De landbouwopbrengsten in het heuvelachtige noorden van Tanzania mogen wel wat beter. Delftse onderzoekers brengen samen met lokale boeren de waterhuishouding in kaart en ontwikkelen nieuwe irrigatietechnieken.
Het is even pauze. Maar in plaats van op het plein te spelen zoals gewoonlijk, verdringen tientallen kinderen in blauw/witte uniformpjes zich rond een eigenaardig hok van gaas, op een veldje naast hun school. Vier wetenschappers hebben zich erin opgesloten met een regenmeter en een grote ‘verdampingspan’.
Geen handeling ontgaat de leerlingen. De stoere onderzoeksassistent Ally Hussein, met zijn zwarte muts, plakt de regentrechter wat beter vast en verjaagt met een wolk insecticide een wesp. Promovenda ir. Marloes Mul van het hydrologisch onderzoeksinstituut Unesco-IHE klapt haar laptop open en toont grillige regengrafiekjes. Prof.dr.ir. Huub Savenije van Civiele Techniek en Geowetenschappen verbindt glazen potjes aan elkaar met slangetjes. “En nu maar hopen dat ze hier geen jampotjes nodig hebben”, lacht hij.
De Masika . het tweede en langere regenseizoen in Tanzania, van maart tot mei . kan volgens de onderzoekers elk moment losbarsten. De lucht is vochtig en wolken pakken zich samen boven de omliggende heuvels. Voor Mul is het een belangrijke onderzoeksperiode, omdat zij het water dat dan valt de rest van het jaar op de voet zal volgen. Haar promotor, Savenije, is langs gekomen om de voortgang van het onderzoek te checken.
Al drie jaar onderzoekt Mul de waterhuishouding in het semidroge heuvelachtig gebied rond het dorpje Makanya in Noord-Tanzania. Samen met zes andere promovendi draait ze mee in het project Smallholder system innovations in integrated watershed management (SSI). Dit onderzoek, dat wordt gefinancierd door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, het ministerie van buitenlandse zaken en de Zweedse overheidsinstantie voor ontwikkelingssamenwerking, moet fundamentele hydrologische kennis genereren en tegelijkertijd boeren helpen om efficiënter om te gaan met het water.
Die hulp is hard nodig. Het overgrote deel van de bevolking is ‘keuterboer’, ze voorziet in haar eigen levensbehoeften. Men leeft vooral van maïs en bonen. Hoewel in de heuvels relatief veel water valt, gemiddeld 660 millimeter per jaar, is er in de lager gelegen gebieden toch een tekort aan gedurende de droge periodes. Door de landbouwtechnieken die boeren hogerop hanteren, dringt namelijk maar een klein deel van het water door tot het grondwater. Het meeste klotst na een hoosbui direct de heuvels af. Terwijl juist dat grondwater van groot belang is. Het voedt de beekjes waarmee boeren van oudsher de droge periodes overbrugden.
Tanks
Zittend aan de rand van een oud waterbassin, dat ontwikkelingsorganisatie Novib een paar jaar geleden heeft verhoogd, vertelt Mul dat de Makanya-rivier vijftig jaar geleden nog tot het dorp liep waar het naar vernoemd is. “De druk op het milieu was lager doordat er minder boeren waren. Nu haalt de rivier het dorp bij lange na niet. Boeren in lager gelegen gebieden proberen tegenwoordig tijdens het regenseizoen met man en macht water op te vangen in tanks. Maar daar past nooit genoeg water in om alle velden maandenlang mee te irrigeren.”
Savenije, die op de smalle rand balanceert en niet naar beneden durft te kijken, knikt. “Een boer heeft vijfhonderd millimeter neerslag nodig om maïs te verbouwen. Op een plek als deze valt zo’n driehonderd millimeter. De rest moet hij zelf aanvullen. Voor een hectare heeft hij dus minimaal tweeduizend kubieke meter (twee miljoen liter) extra nodig. Hoewel deze tank tijdens het regenseizoen zo’n veertig maal geleegd en weer opnieuw gevuld kan worden, zet het niet echt zoden aan de dijk. De crux van het verhaal is dat er weer meer grondwater moet komen.”
Dit laatste gebeurt volgens hem als boeren greppels graven in hun land en dieper ploegen. Het water verdampt dan minder snel en er komt meer van in de bodem terecht. Zowel voor hoger gelegen als lager gelegen boeren pakt het volgens hem gunstig uit. Een andere promovendus van de professor, de Zimbabwaan ir. Hodson Makurira, experimenteert met dergelijke technieken (zie kader A dumb farmer is a dead farmer).
Naar de exacte gevolgen van de landbouw voor het water, kunnen de onderzoekers tot nu toe alleen maar gissen. Om te zien wat er precies gebeurt met het water, brengt Mul in kaart hoeveel regenwater de grond insijpelt, wat de bomen en landbouwgewassen opnemen en welk percentage na een regenbui direct van de heuvels afstroomt of voor landbouw verloren gaat door verdamping.
Het jampottensysteem naast de school is een van de technieken waarmee ze dit doet. Het lijkt een houtje-touwtjesmethode, maar dat is het allerminst. Het water dat de trechter opvangt, verdeelt zich automatisch over de potjes. Mul bepaalt het aandeel zware zuurstof- en waterstofatomen in de watermoleculen. Ze vergelijkt deze isotoopsamenstelling vervolgens met die van het water dat later in het jaar door de rivier stroomt. Zo kan ze het water dat op de berg is gevallen ‘volgen’: ze kan nagaan hoeveel regenwater in de rivier terechtkomt en hoe lang het er over gedaan heeft.
