Overstromingen, aardbevingen en landverschuivingen. In veel gebieden in de wereld kampen de bewoners niet alleen met hun armoede, maar ook met natuurrampen. Hoe krabbelen ze weer op na een ramp? Achttien bouwkundestudenten zwermden uit over de hele breedte van de evenaar om dat te onderzoeken.
Helemaal gek maakte hij decaan Wytze Patijn vlak na de brand op Bouwkunde. Bouwkundestudent Chris de Vries zag in de ramp op zijn faculteit een aanleiding voor bouwkundigen om meer aandacht te besteden aan rampen. Hij wilde een groot project opzetten waarvoor mastersstudenten zich konden inschrijven, en schreef Patijn een brief met zijn idee. Omdat hij hier niets op hoorde, bleef hij de decaan mailen. “Toen ik hem weer eens aansprak, draaide hij zich om en zei dat hij wel wat anders te doen had dan mijn project”, lacht De Vries. Toch zaten hij en zeventien medestudenten niet veel later in sloppenwijken over de hele wereld.
De Vries en studiegenoot Dieuwer Duijf – mede-initiatiefnemer van het project dat later ‘urban emergencies’ ging heten – waren onafhankelijk van elkaar in Sri Lanka geweest na de tsunami. “We zagen daar dat de kennis bij de wederopbouw beperkt was. Te warme huizen waren alleen bewoonbaar als de bewoners er gaten in maakten. De huizen stonden in rijen, terwijl mensen daar liever in groepjes wonen, in een soort blokken.” Daar was nog wel wat onderzoek te doen, dachten ze.
Dat vond ook dr.ir. Alexander Vollebregt, met wie Patijn de studenten in contact bracht. “Ik deed al vaker out of the box-projecten en bestudeerde de ontwikkeling van sloppenwijken in ontwikkelingslanden”, verklaart Vollebregt zijn betrokkenheid. “In die sloppenwijken zijn niet alleen sociaal-economische problemen. Ze liggen vaak in gebieden die kwetsbaar zijn voor natuurrampen.”
Vollebregt wilde meteen meewerken aan het project. “Ik wil weten wat we als architecten en stedenbouwers kunnen leren van natuurrampen. Met welke normen en handleidingen bouwen bewoners en hulpverleners de gebieden weer op na een ramp? En wat is het effect van natuurrampen op de stedelijke processen?” Hij vindt niet alleen het effect op de stad zelf interessant, maar ook het effect op de bewoners. “We moeten eerst alles bekijken, het hele probleem. Dan pas kunnen we de juiste onderzoeksvragen stellen.”
Zes groepjes van drie studenten vertrokken in maart met een hele brede opdracht naar rampgebieden over de hele wereld. Ze woonden drie maanden in Ghana, Venezuela, Bangladesh, Indonesië, El Salvador en de Filippijnen in gebieden die door een natuurramp getroffen zijn of daar geregeld door getroffen worden (in de kaders hun verhalen). “De studenten keken alleen naar natuurrampen. Conflictgebieden zijn ook interessant, maar we willen ze wel weer heel terugkrijgen natuurlijk.”
De deelnemers werden goed voorbereid in de maand voor hun vertrek, onder andere met workshops over het doen van onderzoek in dergelijke gebieden. Ook legden ze van tevoren contact met organisaties als het Rode Kruis en afdelingen van de Verenigde Naties ter plekke. Ondanks de voorbereiding waren er toch studenten die malaria opliepen, die zagen hoe iemand werd neergeschoten of onder bedreiging van een pistool werden beroofd. “Vreselijk”, zegt Vollebregt. “Je kunt je nog zo goed voorbereiden, maar je hebt niet alles in de hand.” Toch is hij een groot voorstander van actieonderzoek. “Om goed te begrijpen wat er gebeurt, is het nodig jezelf onder te dompelen in het gebied. Zo doe ik zelf ook mijn onderzoek”, aldus Vollebregt die voor zijn werk de hele wereld over reist.
