In ‘De Eilandbaron’ zijn de teksten van de Delftse studenten van gastschrijver Tijs Goldschmidt gebundeld. Zijn missie: ze vaag leren denken. Dat is niet geheel gelukt.
Tijs Goldschmidts missie in Delft loog er niet om. Hij wilde studenten ‘losweken’ uit hun dagelijkse routine. TU-studenten ‘leren mathematische modellen te maken, nanotechnologisch onderzoek te doen, of worden opgeleid om een gebouw neer te zetten dat niet instort’, schrijft bioloog Goldschmidt in de inleiding van ‘De Eilandbaron’. Maar voor vaag denken was geen ruimte, constateerde hij bedrukt.
Waar lukt dat beter, moet hij gedacht hebben, dan op het Duitse Insel Hombroich? Op dat museumeiland lopen natuur en kunst door elkaar. Informatiebordjes ontbreken. Het was de ideale locatie voor de excursie, tijdens zijn gastschrijverschap. Naar aanleiding daarvan schreven Goldschmidts studenten essays, columns en een kort verhaal. Deze zijn nu gepubliceerd in ‘De Eilandbaron’.
Het eerste dat opvalt is dat veel studenten in hun teksten superlatieven nodig hebben om het eiland te beschrijven. De een ziet het als ‘een andere planeet’, de ander als ‘radioactief besmet’ gebied. Met het ‘losweken’, dat Goldschmidt voor ogen had, zat het dus wel goed.
Soms werkt dat ook averechts. Want studente Floor Koppenaal wist zich blijkbaar geen raad met het eiland. “Mijn indrukken zijn heel puur. Zomers, intiem, droefgeestig, machtig, dierlijk, koddig”, schrijft ze. Dat zijn wel veel tegenstrijdige gevoelens tegelijk.
In haar essay slaat Koppenaal volledig door. Ze ziet de natuur als ‘onbezonnen’ en ‘onbezoedeld’. Het zijn te grote en vooral lege woorden. Als klap op de vuurpijl krijgt Koppenaal op Hombroich een ‘verzengend gevoel van euforie’. Deze typeringen zouden in een boeketreeksboekje niet misstaan, maar horen absoluut niet thuis in een masterclass aan een universiteit. De indruk ontstaat dat Koppenaal niet vaag denkt, maar vaag ouwehoert.
Andere studenten hebben ook niets begrepen van het vage denken van Goldschmidt. Jan Willem ten Dam beschrijft bijvoorbeeld, dat hij voor de sociëteit zit en naar voorbijlopende, spelende kinderen kijkt. “Allemaal lekker onschuldig, puur genieten, niet iets hoeven te verantwoorden of het gevoel hebben iets te moeten verantwoorden.” Ten Dam grossiert in dat soort naïeve constateringen. In de vier pagina’s die volgen, ontbreekt een pointe en vooral een interessante visie op Hombroich. Wat heeft de sociëteit met Hombroich te maken?
Het is om moedeloos van te worden. In veel teksten ontbreken interessante gedachten en een goede structuur. Maar gelukkig geldt dat niet voor het hele boek. Verreweg het beste essay is van Janine Kiers. Zij analyseert het vage denken voortreffelijk. Ze beargumenteert dat mensen vaag kijken ‘van nature’. Maar ‘het loslaten van de interpretatie, het onbevooroordeeld kijken, is ons afgeleerd door onze ervaringen en door de cultuur waarin we opgroeien’. Kiers noemt het voorbeeld van Plato’s grot. Daar woont een volk dat de grot niet uit kan en alleen maar schaduwen ziet. Voor die mensen zijn de schaduwen de realiteit. Is wat we zien als de realiteit wel echt, vraagt ze zich vervolgens terecht af.
Ook Jules Schoonman springt er positief uit. Hij worstelt vooral met het vage denken. Zijn essay blinkt uit in rake observaties. De missie van Goldschmidt trekt hij openlijk in twijfel. “Mijn groep weet niets van deze kunstwerken, op een uitzondering na, en dat is de bedoeling. De enige betekenis die wij aan de kunst geven, zijn onze eigen associaties. Ikzelf twijfel daar hevig aan en de enige die dat niet doet, Tijs Goldschmidt, weet er ironisch genoeg alles van af. Hij kan het zich permitteren, het vaag kijken. […] Op dit eiland is Tijs de schrijver en ben ik de analfabeet.”
De vragen die Kiers en Schoonman stellen, zijn relevant en treffend. Ze redden het boek. Goldschmidt heeft de oogkleppen van de studenten even op willen lichten om ze te laten twijfelen aan hun analytische denkvermogen. Gezien de teksten in deze bundel is hij voor die prijzenswaardige poging helaas maar gedeeltelijk geslaagd.
