In opzet zou het een klein boekje worden, maar met zo’n groot onderwerp bleek dat een mogelijk. ‘De oerknal’ van Simon Singh valt dan ook met een flinke plof op tafel.
Simon Singh is de gele-truidrager van de wetenschapsjournalistiek. De vrolijke Brit van Indiase komaf verdiende die eretitel al overtuigend met zijn briljante boek ‘Het laatste raadsel’ van Fermat over de eenzame strijd die de wiskundige Andrew Wiles voerde om een van de taaiste wiskundige problemen te kraken. Zijn ‘Code’ is de beste, en meest leesbare geschiedenis van de cryptografie.
‘De oerknal’, opnieuw uitgegeven in een schreeuwerige, naar we aannemen opzettelijk lelijke, omslag is zijn derde boek. Aanvankelijk, vertelde Singh (41) in een interview, was hij van plan geweest ‘The Little Book of the Big Bang’ te schrijven, maar van dat plan zag hij af toen hij de duizend-paginagrens dreigde te overschrijden. Duizend pagina’s zijn het gelukkig niet geworden, maar met de uiteindelijke 451 van de Nederlandse uitgave kon het onmogelijk nog als ‘Little Book’ door het leven.
De uiteindelijke titel laat aan duidelijkheid in elk geval weinig te wensen over. Titel en onderwerp zijn identiek. Wat de oerknal zo ongeveer is, behoort bij de algemene ontwikkeling, maar de hoed en de rand worden door Singh nog eens uitvoerig uitgelegd. De manier waarop hij dat doet is voorbeeldig. Hij veronderstelt nauwelijks voorkennis, maar ontspringt de valkuil van een al te betuttelend en schoolmeesterachtig optreden. Zelfs uitgesproken alfa’s moeten het kunnen volgen. Voor iemand die op de middelbare school voldoende heeft opgelet om aan een technische universiteit verzeild te raken, bevat Singhs boek in dit opzicht weinig nieuwigheden.
De oerknal ontleent zijn kwaliteiten echter vooral aan het verhaal om de ontdekking heen. Er zijn in de wetenschapsgeschiedenis immers niet veel fraaiere voorbeelden van voortschrijdend inzicht te vinden. Astronomie is een van de oudste wetenschapsgebieden. De weg van Erathostenes, die in de derde eeuw voor onze jaartelling vanuit het huidige Libië de aardomtrek met een verbazingwekkende nauwkeurigheid wist vast te stellen, tot aan George Smoot, die met de fluctuaties in de kosmische achtergrondruis de laatste bouwsteen aandroeg in de empirische onderbouwing van de oerknaltheorie, is een lange. En hij is bezaaid met schitterende verhalen, variërend van grote tragedies tot koddige anekdotes. Singh stelt uit dit alles een geurige en smakelijke dis samen.
De schrijver geeft verschillende mensen die tussen de wal en het schip van de officiële geschiedschrijving dreigden te vallen hun verdiende ereplaats. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Belgische priester-sterrenkundige George Lematre, die de eer toekomt als eerste de mogelijkheid van een oerknal te opperen. Volgens hem zou het heelal zijn ontstaan uit één oeratoom. Interessant, zeker in verband met de recent opkomende bedenkingen jegens de evolutietheorie, is dat de rooms-katholieke kerk dit idee vrijwel onmiddellijk omarmde.
Zo zet Singh bijvoorbeeld ook de twee vrouwelijke sterrenkundigen Annie Jump Cannon en Henrietta Leavitt in het zonnetje, en ontvouwt hij het meer dan tragische leven van de Duitse astronoom Fritz Houtermans, die door de Stalins geheime dienst als vermeende Duitse spion werd gemarteld, en daarna door de Gestapo als vermeende Russische spion.
Voor Nederlandse lezers, die opgevoed zijn met de gedachte dat hun land bij de sterrenkundige wereldtop behoort, is het wel even slikken dat er in Singhs parade hoegenaamd geen Nederlanders voorkomen
Singh rondt zijn boek af op het moment dat de strijd beslecht leek te zijn . hoewel hier en daar in academische uithoeken tot op de dag van vandaag nog aanhangers van het steady-state-model te vinden zijn. De jongste ontwikkelingen, zoals het inflatiemodel en het pulserende heelal, worden slechts aangestipt in de epiloog. Daaruit blijkt overigens ook dat met het aanvaarden van de oerknalverklaring voor het bestaan van het heelal, en uiteindelijk van onszelf, het laatste woord nog niet is gezegd. Immers, de Big Bang leidt rechtstreeks tot de hamvraag: wat was er vóór? Astrofysici zeggen nu meestal dat dat een zinledige kwestie is, omdat met de oerknal ook de tijd ontstond, maar zo gemakkelijk komen ze er niet van af. Daarover zal een toekomstige Singh wellicht een verhaal te vertellen hebben . hopelijk net zo goed als dat van ‘De oerknal’.
Simon Singh: ‘De oerknal’. Oorspronkelijke titel: ‘Big Bang’, vertaald door Jan Braks. Arbeiderspers, Amsterdam 2005. ISBN: 90 295 6284 6. 451 p., geïll., € 27,95.