De studenten spraken in hun gebied met onder andere hoge politici, bewoners en hulpverleners. Iets meer dan twee weken na hun terugkeer in Nederland zijn ze nog vol van hun ervaringen. Aan twee grote tafels in een werkruimte op Bouwkunde zitten ze bij elkaar om hun resultaten te verwerken. De totaal verschillende gebieden geven heel verschillende resultaten. Vollebregt: “In de Filippijnen zijn de mensen gewend aan allerlei steeds terugkerende rampen, van aardbevingen tot vulkaanuitbarstingen en orkanen. Het is daar een cultuur. Ook in Ghana leeft men zo goed mogelijk met de terugkerende overstromingen. Terwijl Banda Aceh met de tsunami ineens te maken kreeg met een enorme ramp en een daarop volgende invasie van geld en hulpverleners. De situatie is overal weer anders.”
Valt de wederopbouw in de onderzochte gebieden dan wel te vergelijken? “Niet echt. Er is ook geen goede oplossing voor alle situaties”, meent Vollebregt. Hij denkt zelfs dat standaardoplossingen juist een probleem kunnen zijn voor de wederopbouw in een specifiek gebied. “De handboeken van de hulpverleners kunnen niet overal zomaar worden toegepast. Maar misschien kunnen de bewoners en non-gouvernementele organisaties in de verschillende gebieden wel iets van elkaar leren. We willen een platform opzetten zodat men over de hele wereld informatie kan uitwisselen.”
Na deze eerste studie, waarin studenten de wederopbouw in de verschillende rampgebieden beschrijven, wil Vollebregt met oplossingen komen. “Nu nog gaan de ingenieurs eerst het gebied in. Zo kan het gebeuren dat er met een stempel om de zoveel meter een waterput wordt geslagen. Dat doet geen recht aan de sociale functie die een paar centrale waterputten in een gebied kunnen hebben.” Vollebregt denkt dat architecten en stedenbouwers kunnen bijdragen aan verbetering van wederopbouwprojecten, maar heeft niet de illusie het hele probleem wel even op te lossen. “Het is erg ingewikkeld. In dertig, veertig jaar is er niet één voorbeeld van een goed gelukte wederopbouw te geven. Er zijn alleen maar slechte voorbeelden. Als we als ruimtelijke denkers een stapje vooruit kunnen zetten, is het mooi.”
,Gelukzoekers en lege huizen
Indonesië, Banda AcehCéline Bent, Stephanie van Rappard en Michiel Mollen
Banda Aceh, in het noorden van Sumatra, werd hard getroffen door de tsunami die in 2004 over de vlakke stad raasde en zo’n beetje alles op zijn weg meesleurde. Kort daarna overspoelden hulporganisaties de regio. “Na de tsunami waren er ongeveer zeshonderd non-gouvernementele organisaties (ngo’s) in Banda Aceh”, vertelt Stephanie van Rappard. Céline Bent vult aan: “Zoveel ngo’s en zoveel geld, dat gaf nogal onverwachte effecten.”
Zo telde Banda Aceh na de ramp meer inwoners dan ervoor. “Ongeveer een derde van de bevolking was dood”, zegt Bent, “maar de bevolking groeide in de tijd kort na de tsunami, omdat zoveel gelukzoekers naar de stad kwamen op zoek naar een gratis huis en werk. In de regio was immers veel te doen en genoeg organisaties gaven er hun geld uit.”
De Delftse studenten woonden drie maanden iets buiten de stad waarvan ze de wederopbouw bestudeerden. “In tegenstelling tot de andere groepen, trokken we niet rond, maar bleven we op één plek”, vertelt Bent. “We gingen wekelijks naar yogales, maakten al snel vrienden. Zo leer je de stad goed kennen.”