Watermonsters
Benedenstrooms zit Joeli Gureni het gros van de dag in zijn hutje naast de beek. Hij sleutelt aan zijn radio, schiet af en toe met pijl en boog op een aapje dat zich vanuit de tropisch beboste heuvels waagt aan zijn maïskolven. Maar zijn belangrijkste taak is het nemen van watermonsters voor isotopenonderzoek en het bewaken van een installatie die bijhoudt hoeveel water langs stroomt.
Sinds het meetapparaat ruim een jaar geleden uit de rivier werd gestolen . naar verluid omdat iemand jaloers was op Gureni’s inkomsten – betaalt Mul hem, zijn buurman en zijn zoon om in wisseldiensten permanent aanwezig te zijn. Als bewaker verdient het drietal het gemiddelde lokale dagloon van net iets minder dan een dollar per dag. Maar wanneer het regent lopen ze binnen, met tien dollar per etmaal. Ze moeten dan elk uur een monster uit de rivier nemen en dat een nummer geven.
Mul heeft verspreid over haar onderzoeksgebied van driehonderd vierkante kilometer vijftien lokale werknemers zoals Gureni op de loonlijst. Sommigen meten de regenval naast hun huis, anderen fietsen kilometers over zandweggetjes langs de velden, baobab-bomen en termietenheuvels, om driemaal per dag de waterstand in beekjes bij te houden.
Maar zelfs met al die mankracht is het onderzoek in het Afrikaanse veld niet makkelijk. Een maand na de aanstelling van Gureni sloeg het noodlot weer toe. 2006 Had de natste twee regenseizoen van de afgelopen tien jaar. Een kolkende waterstroom rukte het meetapparaat los. Met witte strepen op bomen aan weerszijden van de rivier heeft de oude man gemarkeerd hoe hoog het water toen stond.
In een zijrivier komt het onderzoeksteam tot een andere onthutsende ontdekking. “De beek heeft een betonnen meetinstallatie met daarin een nauwkeurig vastgestelde meetgoot simpelweg omzeild door de grond aan weerskanten weg te vreten. “Er gaat van alles mis met de metingen”, vertelt Mul. “In 2005 konden we niet goed meten doordat de regenseizoenen juist de droogste waren van de laatste 35 jaar. Er werd toen ook veel apparatuur gestolen. En vorig jaar stroomde het water juist te hard.”
Maar Savenije is niet pessimistisch. “Gelukkig kunnen we ook aan de hand van aanwijzingen zoals de witte markeringen op de bomen de piekafvoer reconstrueren”, zegt hij.
Mul heeft inmiddels data over drie achtereenvolgende jaren. Over de periode van voor haar komst is nauwelijks iets bekend. “Hydrologen werken meestal met data die een periode bestrijken van wel vijftig jaar”, zegt ze. “Je verandert dan in je model wat parameters, zoals de gecultiveerde gewassen of het type irrigatie, en ziet meteen hoe dat de waterstromen in het gebied beïnvloedt. Om dat hier ook te kunnen doen, moeten we nog jarenlang meten”, concludeert ze. “Hopelijk starten we begin 2009 met een vierjarig vervolgproject.”
A dumb farmer is a dead farmer
Wanneer keuterboer Iddi de witte onderzoeksjeep van het project Smallholder system innovations in integrated watershed management (SSI) ziet naderen, haast hij zich naar zijn lapje grond. Hij heeft een shirt aan met het SSI-logo en een islamitisch petje op zijn hoofd. Iddi is een van de vijf boeren met wie Savenije’s promovendus de Zimbabwaan ir. Hodson Makurira nieuwe landbouwtechnieken uitprobeert.
De irrigatiekanaaltjes in zijn land en de diepe greppels die het water langer vasthouden, hebben de boer geen windeieren gelegd. Terwijl de omliggende akkers er nog kaal bij liggen, schieten bij hem al jonge maïsplanten uit de grond.
Iddi had de grootste opbrengst in het hele gebied. Naast maïs verbouwt hij nu ook luxere gewassen, zoals bananen, zoete aardappelen en erwten. “Hij kan straks zelfs producten op de markt verkopen”, zegt Savenije. Mul lacht: “Nou, dat denk ik niet. Hij en zijn twee vrouwen hebben dertien kinderen te voeden. Ze kunnen al het voedsel zelf goed gebruiken.”
Makurira hanteert de zogenaamde ‘participatory approach’. Deze term is de laatste tien jaar het ‘buzzword’ in de wereld van de ontwikkelingshulp. Hightech innovaties simpelweg dumpen in arme landen werkt niet, concludeert de ontwikkelingsgemeenschap na decennia van teleurstellende resultaten in Afrika.
Savenije legt uit: “Je moet sparren met de boeren. Samen nieuwe dingen ontwikkelen en ervoor zorgen dat ze hun ogen openen voor andere mogelijkheden. Ontwikkelingswerkers namen boeren tot voor kort niet serieus genoeg. Domme boeren bestaan niet. A dumb farmer is a dead farmer.”
“In India zijn tal van voorbeelden waarbij deze aanpak goed heeft gewerkt”, zegt dr. Jayashree Pachpute, een Indiase postdoc die ook meewerkt aan SSI. Maar hoe staat het met de succesverhalen in Afrika? Savenije vindt dat een lastige vraag. “Er is een aantal dingen niet gunstig hier. Zoals het sociale systeem waarbij familieleden elkaars ontwikkeling belemmeren. Zodra iemand wat geld heeft verdiend, moet hij het met zijn broers, zussen en ouders delen. En het politieke klimaat is niet stimulerend voor ontwikkelingsprojecten. Maar we moeten Afrika niet opgeven. Ik weiger dat te doen.”
