closed.