De groep wilde weten hoe de gebouwde structuren die de tsunami overleefden, invloed hadden op de reconstructie van Banda Aceh. De moskeeën bijvoorbeeld, waarvan vele na de vloedgolf nog fier in de ravage stonden. Bent: “In de regio is een heel sterke structuur van kampongs, wijken met een eigen leider. In de kampongs waar de moskee nog stond, zagen we dat de opbouw veel sneller verliep.” De moskee werd voor bijeenkomsten gebruikt om de bouw van de kampong te regelen.
De zelf gebouwde huizen, die vaak op precies dezelfde plek verrezen als waar de eigenaren eerder woonden, waren niet altijd stevig genoeg. “Sommige moesten weer afgebroken worden, omdat ze niet aardbevingbestendig waren”, vertelt Bent. Toch leek de strategie, waarbij kampongleiders wat geld kregen en bewoners hun eigen huis bouwden, beter te werken dan de topdown-benadering van sommige ngo’s. Van Rappard: “Organisaties bouwden huizen en gaven ze gratis weg. Wie er recht op had, was na de ramp moeilijk te achterhalen. Met als gevolg dat mensen het huis aannamen in de hoop het te kunnen verhuren. Ongelofelijk, maar veel goede huizen staan nu leeg.”
,Sodom en Gomorra
Ghana, AccraArie van Amerongen, Silesh Hariharan en Gabriela Semeco
Old Fadama heet de wijk eigenlijk. “Maar de regering noemt het Sodom en Gomorra”, zegt Gabriela Semeco. Zelf voelde ze zich geen moment onveilig in de sloppenwijk van de Ghanese hoofdstad Accra. “De sfeer was goed.” Maar iedere week ontstaan er branden in de dicht op elkaar gebouwde huizen. En in het regenseizoen kampen de bewoners met overstromingen.
“We zagen mensen snel hun huis afbreken om de verspreiding van het vuur te stoppen”, vertelt Semeco. Van de overstromingen kregen ze alleen een voorproefje, het regenseizoen was tijdens hun verblijf nog niet op volle sterkte. “Maar de mensen die we spraken, vertelden over cholera en malaria door het vieze water in de straten. Kinderen moeten continu gedragen worden om boven het water uit te komen, veel huizen gaan verloren en er is gevaar met elektriciteit.”
De mensen blijven toch in het laaggelegen gebied, omdat het dichtbij een grote markt is. Daar is veel werk. “Onder andere voor de vrouwelijke dragers die een deel van het jaar de droogte in het noordoosten ontvluchten, om te werken als drager op de markt. Als het regenseizoen begint, gaan ze vaak weer terug om op de akkers thuis te werken.”
De groep bracht de hele wijk in kaart. Ze gaven aan waar de badhuizen zijn, de toiletten en de waterputten, maar ook met welke frequentie de bewoners die voorzieningen gebruiken. “Als de regering iets wil veranderen, of de wijk wil verplaatsen – en dat willen ze –moeten ze wel weten hoe het echt werkt.”
,Wachten op wederopbouw
Venezuela, Macuto
Alexander Belenyi, Nina Sickenga en Chris de Vries
Een stuk van de berg bij de Venezolaanse hoofdstad Caracas schoof in 1999 zo de zee in. “Er viel op één dag evenveel regen als normaal in een jaar”, vertelt Chris de Vries. Hij bracht met zijn groepje drie maanden door in het gebied Vargas, dat met de landverschuiving voor een groot deel verwoest werd. “De gegevens zijn niet eenduidig, maar er vielen tussen de tien- en zeventigduizend doden.”
Net als veel andere groepjes, hadden De Vries en zijn groepsgenoten moeite de juiste gegevens boven tafel te krijgen. “We moesten vaak uit acht verschillende verhalen afleiden wat er waarschijnlijk gebeurd was.” Niet alleen daaraan en aan de corruptie, merkten de studenten dat ze in een andere wereld waren beland. “We zijn overvallen, hebben een moord gezien en iemand gesproken die al twaalf keer ontvoerd was”, zegt De Vries. “Die nare gebeurtenissen maakten wel veel indruk, maar het is nog geen half procent van wat we allemaal meemaakten.”
