Campus

Analytische motorduivel

Zaterdag 10 april begint voor motorrijder Steven van Haren het nieuwe wegraceseizoen. De wedstrijd op het circuit van Assen is de eerste in een reeks van acht. Om zijn prestaties te verbeteren koos hij dit jaar voor een ‘Delfts-analytische’ aanpak.

WIE IS STEVEN VAN HAREN?
Zeistenaar Steven van Haren (1984) kwam in 2003 luchtvaart- en ruimtevaarttechniek studeren aan de TU. Eenmaal woonachtig in Delft haalde hij zijn motorrijbewijs, waarna hij de racecircuits opzocht. Vorig jaar kwam hij voor het eerst in actie tijdens de races om de SV Cup, een opleidingsklasse voor berijders van een Suzuki SV 650. Zijn teamnaam 54 Racing verwijst naar het huisnummer van zijn studentenwoning. Op die manier hoopt Van Haren steun te verwerven van zijn huisgenoten. Hij wil zijn passie graag delen met anderen. Daarom organiseerde hij vorig jaar een fandag, met barbecue toe, bij zijn ouders. Dit jaar wordt de fandag op Hemelvaartsdag gehouden en zal er een wodkaproeverij aan verbonden zijn. Van Haren: “Allemaal in het kader van promotie. Ik wil Delftse studenten graag enthousiast maken.”

Altijd al een motorduivel geweest?
“Nee, ik heb zelfs nooit een scooter gehad. Het begon pas toen ik net in Delft woonde en een keer achterop zat bij een huisgenoot. Dat was in 2004. Dat motorritje vond ik ontzettend gaaf, ik ben daarna snel mijn motorrijbewijs gaan halen. Als je jonger dan 21 bent mag je de eerste twee jaar op maximaal 36 pk rondrijden. Dat is bijna een soort brommer. Ik heb een baantje gezocht en ben gaan sparen. Voor zevenhonderd euro kocht ik een oud beestje van iemand.”

Nog geen race-waardige motor dus.
“Ik wilde wel heel graag op een circuit rijden. Een bevriende monteur van een raceteam vertelde mij hoe je dat moest aanpakken. In 2006 reed ik voor het eerst op de baan van Zolder, in België. Ik heb daar een Yamaha R6 gehuurd en een cursus gevolgd. Mensen hadden mij gewaarschuwd: als je dat één keer doet, raak je er niet meer vanaf. Ik was inderdaad meteen verknocht. Na een tijdje mocht ik op een zwaardere motor rijden en heb ik een ZXR 750 gekocht. Daarmee ging ik vaker op circuits rijden en deed ik vervolgcursussen.”

Wat leerde je allemaal?
“Dat het rijden op een circuit totaal anders is dan op straat. Het verschil is immens groot. Je leert technieken als lichaamshouding en hoe je de bediening van je motorfiets vasthoudt. Met twee vingers remmen in plaats van met vier, zoals op de weg. En je leert om ‘als een idioot’ aan de motor te hangen en hoe je veilig en snel op een circuit kunt rijden. Heel belangrijk is dat je je snelheid rustig opbouwt. Op het beroemde circuit van Hockenheim heb ik mijn eerste en enige crash gemaakt. Dat bleek nog een te grote stap in niveau. Ik bevroor op de motor en reed het gras op.”

Je bevroor?
“Bevriezen is dat je blijft staren naar iets dat op je afkomt in plaats van bij te sturen. Gelukkig bevroor ik niet helemaal, want ik reed eigenlijk op een muurtje af. Even later lag ik met mijn snufferd in het gras.”

Wanneer ben je aan wedstrijden gaan meedoen?
“Ik ontdekte de Suzuki SV-klasse, een opleidingsklasse bedoeld voor mensen met een klein budget die nog moeten leren racen. Door het lage vermogen van 75 pk is dat model daar erg geschikt voor. In 2008 haalde ik mijn licentie. Ik nam een Suzuki SV van iemand over. Vorig jaar heb ik daarop mijn eerste seizoen gedraaid.”

