Onderwijs

Veldwerkgevoel in de Wolgadelta

Al jaren proberen Delftse onderzoekers onder leiding van prof.dr. Salomon Kroonenberg te begrijpen hoe het komt dat de zeespiegel van de Kaspische Zee zo heftig stijgt en daalt. Delta ging mee de Wolgadelta in, op jacht naar de ideale dataset en op zoek naar het veldwerkgevoel.

“Vova, wat sta je daar nou te niksen man, geef me die ‘guts’ even aan.”

– “Vanja, sorry, ik dacht: jij doet ook niks, dus… alsjeblieft.”

– “Dank je. Nu wel even wat doen, hè.”

Constant gaat het door, het studentikoze, soms bijna huwelijkse gekibbel tussen Vladimir ‘Vova’ Slobodjan en zijn vriend, medegeograaf en medepromovendus Ivan ‘Vanja’ Koroljov.

“Zo gaat dat nu al vier weken”, verzucht onderzoeksleider Bob Hoogendoorn. De kampeersfeer slaat hard toe in Damchik, het onderzoeksstation in het natuurreservaat in de Wolgadelta, waar postdoc Hoogendoorn op expeditie is met promovendi Slobodjan en Koroljov en studente Anna Koerjakova. Het doel: kijken hoe de machtige Russische Wolga de afgelopen tienduizend jaar klei- en zandlagen op elkaar heeft gestapeld in het deltagebied, een driehoek met een noord-zuidas van zo’n tachtig kilometer in het diepe Russische zuiden, vlakbij de grens met Kazachstan.

“Ik sta een beetje bekend als Wolga-fanaat”, zegt Hoogendoorn, die gemakkelijk uren kan vertellen over erosie, sedimentatie, oeverwallen, klei, modder en vooruit- en achteruit bewegende delta’s. Elke dag gaan hij en de Russische studenten eropuit, in een rank bootje met buitenboordmotor, de Wolgadelta in. Die bestaat uit honderden rivierarmen, met daartussen drassige, met wilgen en riet begroeide eilandjes, die wel wat doen denken aan de Biesbosch of de Friese meren. Verrassend Hollands in ieder geval, na de verlaten, dorre steppen die je door moet om hier te komen.

Een klein verschil: hier zitten om de paar honderd meter chagrijnig kijkende zeearenden ter grootte van peuters op boomtakken, die soms langzaam klapwiekend wegvliegen als ze de boot zien aankomen. De Wolgadelta is een vogelaarsparadijs: een paar kilometer naar het zuiden, waar de delta langzaam overgaat in de zee, komen elk jaar tienduizenden zwanen op doortocht, en in de zomer zitten er flamingo’s en pelikanen. Maar na een maand veldwerk is bij de studenten de fotografeermoeheid al ingetreden. Als Russische forenzen zitten ze in de boot met hun neus in een leesboek.
Kurkentrekker

Eenmaal ter plekke worden de kisten met boorspullen uit de boot geladen: pijpen, buizen, metalen platen en andere roestvrijstalen spullen, en het boren begint. Het is zwaar werk: met een grondboor, een groot soort kurkentrekker, haalt Slobodjan de eerste modder uit de schacht. Hoogendoorn inspecteert en leest voor: klei (heel fijne korreltjes), zand (grove korrels), bruin, grijs, of een mengsel daarvan. Zijn er misschien schelpen, resten van organisch materiaal, vlekken, tekenen van roest? Koerjakova schrijft alles netjes op.

Na de eerste meters volgt het eerste, meterslange monster uit de ‘guts’, een ranke, halfopen buis die voor de fijnere bemonstering dient. De guts wordt plat gelegd, afgestreken, en ingedeeld in vakjes van tien centimeter, en opnieuw volgt een aandachtige beschrijving. “Clay, clay, silty clay, sand”, mompelt Bob. Soms klinkt gejuich: “Hele schelpen!” Schelpen die in de aardlagen zijn bewaard tonen aan dat het gebied ooit onder water lag. De schelpensoort zegt iets over het biologische milieu van toentertijd: ondiep water in de baaien voor de delta, diepere zee verderop. Bovendien kun je schelpen, net als oude, veenachtige bladeren, dateren met de koolstof-14-methode.