Makurira heeft geld voor Iddi bij zich. “Om hem te bedanken voor al zijn hulp”, zegt hij sarcastisch. De promovendus wijst naar een irrigatiekanaal. Het is een aftakking van een grotere geul, die betaald is door SSI. Na een duiker (een buis die onder de weg doorloopt) leidt het kanaal naar Iddi’s grond. “Iddi hoeft er alleen voor te zorgen dat de duiker niet verstopt raakt”, zegt Makurira. “Want dan kan de weg beschadigd raken. Maar hij wacht totdat wij noodgedwongen iemand betalen om de klus te klaren.” En de incasseerder is de proefboer zelf, want de geul loopt over zijn terrein.
“De experimenten met deze boer verlopen goed”, zegt Savenije, “maar het is jammer dat hij het project als een melkkoe ziet.” “Hij heeft zichzelf ook ingehuurd als bewaker van de watermeter aan de overkant van de weg”, lacht Mul. “Althans, dat vermoeden we, want als we vragen waar de bewaker is, zegt hij steevast dat die even wat is gaan eten of naar de markt is.”
Savenije denkt dat Iddi op dezelfde innovatieve wijze door zal blijven boeren nadat Makurira’s onderzoeksproject volgend jaar geëindigd is. Naast interessante publicaties over onderzoek is ook dat een belangrijke doelstelling. De onderzoekers hopen dat andere boeren de nieuwe technieken vervolgens kopiëren.
Maar de promovendus betwijfelt of Iddi alle greppels zal bijhouden en ook uit eigen zak duurder zaad zal kopen – wat deel uitmaakt van het project. “Het seizoen was goed vorig jaar. Misschien denkt hij dat hij zijn succes voornamelijk daar aan te danken heeft.”
Plastic flessen voor een oude man
Met een grote grijns knikt Mzee Mshitu. “Of alles er nog goed bijstaat? Ja hoor, ga maar kijken”, zegt hij tegen Savenije. Aan het eind van een zandpadje doemt een bassin op van zo’n twintig meter lang. Schildpadden duiken weg wanneer ze het geritsel in het gras horen. Een glimlach verschijnt op Savenije’s gezicht. “Nou, neem maar een foto voor de jongens thuis”, zegt hij.
Sliertjes plastic hangen aan touwen die langs de hele lengte van het bassin over het water gespannen zijn. Het zijn de resten van een experiment van vier waterbouwkundestudenten (‘de jongens’), die hier begin dit jaar een systeem bedachten om de verdamping van het opvangwater te verminderen: een plastic zeil over het bassin.
De aanblik doet denken aan een door een tornado getroffen gebied. “Ik had al gewaarschuwd dat het door de wind zou scheuren”, zegt Mul. Mzee – Swahili voor oude man – komt erbij staan met zijn wandelstok. “Hij geloofde niet dat het waterniveau jaarlijks twee meter zakt door verdamping”, zegt Savenije. “Volgens hem kwam het gewoon doordat hij er af en toe wat water uithaalde. Maar die jongens hadden het hem zo kunnen laten zien. Ze gebruikten wasbakken om aan te tonen dat water veel minder snel verdampt als het overdekt is met zeil of pastic flessen. Maar ze toonden dat niet bij hem op het land, maar in hun eigen tuin”, zegt de hydroloog teleurgesteld.
De studenten wilden Mzee’s bassin vullen met plastic flessen, want dat werkte het best, maar ze konden er onmogelijk voldoende van verzamelen. Dus besloten ze er zeil overheen te spannen. “Hadden ze de experimenten bij hem thuis gedaan, dan dreven er nu misschien al wat flessen rond van Mzee zelf”, zegt Savenije. “Mzee geloofde niet dat we het verlagen van zijn waterstand konden tegengaan en nu heeft hij nog gelijk gekregen ook.”
Keuterboer Iddi (met petje), zijn dertien kinderen en twee vrouwen draaien mee in het SSI-project. Ze hebben hierdoor de hoogste maïsopbrengst in het gebied.
Het is even pauze. Maar in plaats van op het plein te spelen zoals gewoonlijk, verdringen tientallen kinderen in blauw/witte uniformpjes zich rond een eigenaardig hok van gaas, op een veldje naast hun school. Vier wetenschappers hebben zich erin opgesloten met een regenmeter en een grote ‘verdampingspan’.
Geen handeling ontgaat de leerlingen. De stoere onderzoeksassistent Ally Hussein, met zijn zwarte muts, plakt de regentrechter wat beter vast en verjaagt met een wolk insecticide een wesp. Promovenda ir. Marloes Mul van het hydrologisch onderzoeksinstituut Unesco-IHE klapt haar laptop open en toont grillige regengrafiekjes. Prof.dr.ir. Huub Savenije van Civiele Techniek en Geowetenschappen verbindt glazen potjes aan elkaar met slangetjes. “En nu maar hopen dat ze hier geen jampotjes nodig hebben”, lacht hij.
De Masika . het tweede en langere regenseizoen in Tanzania, van maart tot mei . kan volgens de onderzoekers elk moment losbarsten. De lucht is vochtig en wolken pakken zich samen boven de omliggende heuvels. Voor Mul is het een belangrijke onderzoeksperiode, omdat zij het water dat dan valt de rest van het jaar op de voet zal volgen. Haar promotor, Savenije, is langs gekomen om de voortgang van het onderzoek te checken.
Al drie jaar onderzoekt Mul de waterhuishouding in het semidroge heuvelachtig gebied rond het dorpje Makanya in Noord-Tanzania. Samen met zes andere promovendi draait ze mee in het project Smallholder system innovations in integrated watershed management (SSI). Dit onderzoek, dat wordt gefinancierd door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, het ministerie van buitenlandse zaken en de Zweedse overheidsinstantie voor ontwikkelingssamenwerking, moet fundamentele hydrologische kennis genereren en tegelijkertijd boeren helpen om efficiënter om te gaan met het water.