Hoe ging dat?
“Ik ben eerst twee dagen gaan trainen op het circuit van Zolder. Het weer was bar en boos: het regende tot en met. Maar ik leerde daar wel hoe ik in de regen moest rijden. Ik ontdekte hoe het is om vertrouwen te hebben in het glijden met je motorfiets. Er zit geen antiblokkeersysteem op zo’n motor. Ik leerde om bij een snelheid van 180 kilometer de rem los te laten, waar normaliter een ABS voor zorgt. Dat is een psychologische stap die je maakt als je circuit gaat rijden.
Bij de eerste race werd ik voor het eerst geklokt. Aan het begin van de dag deed ik twee minuten en twintig seconden over een rondje, aan het eind van de dag was dat 2.15. De toppers in deze klasse rijden net onder de twee minuten. Het leuke van die klasse is dat je als nieuweling door de anderen wordt onthaald als een soort teamlid. Je krijgt advies van de meer ervaren rijders, iedereen helpt elkaar.”

Maakte je verder progressie?
“In de laatste race van het seizoen reed ik net onder de 2.10. Vijf seconden sneller dan aan het begin. Dat is nog steeds een heel eind af van wat mogelijk is op deze motor. Je start tegelijk en rijdt met zijn allen weg, maar bij de eerste races lag ik zo snel achter dat ik na twee rondjes al alleen over de baan reed. Dat was vrij saai. In latere races heb ik ook wat duels kunnen rijden. Elkaar steeds proberen in te halen, dat geeft zo’n adrenalinekick als dat lukt, dat is geweldig. In de eindklassering stond ik zestiende, van de 22. Mijn beste prestatie was een twaalfde plaats, in Duitsland. Ik heb geleerd dat ik geen supertalent ben. Ik doe het voor de lol, een WK-deelname zit er niet in.”

Op welke circuits rijden jullie?
“In Assen, Oschersleben in Duitsland en in het Gelderse dorpje Hengelo. Assen heeft een van de oudste en mooiste circuits van de wereld. Een heel snel circuit met lange, vloeiende bochten. In Hengelo ligt het circuit tussen de boerderijen, heel sfeervol. Dan slaap je lekker in een weilandje en ga je ’s ochtends om acht uur los. De baan is er rechttoe rechtaan, met haakse bochten waar je van 170 naar 60 kilometer moet afremmen. Compleet anders dan in Assen. In Hengelo leven de mensen er een heel jaar naar toe, de tribunes zitten vol. In Assen staan hoogstens honderd mensen langs de baan, daar is het vrij kil. De baan in Oschersleben bestaat pas tien jaar. Vanaf een heuvel in het midden kun je het hele circuit overzien. Een heel korte baan, echt een circuit om te leren sturen. Het leuke aan Zolder zijn de hoogteverschillen. Die voegen letterlijk een dimensie toe.”

Wat zijn je ambities?
“Vorig jaar wilde ik heel veel meters maken. Dit jaar wil ik het meer op zijn Delfts-analytisch aanpakken. Ik lees boeken over racetechniek en heb een laptimer gekocht. Die geeft directe feedback op mijn snelheid. Met een cameraatje op de motor film ik alle races, zo kan ik terugkijken welke lijnen ik pak. Aan de hand van referentiepunten langs de baan kan ik zien waar de apex ligt, het langzaamste punt van een bocht. Bij een bocht laat je eerst je rem los zonder gas te geven. Daarna ga je van geen gas geven naar gas geven. Dat is het langzaamste punt. Met behulp van die apparatuur kun je uitvogelen of je op het juiste moment remt. Als je vooruitgang wilt boeken moet je dat soort dingen verbeteren.
In 2009 wil ik ook weer vijf seconden sneller worden op een ronde. Dat zou betekenen dat ik het hele seizoen in het middenveld kan meerijden en gave duels kan hebben.”