Hoewel de ramp zich al tien jaar geleden voltrok, leek iedereen in het gebied nog te wachten op de wederopbouw. “Het was of de tijd heeft stilgestaan”, beschrijft De Vries. “Er is nog bijna niets opnieuw gebouwd. Iedereen woont in tijdelijke hutjes. De regering wilde eigenlijk niemand meer in het gevaarlijke gebied laten wonen.”
De kans dat de aarde weer gaat schuiven, is groot. Maar naar andere gebieden willen de mensen niet, vertelt De Vries. “De grootste fout is misschien wel dat de regering heeft geprobeerd iedereen te verhuizen naar het binnenland, naar een soort extreme vinexwijk waar geen werk is. De huizen staan nu leeg en iedereen woont weer in een hutje op de berg.”
Het dierenrijk, vooral dat van insecten, is volgens Wicaksono een rijke bron van voorbeelden van mechanische microsensoren. Denk aan stromingssensors en trilhaartjes bij insecten en spinnen, de gyroscoop van vliegende insecten die hen in staat stelt om snel en zeker te manoeuvreren, of antennes van een kreeft. Een aantal van deze zintuigen nam Wicaksono als voorbeeld voor zijn promotieonderzoek.
De onderzoeker promoveerde afgelopen woensdag bij prof.dr. Paddy French (Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica). Hij ontwikkelde een sensor voor rek, een gyroscoop (bewegingsmeter) en een warmtesensor van een tiende millimeter groot.
Wicaksono nam insectenzintuigen onder de loep om eerst de werking te achterhalen en vervolgens met silicium en andere materialen een sensor te bouwen die volgens dezelfde principes functioneert. Zulke apparaten heten micro-elektromechanische systemen, kortweg mems. De opkomst van geïntegreerde micro-elektronica vraagt om ultrakleine sensoren voor inbouw in ondermeer auto’s, vliegtuigen, robots en persoonlijke navigatieapparatuur.
De basisvorm die Wicaksono gebruikt is een putje met doorsnede van 0,1 millimeter in silicium, bedekt met een koepeltje van dun membraan. In de huid van de vleesvlieg meten zulke sensoren de rek. De siliciumversie deed dat ook.
De gyroscoop is een variatie op dit thema. De sensor bestaat uit een stamper met een brede kop (totaal 0,15 millimeter hoog), gemonteerd op een membraan. Vier strookjes op het membraan zetten bewegingen van het knuppeltje om in een elektrisch signaal.
De infraroodsensor tenslotte is een met een membraan afgesloten putje waarin het opgesloten gas uitzet wanneer er warmtestraling op valt. De vervorming van het membraan is een maat voor de stralingsintensiteit.
De natuur is een rijke bron van ideeën voor sensoren, stelt Wicaksono. Maar ook al werken kunstmatige sensoren volgens natuurlijke principes, ze zullen voor optimaal effect opnieuw ontworpen moeten worden.
Helemaal gek maakte hij decaan Wytze Patijn vlak na de brand op Bouwkunde. Bouwkundestudent Chris de Vries zag in de ramp op zijn faculteit een aanleiding voor bouwkundigen om meer aandacht te besteden aan rampen. Hij wilde een groot project opzetten waarvoor mastersstudenten zich konden inschrijven, en schreef Patijn een brief met zijn idee. Omdat hij hier niets op hoorde, bleef hij de decaan mailen. “Toen ik hem weer eens aansprak, draaide hij zich om en zei dat hij wel wat anders te doen had dan mijn project”, lacht De Vries. Toch zaten hij en zeventien medestudenten niet veel later in sloppenwijken over de hele wereld.