Slobodjan en Koroljov boren het dunne gat van de guts verder uit. Met van inspanning vertrokken gezichten, modderige handen en streepjesshirts doen ze – als ze niet aan het ginnegappen zijn – denken aan de modelarbeiders van Russische propagandaschilderijen.

Ze gebruiken het nieuwste van het nieuwste op grondboorgebied, zegt Hoogendoorn, zoals een systeem van plastic buizen dat je het gat in kunt schuiven als de wanden instorten, zodat je dan toch dieper kunt komen.

Nieuw is ook de locatie, hier in het Russische zuiden. In mei mislukte een eerdere versie van deze expeditie, doordat apparatuur niet door de Russische douane kwam. “Voor vijfhonderd dollar per dag stonden ze in het depot op het vliegveld. Elke dag kwamen ze met nieuwe eisen en formulieren”, zegt hoogleraar geologie Salomon Kroonenberg, die de expeditie organiseerde samen met onderzoekers van de universiteiten van Gent en Moskou. “Via onze Russische partners hebben we nog voorzichtig gepolst: moet er soms ergens smeergeld betaald worden? Maar zij hadden ook geen idee.” Deze keer zijn de spullen officieel in bezit van de Moskouse universiteit, en waren er geen problemen.
Halfwoestijnen

De tien meter grond die via de boor naar boven wordt gehaald, beslaat een zand- en kleilaag van ongeveer tienduizend jaar, die gegevens moet opleveren over zowel de delta als de Kaspische zee. “De grootste binnenzee ter wereld”, zegt Hoogendoorn. De zee ligt ongeveer 27 meter onder het globale zeeniveau. Rivieren, vooral de Wolga, voeren water aan, dat alleen wordt afgevoerd door verdamping – de meeste gebieden rond de zee zijn halfwoestijnen. Door die bijzondere omstandigheden daalt en stijgt de Kaspische zeespiegel veel sneller dan alle andere zeeën ter wereld.

In een hoofdstuk van zijn populair-wetenschappelijke boek ‘De Menselijke Maat’ (februari 2006) beschrijft Kroonenberg hoe van 1930 tot 1978 de Kaspische zee dramatisch daalde. De visindustrie en de watertoevoer voor irrigatie en industrie kwamen in gevaar, en de zeespiegeldaling leidde tot megalomane plannen om Russische rivieren om te buigen naar het zuiden.

Dat duurde tot 1978, toen een snelle zeespiegelstijging inzette, die tegen de jaren negentig omwonenden van de zee weer tot wanhoop dreef. Kuststeden, fabrieken en landbouwgebieden werden bedreigd, en de overheden klopten aan bij onder anderen Kroonenberg. Tot in 1995 de stijging afvlakte. Nu houdt de Kaspische zee zich relatief rustig.

Maar waarom precies, dat blijft een raadsel: watertoevoer, verdamping, klimaat, bodembewegingen, grondwaterstromen en nog andere factoren spelen ongetwijfeld een rol, maar exacte voorspellingen doen, liefst van tevoren, is tot nog toe vrijwel onmogelijk gebleken.

En er zijn aanwijzingen dat de zee over de afgelopen tienduizend jaar nog veel wilder geschommeld heeft, tussen de -80 en -20 meter niveau. Zo zijn bijvoorbeeld schelpen aangetroffen op de omliggende bergen. Door daarvan met hulp van de koolstof-14-methode de leeftijd te bepalen, zijn de highstands, de hoogste zeespiegelniveaus per jaar, inmiddels redelijk in kaart gebracht.

Maar de lowstands, de laagste punten in de grafiek, blijken veel lastiger. Hoogendoorn laat een grafiekje zien: de lowstands zijn ingevuld met nadrukkelijke stippellijnen en vraagtekens. Het veldwerk moet daarin opheldering brengen. Niet alleen omdat de Kaspische zee op zich zo interessant is, heeft Salomon Kroonenberg eerder in Delft uitgelegd, maar ook omdat je de binnenzee kunt zien als laboratorium voor zeespiegelstijging, toch bepaald een actueel onderwerp. Kroonenberg: “Wat elders in duizenden jaren gebeurt, gebeurt hier in honderd jaar.”