Is de motorsport te combineren met je studie?
“Op 1 september ga ik beginnen met afstuderen. Ik loop niet helemaal nominaal, maar de races zijn altijd in de weekenden. Dat doorsnijdt niet echt het collegerooster. De meeste tijd zit in mijn bijbaantje, maar als brugwachter heb ik tijd om te studeren. Bovendien is er een connectie met voertuigdynamica waarin ik geïnteresseerd ben. Op de motor van mijn zus heb ik een keer wuppies geplakt om de luchtcirculatie te meten. Dan zie je al die haartjes wapperen. Je kunt zo bijvoorbeeld de luchtstroom analyseren tussen het hoofd van de motorrijder en het voorruitje. Mensen zeggen dat ik altijd heel erg goed achter mijn ruitje zit op de motor.”

Is het een dure hobby?
“De kosten van onderdelen vallen wel mee, ik heb het hele jaar op één setje banden gereden. Remblokjes gaan ook lang mee. Het meeste kostte mij het busje dat ik begin 2009 kocht om de motor in te vervoeren. Dat was één groot drama. Dit jaar mag ik de auto van mijn ouders lenen en heb ik een aanhangertje gekocht. Die ben ik nu aan het opknappen bij mijn ouders in Zeist. Een race kost 195 euro aan inschrijfgeld. Verder komen er de reiskosten en de motorbenzine bij.”

Wel te doen voor een student dus?
“Motorrijden is een ondergeschoven kindje in Nederland. Mensen denken dat het gevaarlijk is en doen het daarom niet. Ik probeer het een beetje te promoten. Het is hier geen transparante sport. De regels zijn wazig, je weet niet waar je moet beginnen. Als je er passie voor hebt is het zelfs als armlastig studentje te doen. Zo duur is het niet.”

Kroonprins Willem-Alexander opende deze week het Sasbe-congres 2009 over slimme en duurzame gebouwde omgevingen in de Aula. Op het congres, dat duurt tot 19 juni, ontmoeten onderzoekers en publieke en private partijen uit de bouwindustrie elkaar. Meer over de inhoud van het congres is te lezen op pagina’s 6 en 7.  

www.sasbe2009.com

WIE IS STEVEN VAN HAREN?
Zeistenaar Steven van Haren (1984) kwam in 2003 luchtvaart- en ruimtevaarttechniek studeren aan de TU. Eenmaal woonachtig in Delft haalde hij zijn motorrijbewijs, waarna hij de racecircuits opzocht. Vorig jaar kwam hij voor het eerst in actie tijdens de races om de SV Cup, een opleidingsklasse voor berijders van een Suzuki SV 650. Zijn teamnaam 54 Racing verwijst naar het huisnummer van zijn studentenwoning. Op die manier hoopt Van Haren steun te verwerven van zijn huisgenoten. Hij wil zijn passie graag delen met anderen. Daarom organiseerde hij vorig jaar een fandag, met barbecue toe, bij zijn ouders. Dit jaar wordt de fandag op Hemelvaartsdag gehouden en zal er een wodkaproeverij aan verbonden zijn. Van Haren: “Allemaal in het kader van promotie. Ik wil Delftse studenten graag enthousiast maken.”

Altijd al een motorduivel geweest?
“Nee, ik heb zelfs nooit een scooter gehad. Het begon pas toen ik net in Delft woonde en een keer achterop zat bij een huisgenoot. Dat was in 2004. Dat motorritje vond ik ontzettend gaaf, ik ben daarna snel mijn motorrijbewijs gaan halen. Als je jonger dan 21 bent mag je de eerste twee jaar op maximaal 36 pk rondrijden. Dat is bijna een soort brommer. Ik heb een baantje gezocht en ben gaan sparen. Voor zevenhonderd euro kocht ik een oud beestje van iemand.”