De Vries en studiegenoot Dieuwer Duijf – mede-initiatiefnemer van het project dat later ‘urban emergencies’ ging heten – waren onafhankelijk van elkaar in Sri Lanka geweest na de tsunami. “We zagen daar dat de kennis bij de wederopbouw beperkt was. Te warme huizen waren alleen bewoonbaar als de bewoners er gaten in maakten. De huizen stonden in rijen, terwijl mensen daar liever in groepjes wonen, in een soort blokken.” Daar was nog wel wat onderzoek te doen, dachten ze.
Dat vond ook dr.ir. Alexander Vollebregt, met wie Patijn de studenten in contact bracht. “Ik deed al vaker out of the box-projecten en bestudeerde de ontwikkeling van sloppenwijken in ontwikkelingslanden”, verklaart Vollebregt zijn betrokkenheid. “In die sloppenwijken zijn niet alleen sociaal-economische problemen. Ze liggen vaak in gebieden die kwetsbaar zijn voor natuurrampen.”
Vollebregt wilde meteen meewerken aan het project. “Ik wil weten wat we als architecten en stedenbouwers kunnen leren van natuurrampen. Met welke normen en handleidingen bouwen bewoners en hulpverleners de gebieden weer op na een ramp? En wat is het effect van natuurrampen op de stedelijke processen?” Hij vindt niet alleen het effect op de stad zelf interessant, maar ook het effect op de bewoners. “We moeten eerst alles bekijken, het hele probleem. Dan pas kunnen we de juiste onderzoeksvragen stellen.”
Zes groepjes van drie studenten vertrokken in maart met een hele brede opdracht naar rampgebieden over de hele wereld. Ze woonden drie maanden in Ghana, Venezuela, Bangladesh, Indonesië, El Salvador en de Filippijnen in gebieden die door een natuurramp getroffen zijn of daar geregeld door getroffen worden (in de kaders hun verhalen). “De studenten keken alleen naar natuurrampen. Conflictgebieden zijn ook interessant, maar we willen ze wel weer heel terugkrijgen natuurlijk.”
De deelnemers werden goed voorbereid in de maand voor hun vertrek, onder andere met workshops over het doen van onderzoek in dergelijke gebieden. Ook legden ze van tevoren contact met organisaties als het Rode Kruis en afdelingen van de Verenigde Naties ter plekke. Ondanks de voorbereiding waren er toch studenten die malaria opliepen, die zagen hoe iemand werd neergeschoten of onder bedreiging van een pistool werden beroofd. “Vreselijk”, zegt Vollebregt. “Je kunt je nog zo goed voorbereiden, maar je hebt niet alles in de hand.” Toch is hij een groot voorstander van actieonderzoek. “Om goed te begrijpen wat er gebeurt, is het nodig jezelf onder te dompelen in het gebied. Zo doe ik zelf ook mijn onderzoek”, aldus Vollebregt die voor zijn werk de hele wereld over reist.
De studenten spraken in hun gebied met onder andere hoge politici, bewoners en hulpverleners. Iets meer dan twee weken na hun terugkeer in Nederland zijn ze nog vol van hun ervaringen. Aan twee grote tafels in een werkruimte op Bouwkunde zitten ze bij elkaar om hun resultaten te verwerken. De totaal verschillende gebieden geven heel verschillende resultaten. Vollebregt: “In de Filippijnen zijn de mensen gewend aan allerlei steeds terugkerende rampen, van aardbevingen tot vulkaanuitbarstingen en orkanen. Het is daar een cultuur. Ook in Ghana leeft men zo goed mogelijk met de terugkerende overstromingen. Terwijl Banda Aceh met de tsunami ineens te maken kreeg met een enorme ramp en een daarop volgende invasie van geld en hulpverleners. De situatie is overal weer anders.”