Ook kan de zeespiegel misschien oude klimaatgegevens aanvullen. De Wolga beslaat met zijn afwateringsgebied een groot deel van Europees Rusland, zodat de Kaspische zee wel eens een bandrecorder voor vroegere Europese natte en droge tijden zou kunnen blijken. Als je tenminste begrijpt hoe je hem af kunt spelen.
Kronkelende kanalen

Hoogendoorn wil vooral het gedrag van rivierdelta’s begrijpen. “In Nederland wonen we ook in een delta”, zegt hij, “en ook hier is het samenspel van water, zee, rivierarmen en sediment nog lang niet zo goed begrepen als men wel zou willen.” De Wolgadelta heeft zo zijn eigen bijzondere omstandigheden. Zo is de vlakte waarin de Wolga uitmondt in de Kaspische zee een heel langzaam aflopende helling. Daardoor zou een kleine verandering in zeeniveau de delta al behoorlijk op moeten schuiven.

En inderdaad is de Wolgadelta sinds 1853 (toen de eerste goede kaart beschikbaar kwam) al 25 kilometer naar het zuiden opgeschoven. Uit de met de rivier meegevoerde klei en het zand zijn kilometers nieuwe oevers ontstaan, met daartussen nieuwe kronkelende kanalen.

“Maar in de periode sinds 1979, toen de zee weer drie meter steeg, is de nieuwe delta niet verloren gegaan”, zegt Hoogendoorn. Blijkbaar is de sedimentafzetting, die weer beïnvloed wordt door de ondergrond, genoeg om het land met de zee mee te laten stijgen.

Seismische metingen, in juni gemaakt door met echoapparatuur de rivierarmen af te varen, suggereren dat het veel vaker precies zo gegaan moet zijn. De metingen, gebaseerd op het terugkaatsen van ultrasone geluidspulsen, geven een ondergronds profiel van verschillende lagen in de bodem.

In het zuidelijkste, breedste gedeelte van de delta mondt het rivierwater uit in zee, waardoor het zijn snelheid verliest en ter plekke veel zand en klei afzet. Het resultaat is een wirwar van kanaaltjes, bochtiger en meer vervlochten dan noordelijker in de delta. Op de seismische metingen is dit te zien als ‘heterogene elementen’, een bonte mix van bolle, holle en afgebroken curven, zowel in de ondiepe als in de diepere lagen. “Blijkbaar is de monding vaker op deze plek geweest”, concludeert Hoogendoorn.

Metingen verder noordelijk bleken ook consequent over de hele diepte. In twee gebieden waren steeds vooral mooie parallelle sonarprofielen te zien, vermoedelijke sporen van oude, ondiepe baaien, die net onder een historische delta gelegen moeten hebben. Twee andere gebieden daartussen vertoonden juist consequent sporen van oude mondingen. Het lijkt er op dat de Wolgamonding over de afgelopen duizenden jaren een voorkeur heeft voor drie bepaalde plaatsen, en plaatsen daartussen heeft overgeslagen. “Het idee dat de oever een soort glad asfalt was waarover de delta traploos verschoof, klopt dus waarschijnlijk niet”, zegt Hoogendoorn.

Toch zijn de seismische metingen maar het halve verhaal, dat aangevuld moet worden met boringen, zegt Hoogendoorn. Vandaar het geploeter. “Het idee is dat een dichtheidsverschil in de bodem een echo geeft, maar wa’t voor overgang je nou ziet, blijft soms een raadsel.” Door boren kun je de klei, het zand, en kleurovergangen tenminste met eigen ogen zien, al is het dan maar in één punt.

Ook kun je je conclusies over wat er gebeurd is beter controleren. Als op een plaats vroeger een rivierarm heeft gelopen die later is dichtgeslibt, is dat in de boorkern te zien aan een dikke laag zand, bedekt met een laagje klei. Hoogendoorn: “Op de sonarmetingen zie je dat niet zo precies.”

