Iedereen mag de komende maanden zijn mening geven over de toekomst van de universiteit. Dat moet uitmonden in een nieuw instellingsplan, Roadmap 2020. Aan de basis van de discussie ligt een strategienota van het college van bestuur.
Om het denken een beetje op te schudden, aldus collegevoorzitter Dirk Jan van den Berg.
Wie is Dirk Jan van den Berg?`
Dirk Jan van den Berg studeerde in 1980 cum laude af in Groningen als econometrist. Daarna volgde hij in 1984 en 1985 een postacademische opleiding aan de prestigieuze école Nationale d’Administration in Parijs. In 1980 begon hij bij de rijksoverheid. Eerst op het ministerie van Economische Zaken waar hij in 1989 plaatsvervangend directeur-generaal buitenlandse economische betrekkingen werd en later bij industrie.
In 1992 stapte hij over naar Buitenlandse Zaken om daar secretaris-generaal te worden. Onder zijn leiding werd het departement grootscheeps gereorganiseerd. In 2001 begon hij als permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de Verenigde Naties in New York en in 2005 werd hij benoemd tot ambassadeur in China. Sinds 2008 is hij collegevoorzitter van de TU Delft.
Waarom trekt u er zoveel tijd voor uit om het nieuwe instellingsplan te bediscussiëren?
“Als één ding op een universiteit niet werkt, dat is het top down van alles bedenken en verwachten dat iedereen erachteraan loopt. Het is heel belangrijk dat in het komende half jaar zoveel mogelijk mensen aan dit gesprek meedoen. Roadmap 2020 moet een verhaal worden van de hele universiteit.”
Heel veel onderwerpen uit de contourenschets zijn al gewoon aan de gang. Zoals samenwerken in Nederland, Europa en de rest van de wereld; studenten sneller laten studeren; investeren in je personeel.
“Er zit hier geen groep van sufferds die opeens het licht moet gaan zien. We willen de dingen die we al hebben doorontwikkelen. Roadmap 2020 is geen dramatische breuk met het verleden, maar het is wel goed om een checklist te hebben van alles waarmee je aan de gang moet. Er moet op deze universiteit wat discussie op gang komen. Om het denken een beetje op te schudden, hebben we een geannoteerde agenda geschreven. Nu willen we weten: hebben we wat gemist, is iets volstrekte onzin en hoe gaan we het doen? Dat type vragen.”
Schetst u eens de achtergrond waartegen deze discussie speelt?
“Dit zijn overgangstijden. Het klinkt als een open deur, maar er zijn nieuwe spelers aan het opkomen. We zijn natuurlijk al een tijdje bekend met de kwaliteiten van Japan, maar ook Zuid-Korea is opgekomen, en China is hard op weg. Er is al een aantal vakgebieden, zoals materialenonderzoek, waarop China tot de belangrijkste publicerende landen hoort. Is China al net zo goed als wij? Over de hele breedte kun je dat nog niet zeggen. Maar dat is geen statisch, maar een dynamisch gegeven. China investeert in vijf jaar tijd vierhonderd miljard euro in topsectorenbeleid. Wat mij verbaast over de discussie in Nederland: iedereen weet wel dat er in China wat aan de hand is, maar het wordt nog besproken alsof het een optie is die je kunt oppakken of laten liggen. En als je het laat liggen, dan merk je er niks van. Dat is natuurlijk helemaal niet waar.”
In discussiestuk Roadmap 2020 worden naast China ook Singapore en Brazilië genoemd als landen waar de TU Delft de banden mee wil aanhalen. Brazilië klinkt als een nieuwe stap.
“De TU Delft is altijd heel terughoudend geweest in het aangaan van relaties overal. Kijk, een ‘memorandum of understanding’, een ‘letter of intent’ of een mooie foto, dat is allemaal zo getekend en zo gemaakt, maar dat betekent allemaal nog niet zo vreselijk veel. Je moet je daar ontwikkelen waar vanuit de wetenschappelijke basis werkelijk iets moois kan groeien. Alleen dan heeft het zin.”
Maar u roept nu wel Brazilië.
