Opinie

Forensenleed

Om 7.18 uur precies stap ik de stationshal binnen en sluit aan in de rij bij de kaartjesautomaten. Zoals elke ochtend hebben we allemaal haast, maar de oude man voor me heeft zichtbaar moeite het apparaat een kaartje te ontfutselen.

Hij drukt lukraak op wat knoppen, staart vervolgens niet begrijpend naar het beeldscherm en begint dan weer opnieuw. Een paar minuten en wat ongevraagd advies later ben ik aan de beurt. Ik tover geroutineerd een kaartje tevoorschijn en haast me naar het perron.

Er staan honderden mensen aan weerszijden van het spoor, en toch is het opvallend stil, vredig bijna. Het bleke ochtendzonnetje verraadt de komst van een warme voorjaarsdag. De slaperige gezichten van de meeste reizigers zijn verborgen in Spits of Metro. Een jonge vrouw met een kort zwart rokje trekt een vies gezicht als een verstokte roker bij de pafpaal de winst van de vorige avond ophoest. Ze leunt tegen een billboard met een advertentie van de Bond tegen het vloeken: of we de naam van de Zoon Gods met respect willen gebruiken.

Jezus.

Als de trein het station binnenrolt, ontstaat een lichte paniek. We stellen ons in keurige kluitjes zo dicht mogelijk bij de treindeuren op, terwijl een vergelijkbare mensenmassa zich aan de binnenkant van de trein staat te verdringen. Bij het openspringen van de deuren schuifelen beide partijen geërgerd langs elkaar heen. Verwijtende blikken worden uitgewisseld maar niemand doet een stap achteruit.

In de coupé zet de strijd zich voort. De meeste passagiers weten een zitplaats te bemachtigen, de anderen moeten genoegen nemen met een staanplaats in het middenpad. In stilte probeert ieder met tactische knie- en elleboogbewegingen zijn territorium te verdedigen. Dan gaat een mobiele telefoon af, Mozart in polyfone beltonen. De medepassagiers proberen geen acht te slaan op het gesprek dat luidkeels gevoerd wordt en staren uit het raam. Eerst schieten de grote grijze flats aan de rand van de stad voorbij, dan de felgekleurde rijtjes bloemen van de bollenvelden, tot een klein uur later het eindpunt is bereikt.

Wanneer de trein piepend tot stilstand komt, wordt het in- en uitstapritueel herhaald en begeeft iedereen zich naar de stationshal. Daar blijven twee oude dames vertwijfeld staan, besluiteloos, niet zeker of ze links of rechts moeten afslaan. De roltrap braakt een stroom forensen over ze uit. De vrouwtjes zetten zich schrap, in de hoop niet te worden verzwolgen door de mensenmassa die als een tsunami over het stationsplein uitstroomt.

De enige die geen haast heeft, is de eenzame zwerver die midden op het plein onverstoorbaar op zijn blokfluitje zit te blazen. Voor hem staat een verfrommelde pet met wat muntjes erin. De mensen stappen over hem heen als over een vuilniszak, tot een onoplettende voorbijganger de pet omverschopt en het karige loon van de zwerver het plein oprolt. De man werpt een verontschuldigende blik naar de zwerver, maar loopt dan weer haastig door.

De plicht roept.

Ik voel me net Wouter Bos als ik van het stationsplein de stad in loop: dit land kan zoveel beter.

Drs. Daan Schuurbiers is onderzoeker bij de werkgroep biotechnologie en maatschappij.

Om 7.18 uur precies stap ik de stationshal binnen en sluit aan in de rij bij de kaartjesautomaten. Zoals elke ochtend hebben we allemaal haast, maar de oude man voor me heeft zichtbaar moeite het apparaat een kaartje te ontfutselen. Hij drukt lukraak op wat knoppen, staart vervolgens niet begrijpend naar het beeldscherm en begint dan weer opnieuw. Een paar minuten en wat ongevraagd advies later ben ik aan de beurt. Ik tover geroutineerd een kaartje tevoorschijn en haast me naar het perron.

Er staan honderden mensen aan weerszijden van het spoor, en toch is het opvallend stil, vredig bijna. Het bleke ochtendzonnetje verraadt de komst van een warme voorjaarsdag. De slaperige gezichten van de meeste reizigers zijn verborgen in Spits of Metro. Een jonge vrouw met een kort zwart rokje trekt een vies gezicht als een verstokte roker bij de pafpaal de winst van de vorige avond ophoest. Ze leunt tegen een billboard met een advertentie van de Bond tegen het vloeken: of we de naam van de Zoon Gods met respect willen gebruiken.

Jezus.

Als de trein het station binnenrolt, ontstaat een lichte paniek. We stellen ons in keurige kluitjes zo dicht mogelijk bij de treindeuren op, terwijl een vergelijkbare mensenmassa zich aan de binnenkant van de trein staat te verdringen. Bij het openspringen van de deuren schuifelen beide partijen geërgerd langs elkaar heen. Verwijtende blikken worden uitgewisseld maar niemand doet een stap achteruit.

In de coupé zet de strijd zich voort. De meeste passagiers weten een zitplaats te bemachtigen, de anderen moeten genoegen nemen met een staanplaats in het middenpad. In stilte probeert ieder met tactische knie- en elleboogbewegingen zijn territorium te verdedigen. Dan gaat een mobiele telefoon af, Mozart in polyfone beltonen. De medepassagiers proberen geen acht te slaan op het gesprek dat luidkeels gevoerd wordt en staren uit het raam. Eerst schieten de grote grijze flats aan de rand van de stad voorbij, dan de felgekleurde rijtjes bloemen van de bollenvelden, tot een klein uur later het eindpunt is bereikt.

Wanneer de trein piepend tot stilstand komt, wordt het in- en uitstapritueel herhaald en begeeft iedereen zich naar de stationshal. Daar blijven twee oude dames vertwijfeld staan, besluiteloos, niet zeker of ze links of rechts moeten afslaan. De roltrap braakt een stroom forensen over ze uit. De vrouwtjes zetten zich schrap, in de hoop niet te worden verzwolgen door de mensenmassa die als een tsunami over het stationsplein uitstroomt.

De enige die geen haast heeft, is de eenzame zwerver die midden op het plein onverstoorbaar op zijn blokfluitje zit te blazen. Voor hem staat een verfrommelde pet met wat muntjes erin. De mensen stappen over hem heen als over een vuilniszak, tot een onoplettende voorbijganger de pet omverschopt en het karige loon van de zwerver het plein oprolt. De man werpt een verontschuldigende blik naar de zwerver, maar loopt dan weer haastig door.

De plicht roept.

Ik voel me net Wouter Bos als ik van het stationsplein de stad in loop: dit land kan zoveel beter.

Drs. Daan Schuurbiers is onderzoeker bij de werkgroep biotechnologie en maatschappij.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.