Bovendien komen in de boorkernen soms schelpen en bladerresten naar boven, die met de koolstof-14-methode te dateren zijn. Voor het eerst doet de groep ook analyses van oud stuifmeel in de modder, wat iets kan zeggen over leeftijd en biologisch milieu. Slobodjan bepaalt later nog chemische eigenschappen van de genomen monsters.
Dove bootsman

“Ik wil naar huis”, jammert Anja Koerjakova, terwijl ze diep in haar regenjas wegkruipt. Op de laatste dag miezert het, en waait een koude wind door de Wolgadelta. Alles rond de boorput lijkt in modder te veranderen. De filmcitaten en de grappen van Slobodjan en Koroljev worden niet minder, de ergernis bij Hoogendoorn en Koerjakova ook niet. “De laatste dagen zijn het zwaarst”, weet Hoogendoorn, “dan sluipt de routine erin, en is de gang eruit.”

Iedereen verlangt naar het grote witte huis dat als onderkomen dient in Damchik, een gehucht aan het eind van de steppeweg. Er wonen alleen mensen die iets met het reservaat van doen hebben: onderzoekers, opzichters, koks, en de dove bootsman die onderzoekers de iedere dag de Wolga opvaart. Nieuws van de buitenwereld komt er niet, de Noord-Koreaanse kernproef verslaat uw verslaggever.

Elke avond worden de resultaten van de dag uitgeschreven en de genomen monsters gelabeld. De waardevolle modder wordt over plastic zakken verdeeld, en de boorkern wordt schematisch uitgetekend: klei, zand, kleur, strepen, schelpen. Tijdens veldwerk, is de on-Russische regel, wordt niet gedronken, alleen op de allerlaatste avond is er een bescheiden toost met wodka en warme woorden, maar daarna wordt weer gewerkt. Meestal is het een uur of tien voordat alles klaar is, en tolt iedereen snel zijn bed in.

Vier weken later, terug in Delft, is Hoogendoorn lyrisch. De uitgetekende boorkernen zijn naast de seismische data gelegd, de meetsleur is vergeten. “Nog niet alles is rond, maar het is zeker dat dit een heel mooie, gedetailleerde dataset is. Ze zeggen wel eens: laat vijf geologen ergens naar kijken, en ze komen met zes interpretaties. Maar met deze dataset zijn dingen heel eenduidig vastgelegd.”

Het wachten is op de uitkomsten van de koolstof-14- en andere analyses, wat nog wel een half jaar kan duren. “Maar in één van de boorkernen zaten op negen plaatsen dateerbare resten. Daarmee kun je vrijwel zeker lowstands vastpinnen”, belooft Hoogendoorn. “Het wordt heel moeilijk om het hiermee nog te verprutsen.”

(Foto: Bruno van Wayenburg)

“Vova, wat sta je daar nou te niksen man, geef me die ‘guts’ even aan.”

– “Vanja, sorry, ik dacht: jij doet ook niks, dus… alsjeblieft.”

– “Dank je. Nu wel even wat doen, hè.”

Constant gaat het door, het studentikoze, soms bijna huwelijkse gekibbel tussen Vladimir ‘Vova’ Slobodjan en zijn vriend, medegeograaf en medepromovendus Ivan ‘Vanja’ Koroljov.

“Zo gaat dat nu al vier weken”, verzucht onderzoeksleider Bob Hoogendoorn. De kampeersfeer slaat hard toe in Damchik, het onderzoeksstation in het natuurreservaat in de Wolgadelta, waar postdoc Hoogendoorn op expeditie is met promovendi Slobodjan en Koroljov en studente Anna Koerjakova. Het doel: kijken hoe de machtige Russische Wolga de afgelopen tienduizend jaar klei- en zandlagen op elkaar heeft gestapeld in het deltagebied, een driehoek met een noord-zuidas van zo’n tachtig kilometer in het diepe Russische zuiden, vlakbij de grens met Kazachstan.

“Ik sta een beetje bekend als Wolga-fanaat”, zegt Hoogendoorn, die gemakkelijk uren kan vertellen over erosie, sedimentatie, oeverwallen, klei, modder en vooruit- en achteruit bewegende delta’s. Elke dag gaan hij en de Russische studenten eropuit, in een rank bootje met buitenboordmotor, de Wolgadelta in. Die bestaat uit honderden rivierarmen, met daartussen drassige, met wilgen en riet begroeide eilandjes, die wel wat doen denken aan de Biesbosch of de Friese meren. Verrassend Hollands in ieder geval, na de verlaten, dorre steppen die je door moet om hier te komen.