Tijs Goldschmidt, ‘De Eilandbaron’, Athenaeum Polak & Van Gennep, 80 p., 12,50 euro.
Tijs Goldschmidts missie in Delft loog er niet om. Hij wilde studenten ‘losweken’ uit hun dagelijkse routine. TU-studenten ‘leren mathematische modellen te maken, nanotechnologisch onderzoek te doen, of worden opgeleid om een gebouw neer te zetten dat niet instort’, schrijft bioloog Goldschmidt in de inleiding van ‘De Eilandbaron’. Maar voor vaag denken was geen ruimte, constateerde hij bedrukt.
Waar lukt dat beter, moet hij gedacht hebben, dan op het Duitse Insel Hombroich? Op dat museumeiland lopen natuur en kunst door elkaar. Informatiebordjes ontbreken. Het was de ideale locatie voor de excursie, tijdens zijn gastschrijverschap. Naar aanleiding daarvan schreven Goldschmidts studenten essays, columns en een kort verhaal. Deze zijn nu gepubliceerd in ‘De Eilandbaron’.
Het eerste dat opvalt is dat veel studenten in hun teksten superlatieven nodig hebben om het eiland te beschrijven. De een ziet het als ‘een andere planeet’, de ander als ‘radioactief besmet’ gebied. Met het ‘losweken’, dat Goldschmidt voor ogen had, zat het dus wel goed.
Soms werkt dat ook averechts. Want studente Floor Koppenaal wist zich blijkbaar geen raad met het eiland. “Mijn indrukken zijn heel puur. Zomers, intiem, droefgeestig, machtig, dierlijk, koddig”, schrijft ze. Dat zijn wel veel tegenstrijdige gevoelens tegelijk.
In haar essay slaat Koppenaal volledig door. Ze ziet de natuur als ‘onbezonnen’ en ‘onbezoedeld’. Het zijn te grote en vooral lege woorden. Als klap op de vuurpijl krijgt Koppenaal op Hombroich een ‘verzengend gevoel van euforie’. Deze typeringen zouden in een boeketreeksboekje niet misstaan, maar horen absoluut niet thuis in een masterclass aan een universiteit. De indruk ontstaat dat Koppenaal niet vaag denkt, maar vaag ouwehoert.
Andere studenten hebben ook niets begrepen van het vage denken van Goldschmidt. Jan Willem ten Dam beschrijft bijvoorbeeld, dat hij voor de sociëteit zit en naar voorbijlopende, spelende kinderen kijkt. “Allemaal lekker onschuldig, puur genieten, niet iets hoeven te verantwoorden of het gevoel hebben iets te moeten verantwoorden.” Ten Dam grossiert in dat soort naïeve constateringen. In de vier pagina’s die volgen, ontbreekt een pointe en vooral een interessante visie op Hombroich. Wat heeft de sociëteit met Hombroich te maken?
Het is om moedeloos van te worden. In veel teksten ontbreken interessante gedachten en een goede structuur. Maar gelukkig geldt dat niet voor het hele boek. Verreweg het beste essay is van Janine Kiers. Zij analyseert het vage denken voortreffelijk. Ze beargumenteert dat mensen vaag kijken ‘van nature’. Maar ‘het loslaten van de interpretatie, het onbevooroordeeld kijken, is ons afgeleerd door onze ervaringen en door de cultuur waarin we opgroeien’. Kiers noemt het voorbeeld van Plato’s grot. Daar woont een volk dat de grot niet uit kan en alleen maar schaduwen ziet. Voor die mensen zijn de schaduwen de realiteit. Is wat we zien als de realiteit wel echt, vraagt ze zich vervolgens terecht af.
Ook Jules Schoonman springt er positief uit. Hij worstelt vooral met het vage denken. Zijn essay blinkt uit in rake observaties. De missie van Goldschmidt trekt hij openlijk in twijfel. “Mijn groep weet niets van deze kunstwerken, op een uitzondering na, en dat is de bedoeling. De enige betekenis die wij aan de kunst geven, zijn onze eigen associaties. Ikzelf twijfel daar hevig aan en de enige die dat niet doet, Tijs Goldschmidt, weet er ironisch genoeg alles van af. Hij kan het zich permitteren, het vaag kijken. […] Op dit eiland is Tijs de schrijver en ben ik de analfabeet.”
De vragen die Kiers en Schoonman stellen, zijn relevant en treffend. Ze redden het boek. Goldschmidt heeft de oogkleppen van de studenten even op willen lichten om ze te laten twijfelen aan hun analytische denkvermogen. Gezien de teksten in deze bundel is hij voor die prijzenswaardige poging helaas maar gedeeltelijk geslaagd.
Tijs Goldschmidt, ‘De Eilandbaron’, Athenaeum Polak & Van Gennep, 80 p., 12,50 euro.
Comments are closed.