“Kijk, in Delft kunnen we een centrum worden van alles wat te maken heeft met bio based engineering. We zijn penvoerder van het B-Basic FES-programma en we hebben met DSM en Purac een afspraak om een testfaciliteit te realiseren voor bio based processing. Daar kun je je opschaalexperimenten doen tussen het laboratorium en ‘het echie’ in. Dat is uniek in de wereld en dat maakt dat we ons op dit gebied wetenschappelijk veel verder kunnen ontwikkelen. En het is ook een gebied waarvoor in Brazilië veel belangstelling is. Mijn beeld is dat wetenschap enorm geglobaliseerd is. Ook zo’n woord dat licht grijsgedraaid klinkt, maar het begint eigenlijk nu pas.”
Hoe zorg je dat je internationaal gezien wordt?
“Ik denk dat het goed is als je in sommige landen daadwerkelijk aanwezig bent. Noem het een steunzender. Dat betekent dat je een stukje van je universiteit neerzet in Beijing of Brazilië. Dat kan heel eenvoudig en het moet bescheiden beginnen. We zijn niet in de positie om eventjes tientallen miljoenen te investeren. Je moet je voorstellen dat we een stukje van een afdeling ergens neerzetten en daar onderzoek doen met de partner aan de andere kant. Er kunnen ook promoties worden gedaan. Dan zou een Chinees gewoon in China een promotietraject kunnen doen, waarvan hij bijvoorbeeld één jaar in Delft komt werken. Dat hoort allemaal bij het spel dat nu aan de gang is tussen de world leading instellingen. Wij in Europa denken altijd maar dat we het centrum van de wereld zijn, maar dat valt reuze tegen, hoor. Met andere woorden, we moeten ook als Delft goed aan de weg timmeren om te zorgen dat onze kwaliteit bekend is.”
En hoe zorg je voor die kwaliteit?
“Door vooral hele goede, zo niet de beste mensen aan te trekken. Maar dat lukt alleen als onze faciliteiten goed op peil zijn. Dat is echt wel een uitdaging. Kijk maar eens om je heen op de campus. Alles wat er staat is zo’n vijftig, zestig jaar oud. Dat is verouderd aan het raken. Dit gaat niet over een paar nieuwe glazen puien, maar over hoe je mee kunt blijven doen in de internationale concurrentie.”
Daar heb je wel geld voor nodig.
“Tja, het klinkt altijd als vragen om meer geld, maar Nederland heeft maar een paar troefkaarten. Eén daarvan is de kenniskaart. De kennis in Nederland is behoorlijk goed, maar het is geen van god gegeven wet dat dat altijd zo blijft. Daar moet je in investeren. Juist nu de panelen steeds verzet worden. Daarover hoor je heel weinig in Den Haag. Nou ja, er wordt wel over gepraat. En dat zijn we ook wel gewend: ‘als we het maar vaak genoeg zeggen, dan gebeurt het misschien’. Wat dat betreft vind ik de politiek maar gemiddeld.”
U hamert er altijd op dat we meer geld uit Europa moeten halen. Daarvoor is een voorwaarde dat de universiteit samenwerkt met de juiste Europese instellingen. Welke zijn dat?
“Er zijn tussen de 2000 en 2500 instellingen voor wetenschappelijk onderwijs in Europa. Als je naar hun websites gaat, dan zijn ze allemaal van wereldniveau. In Amerika worden maar vijftien universiteiten gezien als de absolute wereldtop. Het beeld in Europa is dus gewoon niet waar. Daarom wil de Europese Commissie dat er netwerken van excellentie gesmeed worden. Daarin speelt bijvoorbeeld de Idea League een rol, onze samenwerking met de technische universiteiten van Aken, Zürich, Londen en Parijs.”
Ook met het bedrijfsleven wilt u nauwer samenwerken.
“Het is erg belangrijk dat het bedrijfsleven in Nederland beter verweven wordt met de universitaire onderzoekswereld. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de tijdshorizon is nogal verschillend. Er zijn wetenschapsgebieden waar je zes of acht jaar vooruit moet denken. Bedrijven vinden twee jaar al erg ver. Dat moet naar elkaar toe groeien, maar dat is niet onmogelijk.”