Simon Singh is de gele-truidrager van de wetenschapsjournalistiek. De vrolijke Brit van Indiase komaf verdiende die eretitel al overtuigend met zijn briljante boek ‘Het laatste raadsel’ van Fermat over de eenzame strijd die de wiskundige Andrew Wiles voerde om een van de taaiste wiskundige problemen te kraken. Zijn ‘Code’ is de beste, en meest leesbare geschiedenis van de cryptografie.
‘De oerknal’, opnieuw uitgegeven in een schreeuwerige, naar we aannemen opzettelijk lelijke, omslag is zijn derde boek. Aanvankelijk, vertelde Singh (41) in een interview, was hij van plan geweest ‘The Little Book of the Big Bang’ te schrijven, maar van dat plan zag hij af toen hij de duizend-paginagrens dreigde te overschrijden. Duizend pagina’s zijn het gelukkig niet geworden, maar met de uiteindelijke 451 van de Nederlandse uitgave kon het onmogelijk nog als ‘Little Book’ door het leven.
De uiteindelijke titel laat aan duidelijkheid in elk geval weinig te wensen over. Titel en onderwerp zijn identiek. Wat de oerknal zo ongeveer is, behoort bij de algemene ontwikkeling, maar de hoed en de rand worden door Singh nog eens uitvoerig uitgelegd. De manier waarop hij dat doet is voorbeeldig. Hij veronderstelt nauwelijks voorkennis, maar ontspringt de valkuil van een al te betuttelend en schoolmeesterachtig optreden. Zelfs uitgesproken alfa’s moeten het kunnen volgen. Voor iemand die op de middelbare school voldoende heeft opgelet om aan een technische universiteit verzeild te raken, bevat Singhs boek in dit opzicht weinig nieuwigheden.
De oerknal ontleent zijn kwaliteiten echter vooral aan het verhaal om de ontdekking heen. Er zijn in de wetenschapsgeschiedenis immers niet veel fraaiere voorbeelden van voortschrijdend inzicht te vinden. Astronomie is een van de oudste wetenschapsgebieden. De weg van Erathostenes, die in de derde eeuw voor onze jaartelling vanuit het huidige Libië de aardomtrek met een verbazingwekkende nauwkeurigheid wist vast te stellen, tot aan George Smoot, die met de fluctuaties in de kosmische achtergrondruis de laatste bouwsteen aandroeg in de empirische onderbouwing van de oerknaltheorie, is een lange. En hij is bezaaid met schitterende verhalen, variërend van grote tragedies tot koddige anekdotes. Singh stelt uit dit alles een geurige en smakelijke dis samen.
De schrijver geeft verschillende mensen die tussen de wal en het schip van de officiële geschiedschrijving dreigden te vallen hun verdiende ereplaats. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Belgische priester-sterrenkundige George Lematre, die de eer toekomt als eerste de mogelijkheid van een oerknal te opperen. Volgens hem zou het heelal zijn ontstaan uit één oeratoom. Interessant, zeker in verband met de recent opkomende bedenkingen jegens de evolutietheorie, is dat de rooms-katholieke kerk dit idee vrijwel onmiddellijk omarmde.
Zo zet Singh bijvoorbeeld ook de twee vrouwelijke sterrenkundigen Annie Jump Cannon en Henrietta Leavitt in het zonnetje, en ontvouwt hij het meer dan tragische leven van de Duitse astronoom Fritz Houtermans, die door de Stalins geheime dienst als vermeende Duitse spion werd gemarteld, en daarna door de Gestapo als vermeende Russische spion.
Voor Nederlandse lezers, die opgevoed zijn met de gedachte dat hun land bij de sterrenkundige wereldtop behoort, is het wel even slikken dat er in Singhs parade hoegenaamd geen Nederlanders voorkomen
Singh rondt zijn boek af op het moment dat de strijd beslecht leek te zijn . hoewel hier en daar in academische uithoeken tot op de dag van vandaag nog aanhangers van het steady-state-model te vinden zijn. De jongste ontwikkelingen, zoals het inflatiemodel en het pulserende heelal, worden slechts aangestipt in de epiloog. Daaruit blijkt overigens ook dat met het aanvaarden van de oerknalverklaring voor het bestaan van het heelal, en uiteindelijk van onszelf, het laatste woord nog niet is gezegd. Immers, de Big Bang leidt rechtstreeks tot de hamvraag: wat was er vóór? Astrofysici zeggen nu meestal dat dat een zinledige kwestie is, omdat met de oerknal ook de tijd ontstond, maar zo gemakkelijk komen ze er niet van af. Daarover zal een toekomstige Singh wellicht een verhaal te vertellen hebben . hopelijk net zo goed als dat van ‘De oerknal’.
Simon Singh: ‘De oerknal’. Oorspronkelijke titel: ‘Big Bang’, vertaald door Jan Braks. Arbeiderspers, Amsterdam 2005. ISBN: 90 295 6284 6. 451 p., geïll., € 27,95.
Comments are closed.