Die hulp is hard nodig. Het overgrote deel van de bevolking is ‘keuterboer’, ze voorziet in haar eigen levensbehoeften. Men leeft vooral van maïs en bonen. Hoewel in de heuvels relatief veel water valt, gemiddeld 660 millimeter per jaar, is er in de lager gelegen gebieden toch een tekort aan gedurende de droge periodes. Door de landbouwtechnieken die boeren hogerop hanteren, dringt namelijk maar een klein deel van het water door tot het grondwater. Het meeste klotst na een hoosbui direct de heuvels af. Terwijl juist dat grondwater van groot belang is. Het voedt de beekjes waarmee boeren van oudsher de droge periodes overbrugden.
Tanks
Zittend aan de rand van een oud waterbassin, dat ontwikkelingsorganisatie Novib een paar jaar geleden heeft verhoogd, vertelt Mul dat de Makanya-rivier vijftig jaar geleden nog tot het dorp liep waar het naar vernoemd is. “De druk op het milieu was lager doordat er minder boeren waren. Nu haalt de rivier het dorp bij lange na niet. Boeren in lager gelegen gebieden proberen tegenwoordig tijdens het regenseizoen met man en macht water op te vangen in tanks. Maar daar past nooit genoeg water in om alle velden maandenlang mee te irrigeren.”
Savenije, die op de smalle rand balanceert en niet naar beneden durft te kijken, knikt. “Een boer heeft vijfhonderd millimeter neerslag nodig om maïs te verbouwen. Op een plek als deze valt zo’n driehonderd millimeter. De rest moet hij zelf aanvullen. Voor een hectare heeft hij dus minimaal tweeduizend kubieke meter (twee miljoen liter) extra nodig. Hoewel deze tank tijdens het regenseizoen zo’n veertig maal geleegd en weer opnieuw gevuld kan worden, zet het niet echt zoden aan de dijk. De crux van het verhaal is dat er weer meer grondwater moet komen.”
Dit laatste gebeurt volgens hem als boeren greppels graven in hun land en dieper ploegen. Het water verdampt dan minder snel en er komt meer van in de bodem terecht. Zowel voor hoger gelegen als lager gelegen boeren pakt het volgens hem gunstig uit. Een andere promovendus van de professor, de Zimbabwaan ir. Hodson Makurira, experimenteert met dergelijke technieken (zie kader A dumb farmer is a dead farmer).
Naar de exacte gevolgen van de landbouw voor het water, kunnen de onderzoekers tot nu toe alleen maar gissen. Om te zien wat er precies gebeurt met het water, brengt Mul in kaart hoeveel regenwater de grond insijpelt, wat de bomen en landbouwgewassen opnemen en welk percentage na een regenbui direct van de heuvels afstroomt of voor landbouw verloren gaat door verdamping.
Het jampottensysteem naast de school is een van de technieken waarmee ze dit doet. Het lijkt een houtje-touwtjesmethode, maar dat is het allerminst. Het water dat de trechter opvangt, verdeelt zich automatisch over de potjes. Mul bepaalt het aandeel zware zuurstof- en waterstofatomen in de watermoleculen. Ze vergelijkt deze isotoopsamenstelling vervolgens met die van het water dat later in het jaar door de rivier stroomt. Zo kan ze het water dat op de berg is gevallen ‘volgen’: ze kan nagaan hoeveel regenwater in de rivier terechtkomt en hoe lang het er over gedaan heeft.
Watermonsters
Benedenstrooms zit Joeli Gureni het gros van de dag in zijn hutje naast de beek. Hij sleutelt aan zijn radio, schiet af en toe met pijl en boog op een aapje dat zich vanuit de tropisch beboste heuvels waagt aan zijn maïskolven. Maar zijn belangrijkste taak is het nemen van watermonsters voor isotopenonderzoek en het bewaken van een installatie die bijhoudt hoeveel water langs stroomt.
Sinds het meetapparaat ruim een jaar geleden uit de rivier werd gestolen . naar verluid omdat iemand jaloers was op Gureni’s inkomsten – betaalt Mul hem, zijn buurman en zijn zoon om in wisseldiensten permanent aanwezig te zijn. Als bewaker verdient het drietal het gemiddelde lokale dagloon van net iets minder dan een dollar per dag. Maar wanneer het regent lopen ze binnen, met tien dollar per etmaal. Ze moeten dan elk uur een monster uit de rivier nemen en dat een nummer geven.
Mul heeft verspreid over haar onderzoeksgebied van driehonderd vierkante kilometer vijftien lokale werknemers zoals Gureni op de loonlijst. Sommigen meten de regenval naast hun huis, anderen fietsen kilometers over zandweggetjes langs de velden, baobab-bomen en termietenheuvels, om driemaal per dag de waterstand in beekjes bij te houden.
Maar zelfs met al die mankracht is het onderzoek in het Afrikaanse veld niet makkelijk. Een maand na de aanstelling van Gureni sloeg het noodlot weer toe. 2006 Had de natste twee regenseizoen van de afgelopen tien jaar. Een kolkende waterstroom rukte het meetapparaat los. Met witte strepen op bomen aan weerszijden van de rivier heeft de oude man gemarkeerd hoe hoog het water toen stond.