In uw verhaal komt vaak naar voren dat er meer samengewerkt moet worden met andere universiteiten. Moet iedereen wel zijn eigen universiteitje overeind willen houden. Werkt schaalvergroting niet veel beter?
“Dan moet je durven denken aan het samengaan van Delft, Leiden en Rotterdam. Dat krijg je opeens iets heel groots.”
Kan dat dan?
“Alles kan.”
Willen we dat ook?
“Ik vind het een vraag die we ons serieus moeten stellen. We liggen dicht bij elkaar en zijn in hoge mate complementair. Dat biedt een hele goede voedingsbodem voor multidisciplinair onderzoek. Dat dat potentie heeft, hebben wij niet bedacht. De samenwerking is al heel lang aan de gang. Als zich dat enorm gaat ontwikkelen, dan is dat een enorme herschikking in universitair Nederland. Dan krijg je iets met een veel grotere schaal. Dat past in het vestigen van je wereldpositie. Als je met zo’n breed aanbod kunt komen op de internationale wetenschappelijke markt, dan heeft dat heel veel betekenis.”
Is de vraag of we samen moeten gaan met Leiden en Rotterdam de belangrijkste vraag die mensen in de discussies over Roadmap 2020 moeten beantwoorden?
“Nee, het is een element van onze toekomststrategie. Ik denk dat we als college van bestuur een lijn uitzetten die Delft toch een beetje uit zijn geschiedenis trekt. Daar zit een enorme internationale component aan, en er zit een component aan van samengaan met Leiden en Rotterdam. Daar wil ik wel eens de meningen over peilen.”
Hebben we het dan over een fusie?
“Hoe dat precies technisch uitgewerkt wordt, is fase twee. Maar laten we voor het beeld even zeggen dat er dan één universiteit is. Kijk, we moeten er de schouders onder zetten om een internationaal vermaard instituut te blijven. De komende tien jaar is toch net even een wat andere tien jaar dan de paar decennia die we hiervoor hebben gehad. Omdat de wereld zo ontzettend verandert. Je kunt de TU Delft ook rustig een goede regionale universiteit laten zijn. Alleen weet dan over tien jaar niemand meer dat we bestaan. Dat is een beetje zonde. Je krijgen de dingen niet voor niks. Ik ben daar zelf heel agressief in. Het beeld bestaat dat dit een welvarend land is en dat dat nooit zou kunnen veranderen. Wat een stommiteit, wat een vergissing. Er zijn economische zwaartepunten aan het verschuiven in de wereld. We moeten ongelooflijk aan de bak om ervoor te zorgen dat we er over twintig jaar inderdaad nog net zo wereldvarend bijzitten als nu.”
En dan worden we niet onder de voet gelopen?
“Dat is van die angsttaal. We moeten niet te benauwd doen, we moeten ermee aan de slag.”
De meest prestigieuze prijs voor Nederlandse wetenschappers, ter waarde van 2,5 miljoen euro, gaat vaak naar Leidenaren. En zo groot is de universiteit toch niet: Leiden heeft ruim tweehonderd hoogleraren, net als de TU Delft. Ter vergelijking: Utrecht zit op ruim driehonderd.
Sinds 1995 reikt NWO de prestigieuze premies uit. Leiden loopt ‘één op één’. In vijftien jaar tijd heeft de universiteit vijftien premies binnengesleept. In Utrecht staan ze op elf en aan de Universiteit van Amsterdam op acht.
De rest heeft er minder gewonnen. Tilburg moest er een met Rotterdam delen en Maastricht staat zelfs nog helemaal droog. De TU Delft won er drie. In 2007 viel de eer toe aan quantumnatuurkundige prof.dr.ir. Leo Kouwenhoven. In 2003 ging nanotechnoloog prof.dr. Cees Dekker hem voor. In 1999 werd prof.dr.ir. René de Borst, hoogleraar toegepaste mechanica, onderscheiden.