Een klein verschil: hier zitten om de paar honderd meter chagrijnig kijkende zeearenden ter grootte van peuters op boomtakken, die soms langzaam klapwiekend wegvliegen als ze de boot zien aankomen. De Wolgadelta is een vogelaarsparadijs: een paar kilometer naar het zuiden, waar de delta langzaam overgaat in de zee, komen elk jaar tienduizenden zwanen op doortocht, en in de zomer zitten er flamingo’s en pelikanen. Maar na een maand veldwerk is bij de studenten de fotografeermoeheid al ingetreden. Als Russische forenzen zitten ze in de boot met hun neus in een leesboek.
Kurkentrekker

Eenmaal ter plekke worden de kisten met boorspullen uit de boot geladen: pijpen, buizen, metalen platen en andere roestvrijstalen spullen, en het boren begint. Het is zwaar werk: met een grondboor, een groot soort kurkentrekker, haalt Slobodjan de eerste modder uit de schacht. Hoogendoorn inspecteert en leest voor: klei (heel fijne korreltjes), zand (grove korrels), bruin, grijs, of een mengsel daarvan. Zijn er misschien schelpen, resten van organisch materiaal, vlekken, tekenen van roest? Koerjakova schrijft alles netjes op.

Na de eerste meters volgt het eerste, meterslange monster uit de ‘guts’, een ranke, halfopen buis die voor de fijnere bemonstering dient. De guts wordt plat gelegd, afgestreken, en ingedeeld in vakjes van tien centimeter, en opnieuw volgt een aandachtige beschrijving. “Clay, clay, silty clay, sand”, mompelt Bob. Soms klinkt gejuich: “Hele schelpen!” Schelpen die in de aardlagen zijn bewaard tonen aan dat het gebied ooit onder water lag. De schelpensoort zegt iets over het biologische milieu van toentertijd: ondiep water in de baaien voor de delta, diepere zee verderop. Bovendien kun je schelpen, net als oude, veenachtige bladeren, dateren met de koolstof-14-methode.

Slobodjan en Koroljov boren het dunne gat van de guts verder uit. Met van inspanning vertrokken gezichten, modderige handen en streepjesshirts doen ze – als ze niet aan het ginnegappen zijn – denken aan de modelarbeiders van Russische propagandaschilderijen.

Ze gebruiken het nieuwste van het nieuwste op grondboorgebied, zegt Hoogendoorn, zoals een systeem van plastic buizen dat je het gat in kunt schuiven als de wanden instorten, zodat je dan toch dieper kunt komen.

Nieuw is ook de locatie, hier in het Russische zuiden. In mei mislukte een eerdere versie van deze expeditie, doordat apparatuur niet door de Russische douane kwam. “Voor vijfhonderd dollar per dag stonden ze in het depot op het vliegveld. Elke dag kwamen ze met nieuwe eisen en formulieren”, zegt hoogleraar geologie Salomon Kroonenberg, die de expeditie organiseerde samen met onderzoekers van de universiteiten van Gent en Moskou. “Via onze Russische partners hebben we nog voorzichtig gepolst: moet er soms ergens smeergeld betaald worden? Maar zij hadden ook geen idee.” Deze keer zijn de spullen officieel in bezit van de Moskouse universiteit, en waren er geen problemen.
Halfwoestijnen

De tien meter grond die via de boor naar boven wordt gehaald, beslaat een zand- en kleilaag van ongeveer tienduizend jaar, die gegevens moet opleveren over zowel de delta als de Kaspische zee. “De grootste binnenzee ter wereld”, zegt Hoogendoorn. De zee ligt ongeveer 27 meter onder het globale zeeniveau. Rivieren, vooral de Wolga, voeren water aan, dat alleen wordt afgevoerd door verdamping – de meeste gebieden rond de zee zijn halfwoestijnen. Door die bijzondere omstandigheden daalt en stijgt de Kaspische zeespiegel veel sneller dan alle andere zeeën ter wereld.

In een hoofdstuk van zijn populair-wetenschappelijke boek ‘De Menselijke Maat’ (februari 2006) beschrijft Kroonenberg hoe van 1930 tot 1978 de Kaspische zee dramatisch daalde. De visindustrie en de watertoevoer voor irrigatie en industrie kwamen in gevaar, en de zeespiegeldaling leidde tot megalomane plannen om Russische rivieren om te buigen naar het zuiden.