In een zijrivier komt het onderzoeksteam tot een andere onthutsende ontdekking. “De beek heeft een betonnen meetinstallatie met daarin een nauwkeurig vastgestelde meetgoot simpelweg omzeild door de grond aan weerskanten weg te vreten. “Er gaat van alles mis met de metingen”, vertelt Mul. “In 2005 konden we niet goed meten doordat de regenseizoenen juist de droogste waren van de laatste 35 jaar. Er werd toen ook veel apparatuur gestolen. En vorig jaar stroomde het water juist te hard.”
Maar Savenije is niet pessimistisch. “Gelukkig kunnen we ook aan de hand van aanwijzingen zoals de witte markeringen op de bomen de piekafvoer reconstrueren”, zegt hij.
Mul heeft inmiddels data over drie achtereenvolgende jaren. Over de periode van voor haar komst is nauwelijks iets bekend. “Hydrologen werken meestal met data die een periode bestrijken van wel vijftig jaar”, zegt ze. “Je verandert dan in je model wat parameters, zoals de gecultiveerde gewassen of het type irrigatie, en ziet meteen hoe dat de waterstromen in het gebied beïnvloedt. Om dat hier ook te kunnen doen, moeten we nog jarenlang meten”, concludeert ze. “Hopelijk starten we begin 2009 met een vierjarig vervolgproject.”
A dumb farmer is a dead farmer
Wanneer keuterboer Iddi de witte onderzoeksjeep van het project Smallholder system innovations in integrated watershed management (SSI) ziet naderen, haast hij zich naar zijn lapje grond. Hij heeft een shirt aan met het SSI-logo en een islamitisch petje op zijn hoofd. Iddi is een van de vijf boeren met wie Savenije’s promovendus de Zimbabwaan ir. Hodson Makurira nieuwe landbouwtechnieken uitprobeert.
De irrigatiekanaaltjes in zijn land en de diepe greppels die het water langer vasthouden, hebben de boer geen windeieren gelegd. Terwijl de omliggende akkers er nog kaal bij liggen, schieten bij hem al jonge maïsplanten uit de grond.
Iddi had de grootste opbrengst in het hele gebied. Naast maïs verbouwt hij nu ook luxere gewassen, zoals bananen, zoete aardappelen en erwten. “Hij kan straks zelfs producten op de markt verkopen”, zegt Savenije. Mul lacht: “Nou, dat denk ik niet. Hij en zijn twee vrouwen hebben dertien kinderen te voeden. Ze kunnen al het voedsel zelf goed gebruiken.”
Makurira hanteert de zogenaamde ‘participatory approach’. Deze term is de laatste tien jaar het ‘buzzword’ in de wereld van de ontwikkelingshulp. Hightech innovaties simpelweg dumpen in arme landen werkt niet, concludeert de ontwikkelingsgemeenschap na decennia van teleurstellende resultaten in Afrika.
Savenije legt uit: “Je moet sparren met de boeren. Samen nieuwe dingen ontwikkelen en ervoor zorgen dat ze hun ogen openen voor andere mogelijkheden. Ontwikkelingswerkers namen boeren tot voor kort niet serieus genoeg. Domme boeren bestaan niet. A dumb farmer is a dead farmer.”
“In India zijn tal van voorbeelden waarbij deze aanpak goed heeft gewerkt”, zegt dr. Jayashree Pachpute, een Indiase postdoc die ook meewerkt aan SSI. Maar hoe staat het met de succesverhalen in Afrika? Savenije vindt dat een lastige vraag. “Er is een aantal dingen niet gunstig hier. Zoals het sociale systeem waarbij familieleden elkaars ontwikkeling belemmeren. Zodra iemand wat geld heeft verdiend, moet hij het met zijn broers, zussen en ouders delen. En het politieke klimaat is niet stimulerend voor ontwikkelingsprojecten. Maar we moeten Afrika niet opgeven. Ik weiger dat te doen.”
Makurira heeft geld voor Iddi bij zich. “Om hem te bedanken voor al zijn hulp”, zegt hij sarcastisch. De promovendus wijst naar een irrigatiekanaal. Het is een aftakking van een grotere geul, die betaald is door SSI. Na een duiker (een buis die onder de weg doorloopt) leidt het kanaal naar Iddi’s grond. “Iddi hoeft er alleen voor te zorgen dat de duiker niet verstopt raakt”, zegt Makurira. “Want dan kan de weg beschadigd raken. Maar hij wacht totdat wij noodgedwongen iemand betalen om de klus te klaren.” En de incasseerder is de proefboer zelf, want de geul loopt over zijn terrein.
“De experimenten met deze boer verlopen goed”, zegt Savenije, “maar het is jammer dat hij het project als een melkkoe ziet.” “Hij heeft zichzelf ook ingehuurd als bewaker van de watermeter aan de overkant van de weg”, lacht Mul. “Althans, dat vermoeden we, want als we vragen waar de bewaker is, zegt hij steevast dat die even wat is gaan eten of naar de markt is.”
Savenije denkt dat Iddi op dezelfde innovatieve wijze door zal blijven boeren nadat Makurira’s onderzoeksproject volgend jaar geëindigd is. Naast interessante publicaties over onderzoek is ook dat een belangrijke doelstelling. De onderzoekers hopen dat andere boeren de nieuwe technieken vervolgens kopiëren.
Maar de promovendus betwijfelt of Iddi alle greppels zal bijhouden en ook uit eigen zak duurder zaad zal kopen – wat deel uitmaakt van het project. “Het seizoen was goed vorig jaar. Misschien denkt hij dat hij zijn succes voornamelijk daar aan te danken heeft.”
Plastic flessen voor een oude man
Met een grote grijns knikt Mzee Mshitu. “Of alles er nog goed bijstaat? Ja hoor, ga maar kijken”, zegt hij tegen Savenije. Aan het eind van een zandpadje doemt een bassin op van zo’n twintig meter lang. Schildpadden duiken weg wanneer ze het geritsel in het gras horen. Een glimlach verschijnt op Savenije’s gezicht. “Nou, neem maar een foto voor de jongens thuis”, zegt hij.