Valt de wederopbouw in de onderzochte gebieden dan wel te vergelijken? “Niet echt. Er is ook geen goede oplossing voor alle situaties”, meent Vollebregt. Hij denkt zelfs dat standaardoplossingen juist een probleem kunnen zijn voor de wederopbouw in een specifiek gebied. “De handboeken van de hulpverleners kunnen niet overal zomaar worden toegepast. Maar misschien kunnen de bewoners en non-gouvernementele organisaties in de verschillende gebieden wel iets van elkaar leren. We willen een platform opzetten zodat men over de hele wereld informatie kan uitwisselen.”
Na deze eerste studie, waarin studenten de wederopbouw in de verschillende rampgebieden beschrijven, wil Vollebregt met oplossingen komen. “Nu nog gaan de ingenieurs eerst het gebied in. Zo kan het gebeuren dat er met een stempel om de zoveel meter een waterput wordt geslagen. Dat doet geen recht aan de sociale functie die een paar centrale waterputten in een gebied kunnen hebben.” Vollebregt denkt dat architecten en stedenbouwers kunnen bijdragen aan verbetering van wederopbouwprojecten, maar heeft niet de illusie het hele probleem wel even op te lossen. “Het is erg ingewikkeld. In dertig, veertig jaar is er niet één voorbeeld van een goed gelukte wederopbouw te geven. Er zijn alleen maar slechte voorbeelden. Als we als ruimtelijke denkers een stapje vooruit kunnen zetten, is het mooi.”
Gelukzoekers en lege huizen
Indonesië, Banda Aceh
Céline Bent, Stephanie van Rappard en Michiel Mollen
Banda Aceh, in het noorden van Sumatra, werd hard getroffen door de tsunami die in 2004 over de vlakke stad raasde en zo’n beetje alles op zijn weg meesleurde. Kort daarna overspoelden hulporganisaties de regio. “Na de tsunami waren er ongeveer zeshonderd non-gouvernementele organisaties (ngo’s) in Banda Aceh”, vertelt Stephanie van Rappard. Céline Bent vult aan: “Zoveel ngo’s en zoveel geld, dat gaf nogal onverwachte effecten.”
Zo telde Banda Aceh na de ramp meer inwoners dan ervoor. “Ongeveer een derde van de bevolking was dood”, zegt Bent, “maar de bevolking groeide in de tijd kort na de tsunami, omdat zoveel gelukzoekers naar de stad kwamen op zoek naar een gratis huis en werk. In de regio was immers veel te doen en genoeg organisaties gaven er hun geld uit.”
De Delftse studenten woonden drie maanden iets buiten de stad waarvan ze de wederopbouw bestudeerden. “In tegenstelling tot de andere groepen, trokken we niet rond, maar bleven we op één plek”, vertelt Bent. “We gingen wekelijks naar yogales, maakten al snel vrienden. Zo leer je de stad goed kennen.”
De groep wilde weten hoe de gebouwde structuren die de tsunami overleefden, invloed hadden op de reconstructie van Banda Aceh. De moskeeën bijvoorbeeld, waarvan vele na de vloedgolf nog fier in de ravage stonden. Bent: “In de regio is een heel sterke structuur van kampongs, wijken met een eigen leider. In de kampongs waar de moskee nog stond, zagen we dat de opbouw veel sneller verliep.” De moskee werd voor bijeenkomsten gebruikt om de bouw van de kampong te regelen.
De zelf gebouwde huizen, die vaak op precies dezelfde plek verrezen als waar de eigenaren eerder woonden, waren niet altijd stevig genoeg. “Sommige moesten weer afgebroken worden, omdat ze niet aardbevingbestendig waren”, vertelt Bent. Toch leek de strategie, waarbij kampongleiders wat geld kregen en bewoners hun eigen huis bouwden, beter te werken dan de topdown-benadering van sommige ngo’s. Van Rappard: “Organisaties bouwden huizen en gaven ze gratis weg. Wie er recht op had, was na de ramp moeilijk te achterhalen. Met als gevolg dat mensen het huis aannamen in de hoop het te kunnen verhuren. Ongelofelijk, maar veel goede huizen staan nu leeg.”