Dat duurde tot 1978, toen een snelle zeespiegelstijging inzette, die tegen de jaren negentig omwonenden van de zee weer tot wanhoop dreef. Kuststeden, fabrieken en landbouwgebieden werden bedreigd, en de overheden klopten aan bij onder anderen Kroonenberg. Tot in 1995 de stijging afvlakte. Nu houdt de Kaspische zee zich relatief rustig.

Maar waarom precies, dat blijft een raadsel: watertoevoer, verdamping, klimaat, bodembewegingen, grondwaterstromen en nog andere factoren spelen ongetwijfeld een rol, maar exacte voorspellingen doen, liefst van tevoren, is tot nog toe vrijwel onmogelijk gebleken.

En er zijn aanwijzingen dat de zee over de afgelopen tienduizend jaar nog veel wilder geschommeld heeft, tussen de -80 en -20 meter niveau. Zo zijn bijvoorbeeld schelpen aangetroffen op de omliggende bergen. Door daarvan met hulp van de koolstof-14-methode de leeftijd te bepalen, zijn de highstands, de hoogste zeespiegelniveaus per jaar, inmiddels redelijk in kaart gebracht.

Maar de lowstands, de laagste punten in de grafiek, blijken veel lastiger. Hoogendoorn laat een grafiekje zien: de lowstands zijn ingevuld met nadrukkelijke stippellijnen en vraagtekens. Het veldwerk moet daarin opheldering brengen. Niet alleen omdat de Kaspische zee op zich zo interessant is, heeft Salomon Kroonenberg eerder in Delft uitgelegd, maar ook omdat je de binnenzee kunt zien als laboratorium voor zeespiegelstijging, toch bepaald een actueel onderwerp. Kroonenberg: “Wat elders in duizenden jaren gebeurt, gebeurt hier in honderd jaar.”

Ook kan de zeespiegel misschien oude klimaatgegevens aanvullen. De Wolga beslaat met zijn afwateringsgebied een groot deel van Europees Rusland, zodat de Kaspische zee wel eens een bandrecorder voor vroegere Europese natte en droge tijden zou kunnen blijken. Als je tenminste begrijpt hoe je hem af kunt spelen.
Kronkelende kanalen

Hoogendoorn wil vooral het gedrag van rivierdelta’s begrijpen. “In Nederland wonen we ook in een delta”, zegt hij, “en ook hier is het samenspel van water, zee, rivierarmen en sediment nog lang niet zo goed begrepen als men wel zou willen.” De Wolgadelta heeft zo zijn eigen bijzondere omstandigheden. Zo is de vlakte waarin de Wolga uitmondt in de Kaspische zee een heel langzaam aflopende helling. Daardoor zou een kleine verandering in zeeniveau de delta al behoorlijk op moeten schuiven.

En inderdaad is de Wolgadelta sinds 1853 (toen de eerste goede kaart beschikbaar kwam) al 25 kilometer naar het zuiden opgeschoven. Uit de met de rivier meegevoerde klei en het zand zijn kilometers nieuwe oevers ontstaan, met daartussen nieuwe kronkelende kanalen.

“Maar in de periode sinds 1979, toen de zee weer drie meter steeg, is de nieuwe delta niet verloren gegaan”, zegt Hoogendoorn. Blijkbaar is de sedimentafzetting, die weer beïnvloed wordt door de ondergrond, genoeg om het land met de zee mee te laten stijgen.

Seismische metingen, in juni gemaakt door met echoapparatuur de rivierarmen af te varen, suggereren dat het veel vaker precies zo gegaan moet zijn. De metingen, gebaseerd op het terugkaatsen van ultrasone geluidspulsen, geven een ondergronds profiel van verschillende lagen in de bodem.

In het zuidelijkste, breedste gedeelte van de delta mondt het rivierwater uit in zee, waardoor het zijn snelheid verliest en ter plekke veel zand en klei afzet. Het resultaat is een wirwar van kanaaltjes, bochtiger en meer vervlochten dan noordelijker in de delta. Op de seismische metingen is dit te zien als ‘heterogene elementen’, een bonte mix van bolle, holle en afgebroken curven, zowel in de ondiepe als in de diepere lagen. “Blijkbaar is de monding vaker op deze plek geweest”, concludeert Hoogendoorn.