Sliertjes plastic hangen aan touwen die langs de hele lengte van het bassin over het water gespannen zijn. Het zijn de resten van een experiment van vier waterbouwkundestudenten (‘de jongens’), die hier begin dit jaar een systeem bedachten om de verdamping van het opvangwater te verminderen: een plastic zeil over het bassin.
De aanblik doet denken aan een door een tornado getroffen gebied. “Ik had al gewaarschuwd dat het door de wind zou scheuren”, zegt Mul. Mzee – Swahili voor oude man – komt erbij staan met zijn wandelstok. “Hij geloofde niet dat het waterniveau jaarlijks twee meter zakt door verdamping”, zegt Savenije. “Volgens hem kwam het gewoon doordat hij er af en toe wat water uithaalde. Maar die jongens hadden het hem zo kunnen laten zien. Ze gebruikten wasbakken om aan te tonen dat water veel minder snel verdampt als het overdekt is met zeil of pastic flessen. Maar ze toonden dat niet bij hem op het land, maar in hun eigen tuin”, zegt de hydroloog teleurgesteld.
De studenten wilden Mzee’s bassin vullen met plastic flessen, want dat werkte het best, maar ze konden er onmogelijk voldoende van verzamelen. Dus besloten ze er zeil overheen te spannen. “Hadden ze de experimenten bij hem thuis gedaan, dan dreven er nu misschien al wat flessen rond van Mzee zelf”, zegt Savenije. “Mzee geloofde niet dat we het verlagen van zijn waterstand konden tegengaan en nu heeft hij nog gelijk gekregen ook.”
Keuterboer Iddi (met petje), zijn dertien kinderen en twee vrouwen draaien mee in het SSI-project. Ze hebben hierdoor de hoogste maïsopbrengst in het gebied.
Het is even pauze. Maar in plaats van op het plein te spelen zoals gewoonlijk, verdringen tientallen kinderen in blauw/witte uniformpjes zich rond een eigenaardig hok van gaas, op een veldje naast hun school. Vier wetenschappers hebben zich erin opgesloten met een regenmeter en een grote ‘verdampingspan’.
Geen handeling ontgaat de leerlingen. De stoere onderzoeksassistent Ally Hussein, met zijn zwarte muts, plakt de regentrechter wat beter vast en verjaagt met een wolk insecticide een wesp. Promovenda ir. Marloes Mul van het hydrologisch onderzoeksinstituut Unesco-IHE klapt haar laptop open en toont grillige regengrafiekjes. Prof.dr.ir. Huub Savenije van Civiele Techniek en Geowetenschappen verbindt glazen potjes aan elkaar met slangetjes. “En nu maar hopen dat ze hier geen jampotjes nodig hebben”, lacht hij.
De Masika . het tweede en langere regenseizoen in Tanzania, van maart tot mei . kan volgens de onderzoekers elk moment losbarsten. De lucht is vochtig en wolken pakken zich samen boven de omliggende heuvels. Voor Mul is het een belangrijke onderzoeksperiode, omdat zij het water dat dan valt de rest van het jaar op de voet zal volgen. Haar promotor, Savenije, is langs gekomen om de voortgang van het onderzoek te checken.
Al drie jaar onderzoekt Mul de waterhuishouding in het semidroge heuvelachtig gebied rond het dorpje Makanya in Noord-Tanzania. Samen met zes andere promovendi draait ze mee in het project Smallholder system innovations in integrated watershed management (SSI). Dit onderzoek, dat wordt gefinancierd door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, het ministerie van buitenlandse zaken en de Zweedse overheidsinstantie voor ontwikkelingssamenwerking, moet fundamentele hydrologische kennis genereren en tegelijkertijd boeren helpen om efficiënter om te gaan met het water.
Die hulp is hard nodig. Het overgrote deel van de bevolking is ‘keuterboer’, ze voorziet in haar eigen levensbehoeften. Men leeft vooral van maïs en bonen. Hoewel in de heuvels relatief veel water valt, gemiddeld 660 millimeter per jaar, is er in de lager gelegen gebieden toch een tekort aan gedurende de droge periodes. Door de landbouwtechnieken die boeren hogerop hanteren, dringt namelijk maar een klein deel van het water door tot het grondwater. Het meeste klotst na een hoosbui direct de heuvels af. Terwijl juist dat grondwater van groot belang is. Het voedt de beekjes waarmee boeren van oudsher de droge periodes overbrugden.
Tanks
Zittend aan de rand van een oud waterbassin, dat ontwikkelingsorganisatie Novib een paar jaar geleden heeft verhoogd, vertelt Mul dat de Makanya-rivier vijftig jaar geleden nog tot het dorp liep waar het naar vernoemd is. “De druk op het milieu was lager doordat er minder boeren waren. Nu haalt de rivier het dorp bij lange na niet. Boeren in lager gelegen gebieden proberen tegenwoordig tijdens het regenseizoen met man en macht water op te vangen in tanks. Maar daar past nooit genoeg water in om alle velden maandenlang mee te irrigeren.”
Savenije, die op de smalle rand balanceert en niet naar beneden durft te kijken, knikt. “Een boer heeft vijfhonderd millimeter neerslag nodig om maïs te verbouwen. Op een plek als deze valt zo’n driehonderd millimeter. De rest moet hij zelf aanvullen. Voor een hectare heeft hij dus minimaal tweeduizend kubieke meter (twee miljoen liter) extra nodig. Hoewel deze tank tijdens het regenseizoen zo’n veertig maal geleegd en weer opnieuw gevuld kan worden, zet het niet echt zoden aan de dijk. De crux van het verhaal is dat er weer meer grondwater moet komen.”