Nog geen race-waardige motor dus.
“Ik wilde wel heel graag op een circuit rijden. Een bevriende monteur van een raceteam vertelde mij hoe je dat moest aanpakken. In 2006 reed ik voor het eerst op de baan van Zolder, in België. Ik heb daar een Yamaha R6 gehuurd en een cursus gevolgd. Mensen hadden mij gewaarschuwd: als je dat één keer doet, raak je er niet meer vanaf. Ik was inderdaad meteen verknocht. Na een tijdje mocht ik op een zwaardere motor rijden en heb ik een ZXR 750 gekocht. Daarmee ging ik vaker op circuits rijden en deed ik vervolgcursussen.”

Wat leerde je allemaal?
“Dat het rijden op een circuit totaal anders is dan op straat. Het verschil is immens groot. Je leert technieken als lichaamshouding en hoe je de bediening van je motorfiets vasthoudt. Met twee vingers remmen in plaats van met vier, zoals op de weg. En je leert om ‘als een idioot’ aan de motor te hangen en hoe je veilig en snel op een circuit kunt rijden. Heel belangrijk is dat je je snelheid rustig opbouwt. Op het beroemde circuit van Hockenheim heb ik mijn eerste en enige crash gemaakt. Dat bleek nog een te grote stap in niveau. Ik bevroor op de motor en reed het gras op.”

Je bevroor?
“Bevriezen is dat je blijft staren naar iets dat op je afkomt in plaats van bij te sturen. Gelukkig bevroor ik niet helemaal, want ik reed eigenlijk op een muurtje af. Even later lag ik met mijn snufferd in het gras.”

Wanneer ben je aan wedstrijden gaan meedoen?
“Ik ontdekte de Suzuki SV-klasse, een opleidingsklasse bedoeld voor mensen met een klein budget die nog moeten leren racen. Door het lage vermogen van 75 pk is dat model daar erg geschikt voor. In 2008 haalde ik mijn licentie. Ik nam een Suzuki SV van iemand over. Vorig jaar heb ik daarop mijn eerste seizoen gedraaid.”

Hoe ging dat?
“Ik ben eerst twee dagen gaan trainen op het circuit van Zolder. Het weer was bar en boos: het regende tot en met. Maar ik leerde daar wel hoe ik in de regen moest rijden. Ik ontdekte hoe het is om vertrouwen te hebben in het glijden met je motorfiets. Er zit geen antiblokkeersysteem op zo’n motor. Ik leerde om bij een snelheid van 180 kilometer de rem los te laten, waar normaliter een ABS voor zorgt. Dat is een psychologische stap die je maakt als je circuit gaat rijden.
Bij de eerste race werd ik voor het eerst geklokt. Aan het begin van de dag deed ik twee minuten en twintig seconden over een rondje, aan het eind van de dag was dat 2.15. De toppers in deze klasse rijden net onder de twee minuten. Het leuke van die klasse is dat je als nieuweling door de anderen wordt onthaald als een soort teamlid. Je krijgt advies van de meer ervaren rijders, iedereen helpt elkaar.”

Maakte je verder progressie?
“In de laatste race van het seizoen reed ik net onder de 2.10. Vijf seconden sneller dan aan het begin. Dat is nog steeds een heel eind af van wat mogelijk is op deze motor. Je start tegelijk en rijdt met zijn allen weg, maar bij de eerste races lag ik zo snel achter dat ik na twee rondjes al alleen over de baan reed. Dat was vrij saai. In latere races heb ik ook wat duels kunnen rijden. Elkaar steeds proberen in te halen, dat geeft zo’n adrenalinekick als dat lukt, dat is geweldig. In de eindklassering stond ik zestiende, van de 22. Mijn beste prestatie was een twaalfde plaats, in Duitsland. Ik heb geleerd dat ik geen supertalent ben. Ik doe het voor de lol, een WK-deelname zit er niet in.”