Metingen verder noordelijk bleken ook consequent over de hele diepte. In twee gebieden waren steeds vooral mooie parallelle sonarprofielen te zien, vermoedelijke sporen van oude, ondiepe baaien, die net onder een historische delta gelegen moeten hebben. Twee andere gebieden daartussen vertoonden juist consequent sporen van oude mondingen. Het lijkt er op dat de Wolgamonding over de afgelopen duizenden jaren een voorkeur heeft voor drie bepaalde plaatsen, en plaatsen daartussen heeft overgeslagen. “Het idee dat de oever een soort glad asfalt was waarover de delta traploos verschoof, klopt dus waarschijnlijk niet”, zegt Hoogendoorn.

Toch zijn de seismische metingen maar het halve verhaal, dat aangevuld moet worden met boringen, zegt Hoogendoorn. Vandaar het geploeter. “Het idee is dat een dichtheidsverschil in de bodem een echo geeft, maar wa’t voor overgang je nou ziet, blijft soms een raadsel.” Door boren kun je de klei, het zand, en kleurovergangen tenminste met eigen ogen zien, al is het dan maar in één punt.

Ook kun je je conclusies over wat er gebeurd is beter controleren. Als op een plaats vroeger een rivierarm heeft gelopen die later is dichtgeslibt, is dat in de boorkern te zien aan een dikke laag zand, bedekt met een laagje klei. Hoogendoorn: “Op de sonarmetingen zie je dat niet zo precies.”

Bovendien komen in de boorkernen soms schelpen en bladerresten naar boven, die met de koolstof-14-methode te dateren zijn. Voor het eerst doet de groep ook analyses van oud stuifmeel in de modder, wat iets kan zeggen over leeftijd en biologisch milieu. Slobodjan bepaalt later nog chemische eigenschappen van de genomen monsters.
Dove bootsman

“Ik wil naar huis”, jammert Anja Koerjakova, terwijl ze diep in haar regenjas wegkruipt. Op de laatste dag miezert het, en waait een koude wind door de Wolgadelta. Alles rond de boorput lijkt in modder te veranderen. De filmcitaten en de grappen van Slobodjan en Koroljev worden niet minder, de ergernis bij Hoogendoorn en Koerjakova ook niet. “De laatste dagen zijn het zwaarst”, weet Hoogendoorn, “dan sluipt de routine erin, en is de gang eruit.”

Iedereen verlangt naar het grote witte huis dat als onderkomen dient in Damchik, een gehucht aan het eind van de steppeweg. Er wonen alleen mensen die iets met het reservaat van doen hebben: onderzoekers, opzichters, koks, en de dove bootsman die onderzoekers de iedere dag de Wolga opvaart. Nieuws van de buitenwereld komt er niet, de Noord-Koreaanse kernproef verslaat uw verslaggever.

Elke avond worden de resultaten van de dag uitgeschreven en de genomen monsters gelabeld. De waardevolle modder wordt over plastic zakken verdeeld, en de boorkern wordt schematisch uitgetekend: klei, zand, kleur, strepen, schelpen. Tijdens veldwerk, is de on-Russische regel, wordt niet gedronken, alleen op de allerlaatste avond is er een bescheiden toost met wodka en warme woorden, maar daarna wordt weer gewerkt. Meestal is het een uur of tien voordat alles klaar is, en tolt iedereen snel zijn bed in.

Vier weken later, terug in Delft, is Hoogendoorn lyrisch. De uitgetekende boorkernen zijn naast de seismische data gelegd, de meetsleur is vergeten. “Nog niet alles is rond, maar het is zeker dat dit een heel mooie, gedetailleerde dataset is. Ze zeggen wel eens: laat vijf geologen ergens naar kijken, en ze komen met zes interpretaties. Maar met deze dataset zijn dingen heel eenduidig vastgelegd.”

Het wachten is op de uitkomsten van de koolstof-14- en andere analyses, wat nog wel een half jaar kan duren. “Maar in één van de boorkernen zaten op negen plaatsen dateerbare resten. Daarmee kun je vrijwel zeker lowstands vastpinnen”, belooft Hoogendoorn. “Het wordt heel moeilijk om het hiermee nog te verprutsen.”

(Foto: Bruno van Wayenburg)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.