Dit laatste gebeurt volgens hem als boeren greppels graven in hun land en dieper ploegen. Het water verdampt dan minder snel en er komt meer van in de bodem terecht. Zowel voor hoger gelegen als lager gelegen boeren pakt het volgens hem gunstig uit. Een andere promovendus van de professor, de Zimbabwaan ir. Hodson Makurira, experimenteert met dergelijke technieken (zie kader A dumb farmer is a dead farmer).
Naar de exacte gevolgen van de landbouw voor het water, kunnen de onderzoekers tot nu toe alleen maar gissen. Om te zien wat er precies gebeurt met het water, brengt Mul in kaart hoeveel regenwater de grond insijpelt, wat de bomen en landbouwgewassen opnemen en welk percentage na een regenbui direct van de heuvels afstroomt of voor landbouw verloren gaat door verdamping.
Het jampottensysteem naast de school is een van de technieken waarmee ze dit doet. Het lijkt een houtje-touwtjesmethode, maar dat is het allerminst. Het water dat de trechter opvangt, verdeelt zich automatisch over de potjes. Mul bepaalt het aandeel zware zuurstof- en waterstofatomen in de watermoleculen. Ze vergelijkt deze isotoopsamenstelling vervolgens met die van het water dat later in het jaar door de rivier stroomt. Zo kan ze het water dat op de berg is gevallen ‘volgen’: ze kan nagaan hoeveel regenwater in de rivier terechtkomt en hoe lang het er over gedaan heeft.
Watermonsters
Benedenstrooms zit Joeli Gureni het gros van de dag in zijn hutje naast de beek. Hij sleutelt aan zijn radio, schiet af en toe met pijl en boog op een aapje dat zich vanuit de tropisch beboste heuvels waagt aan zijn maïskolven. Maar zijn belangrijkste taak is het nemen van watermonsters voor isotopenonderzoek en het bewaken van een installatie die bijhoudt hoeveel water langs stroomt.
Sinds het meetapparaat ruim een jaar geleden uit de rivier werd gestolen . naar verluid omdat iemand jaloers was op Gureni’s inkomsten – betaalt Mul hem, zijn buurman en zijn zoon om in wisseldiensten permanent aanwezig te zijn. Als bewaker verdient het drietal het gemiddelde lokale dagloon van net iets minder dan een dollar per dag. Maar wanneer het regent lopen ze binnen, met tien dollar per etmaal. Ze moeten dan elk uur een monster uit de rivier nemen en dat een nummer geven.
Mul heeft verspreid over haar onderzoeksgebied van driehonderd vierkante kilometer vijftien lokale werknemers zoals Gureni op de loonlijst. Sommigen meten de regenval naast hun huis, anderen fietsen kilometers over zandweggetjes langs de velden, baobab-bomen en termietenheuvels, om driemaal per dag de waterstand in beekjes bij te houden.
Maar zelfs met al die mankracht is het onderzoek in het Afrikaanse veld niet makkelijk. Een maand na de aanstelling van Gureni sloeg het noodlot weer toe. 2006 Had de natste twee regenseizoen van de afgelopen tien jaar. Een kolkende waterstroom rukte het meetapparaat los. Met witte strepen op bomen aan weerszijden van de rivier heeft de oude man gemarkeerd hoe hoog het water toen stond.
In een zijrivier komt het onderzoeksteam tot een andere onthutsende ontdekking. “De beek heeft een betonnen meetinstallatie met daarin een nauwkeurig vastgestelde meetgoot simpelweg omzeild door de grond aan weerskanten weg te vreten. “Er gaat van alles mis met de metingen”, vertelt Mul. “In 2005 konden we niet goed meten doordat de regenseizoenen juist de droogste waren van de laatste 35 jaar. Er werd toen ook veel apparatuur gestolen. En vorig jaar stroomde het water juist te hard.”
Maar Savenije is niet pessimistisch. “Gelukkig kunnen we ook aan de hand van aanwijzingen zoals de witte markeringen op de bomen de piekafvoer reconstrueren”, zegt hij.
Mul heeft inmiddels data over drie achtereenvolgende jaren. Over de periode van voor haar komst is nauwelijks iets bekend. “Hydrologen werken meestal met data die een periode bestrijken van wel vijftig jaar”, zegt ze. “Je verandert dan in je model wat parameters, zoals de gecultiveerde gewassen of het type irrigatie, en ziet meteen hoe dat de waterstromen in het gebied beïnvloedt. Om dat hier ook te kunnen doen, moeten we nog jarenlang meten”, concludeert ze. “Hopelijk starten we begin 2009 met een vierjarig vervolgproject.”
A dumb farmer is a dead farmer
Wanneer keuterboer Iddi de witte onderzoeksjeep van het project Smallholder system innovations in integrated watershed management (SSI) ziet naderen, haast hij zich naar zijn lapje grond. Hij heeft een shirt aan met het SSI-logo en een islamitisch petje op zijn hoofd. Iddi is een van de vijf boeren met wie Savenije’s promovendus de Zimbabwaan ir. Hodson Makurira nieuwe landbouwtechnieken uitprobeert.
De irrigatiekanaaltjes in zijn land en de diepe greppels die het water langer vasthouden, hebben de boer geen windeieren gelegd. Terwijl de omliggende akkers er nog kaal bij liggen, schieten bij hem al jonge maïsplanten uit de grond.