Op welke circuits rijden jullie?
“In Assen, Oschersleben in Duitsland en in het Gelderse dorpje Hengelo. Assen heeft een van de oudste en mooiste circuits van de wereld. Een heel snel circuit met lange, vloeiende bochten. In Hengelo ligt het circuit tussen de boerderijen, heel sfeervol. Dan slaap je lekker in een weilandje en ga je ’s ochtends om acht uur los. De baan is er rechttoe rechtaan, met haakse bochten waar je van 170 naar 60 kilometer moet afremmen. Compleet anders dan in Assen. In Hengelo leven de mensen er een heel jaar naar toe, de tribunes zitten vol. In Assen staan hoogstens honderd mensen langs de baan, daar is het vrij kil. De baan in Oschersleben bestaat pas tien jaar. Vanaf een heuvel in het midden kun je het hele circuit overzien. Een heel korte baan, echt een circuit om te leren sturen. Het leuke aan Zolder zijn de hoogteverschillen. Die voegen letterlijk een dimensie toe.”

Wat zijn je ambities?
“Vorig jaar wilde ik heel veel meters maken. Dit jaar wil ik het meer op zijn Delfts-analytisch aanpakken. Ik lees boeken over racetechniek en heb een laptimer gekocht. Die geeft directe feedback op mijn snelheid. Met een cameraatje op de motor film ik alle races, zo kan ik terugkijken welke lijnen ik pak. Aan de hand van referentiepunten langs de baan kan ik zien waar de apex ligt, het langzaamste punt van een bocht. Bij een bocht laat je eerst je rem los zonder gas te geven. Daarna ga je van geen gas geven naar gas geven. Dat is het langzaamste punt. Met behulp van die apparatuur kun je uitvogelen of je op het juiste moment remt. Als je vooruitgang wilt boeken moet je dat soort dingen verbeteren.
In 2009 wil ik ook weer vijf seconden sneller worden op een ronde. Dat zou betekenen dat ik het hele seizoen in het middenveld kan meerijden en gave duels kan hebben.”

Is de motorsport te combineren met je studie?
“Op 1 september ga ik beginnen met afstuderen. Ik loop niet helemaal nominaal, maar de races zijn altijd in de weekenden. Dat doorsnijdt niet echt het collegerooster. De meeste tijd zit in mijn bijbaantje, maar als brugwachter heb ik tijd om te studeren. Bovendien is er een connectie met voertuigdynamica waarin ik geïnteresseerd ben. Op de motor van mijn zus heb ik een keer wuppies geplakt om de luchtcirculatie te meten. Dan zie je al die haartjes wapperen. Je kunt zo bijvoorbeeld de luchtstroom analyseren tussen het hoofd van de motorrijder en het voorruitje. Mensen zeggen dat ik altijd heel erg goed achter mijn ruitje zit op de motor.”

Is het een dure hobby?
“De kosten van onderdelen vallen wel mee, ik heb het hele jaar op één setje banden gereden. Remblokjes gaan ook lang mee. Het meeste kostte mij het busje dat ik begin 2009 kocht om de motor in te vervoeren. Dat was één groot drama. Dit jaar mag ik de auto van mijn ouders lenen en heb ik een aanhangertje gekocht. Die ben ik nu aan het opknappen bij mijn ouders in Zeist. Een race kost 195 euro aan inschrijfgeld. Verder komen er de reiskosten en de motorbenzine bij.”

Wel te doen voor een student dus?
“Motorrijden is een ondergeschoven kindje in Nederland. Mensen denken dat het gevaarlijk is en doen het daarom niet. Ik probeer het een beetje te promoten. Het is hier geen transparante sport. De regels zijn wazig, je weet niet waar je moet beginnen. Als je er passie voor hebt is het zelfs als armlastig studentje te doen. Zo duur is het niet.”

s.w.vanharen@gmail.com

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.