Sodom en Gomorra
Ghana, AccraArie van Amerongen, Silesh Hariharan en Gabriela Semeco
Old Fadama heet de wijk eigenlijk. “Maar de regering noemt het Sodom en Gomorra”, zegt Gabriela Semeco. Zelf voelde ze zich geen moment onveilig in de sloppenwijk van de Ghanese hoofdstad Accra. “De sfeer was goed.” Maar iedere week ontstaan er branden in de dicht op elkaar gebouwde huizen. En in het regenseizoen kampen de bewoners met overstromingen.
“We zagen mensen snel hun huis afbreken om de verspreiding van het vuur te stoppen”, vertelt Semeco. Van de overstromingen kregen ze alleen een voorproefje, het regenseizoen was tijdens hun verblijf nog niet op volle sterkte. “Maar de mensen die we spraken, vertelden over cholera en malaria door het vieze water in de straten. Kinderen moeten continu gedragen worden om boven het water uit te komen, veel huizen gaan verloren en er is gevaar met elektriciteit.”
De mensen blijven toch in het laaggelegen gebied, omdat het dichtbij een grote markt is. Daar is veel werk. “Onder andere voor de vrouwelijke dragers die een deel van het jaar de droogte in het noordoosten ontvluchten, om te werken als drager op de markt. Als het regenseizoen begint, gaan ze vaak weer terug om op de akkers thuis te werken.”
De groep bracht de hele wijk in kaart. Ze gaven aan waar de badhuizen zijn, de toiletten en de waterputten, maar ook met welke frequentie de bewoners die voorzieningen gebruiken. “Als de regering iets wil veranderen, of de wijk wil verplaatsen – en dat willen ze –moeten ze wel weten hoe het echt werkt.”
Wachten op wederopbouw
Venezuela, Macuto
Alexander Belenyi, Nina Sickenga en Chris de Vries
Een stuk van de berg bij de Venezolaanse hoofdstad Caracas schoof in 1999 zo de zee in. “Er viel op één dag evenveel regen als normaal in een jaar”, vertelt Chris de Vries. Hij bracht met zijn groepje drie maanden door in het gebied Vargas, dat met de landverschuiving voor een groot deel verwoest werd. “De gegevens zijn niet eenduidig, maar er vielen tussen de tien- en zeventigduizend doden.”
Net als veel andere groepjes, hadden De Vries en zijn groepsgenoten moeite de juiste gegevens boven tafel te krijgen. “We moesten vaak uit acht verschillende verhalen afleiden wat er waarschijnlijk gebeurd was.” Niet alleen daaraan en aan de corruptie, merkten de studenten dat ze in een andere wereld waren beland. “We zijn overvallen, hebben een moord gezien en iemand gesproken die al twaalf keer ontvoerd was”, zegt De Vries. “Die nare gebeurtenissen maakten wel veel indruk, maar het is nog geen half procent van wat we allemaal meemaakten.”
Hoewel de ramp zich al tien jaar geleden voltrok, leek iedereen in het gebied nog te wachten op de wederopbouw. “Het was of de tijd heeft stilgestaan”, beschrijft De Vries. “Er is nog bijna niets opnieuw gebouwd. Iedereen woont in tijdelijke hutjes. De regering wilde eigenlijk niemand meer in het gevaarlijke gebied laten wonen.”
De kans dat de aarde weer gaat schuiven, is groot. Maar naar andere gebieden willen de mensen niet, vertelt De Vries. “De grootste fout is misschien wel dat de regering heeft geprobeerd iedereen te verhuizen naar het binnenland, naar een soort extreme vinexwijk waar geen werk is. De huizen staan nu leeg en iedereen woont weer in een hutje op de berg.”
Comments are closed.