Iddi had de grootste opbrengst in het hele gebied. Naast maïs verbouwt hij nu ook luxere gewassen, zoals bananen, zoete aardappelen en erwten. “Hij kan straks zelfs producten op de markt verkopen”, zegt Savenije. Mul lacht: “Nou, dat denk ik niet. Hij en zijn twee vrouwen hebben dertien kinderen te voeden. Ze kunnen al het voedsel zelf goed gebruiken.”
Makurira hanteert de zogenaamde ‘participatory approach’. Deze term is de laatste tien jaar het ‘buzzword’ in de wereld van de ontwikkelingshulp. Hightech innovaties simpelweg dumpen in arme landen werkt niet, concludeert de ontwikkelingsgemeenschap na decennia van teleurstellende resultaten in Afrika.
Savenije legt uit: “Je moet sparren met de boeren. Samen nieuwe dingen ontwikkelen en ervoor zorgen dat ze hun ogen openen voor andere mogelijkheden. Ontwikkelingswerkers namen boeren tot voor kort niet serieus genoeg. Domme boeren bestaan niet. A dumb farmer is a dead farmer.”
“In India zijn tal van voorbeelden waarbij deze aanpak goed heeft gewerkt”, zegt dr. Jayashree Pachpute, een Indiase postdoc die ook meewerkt aan SSI. Maar hoe staat het met de succesverhalen in Afrika? Savenije vindt dat een lastige vraag. “Er is een aantal dingen niet gunstig hier. Zoals het sociale systeem waarbij familieleden elkaars ontwikkeling belemmeren. Zodra iemand wat geld heeft verdiend, moet hij het met zijn broers, zussen en ouders delen. En het politieke klimaat is niet stimulerend voor ontwikkelingsprojecten. Maar we moeten Afrika niet opgeven. Ik weiger dat te doen.”
Makurira heeft geld voor Iddi bij zich. “Om hem te bedanken voor al zijn hulp”, zegt hij sarcastisch. De promovendus wijst naar een irrigatiekanaal. Het is een aftakking van een grotere geul, die betaald is door SSI. Na een duiker (een buis die onder de weg doorloopt) leidt het kanaal naar Iddi’s grond. “Iddi hoeft er alleen voor te zorgen dat de duiker niet verstopt raakt”, zegt Makurira. “Want dan kan de weg beschadigd raken. Maar hij wacht totdat wij noodgedwongen iemand betalen om de klus te klaren.” En de incasseerder is de proefboer zelf, want de geul loopt over zijn terrein.
“De experimenten met deze boer verlopen goed”, zegt Savenije, “maar het is jammer dat hij het project als een melkkoe ziet.” “Hij heeft zichzelf ook ingehuurd als bewaker van de watermeter aan de overkant van de weg”, lacht Mul. “Althans, dat vermoeden we, want als we vragen waar de bewaker is, zegt hij steevast dat die even wat is gaan eten of naar de markt is.”
Savenije denkt dat Iddi op dezelfde innovatieve wijze door zal blijven boeren nadat Makurira’s onderzoeksproject volgend jaar geëindigd is. Naast interessante publicaties over onderzoek is ook dat een belangrijke doelstelling. De onderzoekers hopen dat andere boeren de nieuwe technieken vervolgens kopiëren.
Maar de promovendus betwijfelt of Iddi alle greppels zal bijhouden en ook uit eigen zak duurder zaad zal kopen – wat deel uitmaakt van het project. “Het seizoen was goed vorig jaar. Misschien denkt hij dat hij zijn succes voornamelijk daar aan te danken heeft.”
Plastic flessen voor een oude man
Met een grote grijns knikt Mzee Mshitu. “Of alles er nog goed bijstaat? Ja hoor, ga maar kijken”, zegt hij tegen Savenije. Aan het eind van een zandpadje doemt een bassin op van zo’n twintig meter lang. Schildpadden duiken weg wanneer ze het geritsel in het gras horen. Een glimlach verschijnt op Savenije’s gezicht. “Nou, neem maar een foto voor de jongens thuis”, zegt hij.
Sliertjes plastic hangen aan touwen die langs de hele lengte van het bassin over het water gespannen zijn. Het zijn de resten van een experiment van vier waterbouwkundestudenten (‘de jongens’), die hier begin dit jaar een systeem bedachten om de verdamping van het opvangwater te verminderen: een plastic zeil over het bassin.
De aanblik doet denken aan een door een tornado getroffen gebied. “Ik had al gewaarschuwd dat het door de wind zou scheuren”, zegt Mul. Mzee – Swahili voor oude man – komt erbij staan met zijn wandelstok. “Hij geloofde niet dat het waterniveau jaarlijks twee meter zakt door verdamping”, zegt Savenije. “Volgens hem kwam het gewoon doordat hij er af en toe wat water uithaalde. Maar die jongens hadden het hem zo kunnen laten zien. Ze gebruikten wasbakken om aan te tonen dat water veel minder snel verdampt als het overdekt is met zeil of pastic flessen. Maar ze toonden dat niet bij hem op het land, maar in hun eigen tuin”, zegt de hydroloog teleurgesteld.
De studenten wilden Mzee’s bassin vullen met plastic flessen, want dat werkte het best, maar ze konden er onmogelijk voldoende van verzamelen. Dus besloten ze er zeil overheen te spannen. “Hadden ze de experimenten bij hem thuis gedaan, dan dreven er nu misschien al wat flessen rond van Mzee zelf”, zegt Savenije. “Mzee geloofde niet dat we het verlagen van zijn waterstand konden tegengaan en nu heeft hij nog gelijk gekregen ook.”
Keuterboer Iddi (met petje), zijn dertien kinderen en twee vrouwen draaien mee in het SSI-project. Ze hebben hierdoor de hoogste maïsopbrengst in het gebied.
Comments are closed.