De meeste premies gaan naar natuurwetenschappers: 29 van de 59. Daar heeft Leiden er vijf van binnengesleept. Van de vier premies voor taal- & cultuurwetenschappers heeft Leiden er drie gewonnen. Van de tien premies voor gezondheidswetenschappers zijn er drie voor Leiden. De andere vier zijn voor gedrag & maatschappij.
Van de tien vrouwelijke Spinozisten zijn er vier aan Leiden verbonden.
Wie is Dirk Jan van den Berg?`
Dirk Jan van den Berg studeerde in 1980 cum laude af in Groningen als econometrist. Daarna volgde hij in 1984 en 1985 een postacademische opleiding aan de prestigieuze école Nationale d’Administration in Parijs. In 1980 begon hij bij de rijksoverheid. Eerst op het ministerie van Economische Zaken waar hij in 1989 plaatsvervangend directeur-generaal buitenlandse economische betrekkingen werd en later bij industrie.
In 1992 stapte hij over naar Buitenlandse Zaken om daar secretaris-generaal te worden. Onder zijn leiding werd het departement grootscheeps gereorganiseerd. In 2001 begon hij als permanent vertegenwoordiger van Nederland bij de Verenigde Naties in New York en in 2005 werd hij benoemd tot ambassadeur in China. Sinds 2008 is hij collegevoorzitter van de TU Delft.
Waarom trekt u er zoveel tijd voor uit om het nieuwe instellingsplan te bediscussiëren?
“Als één ding op een universiteit niet werkt, dat is het top down van alles bedenken en verwachten dat iedereen erachteraan loopt. Het is heel belangrijk dat in het komende half jaar zoveel mogelijk mensen aan dit gesprek meedoen. Roadmap 2020 moet een verhaal worden van de hele universiteit.”
Heel veel onderwerpen uit de contourenschets zijn al gewoon aan de gang. Zoals samenwerken in Nederland, Europa en de rest van de wereld; studenten sneller laten studeren; investeren in je personeel.
“Er zit hier geen groep van sufferds die opeens het licht moet gaan zien. We willen de dingen die we al hebben doorontwikkelen. Roadmap 2020 is geen dramatische breuk met het verleden, maar het is wel goed om een checklist te hebben van alles waarmee je aan de gang moet. Er moet op deze universiteit wat discussie op gang komen. Om het denken een beetje op te schudden, hebben we een geannoteerde agenda geschreven. Nu willen we weten: hebben we wat gemist, is iets volstrekte onzin en hoe gaan we het doen? Dat type vragen.”
Schetst u eens de achtergrond waartegen deze discussie speelt?
“Dit zijn overgangstijden. Het klinkt als een open deur, maar er zijn nieuwe spelers aan het opkomen. We zijn natuurlijk al een tijdje bekend met de kwaliteiten van Japan, maar ook Zuid-Korea is opgekomen, en China is hard op weg. Er is al een aantal vakgebieden, zoals materialenonderzoek, waarop China tot de belangrijkste publicerende landen hoort. Is China al net zo goed als wij? Over de hele breedte kun je dat nog niet zeggen. Maar dat is geen statisch, maar een dynamisch gegeven. China investeert in vijf jaar tijd vierhonderd miljard euro in topsectorenbeleid. Wat mij verbaast over de discussie in Nederland: iedereen weet wel dat er in China wat aan de hand is, maar het wordt nog besproken alsof het een optie is die je kunt oppakken of laten liggen. En als je het laat liggen, dan merk je er niks van. Dat is natuurlijk helemaal niet waar.”
In discussiestuk Roadmap 2020 worden naast China ook Singapore en Brazilië genoemd als landen waar de TU Delft de banden mee wil aanhalen. Brazilië klinkt als een nieuwe stap.
“De TU Delft is altijd heel terughoudend geweest in het aangaan van relaties overal. Kijk, een ‘memorandum of understanding’, een ‘letter of intent’ of een mooie foto, dat is allemaal zo getekend en zo gemaakt, maar dat betekent allemaal nog niet zo vreselijk veel. Je moet je daar ontwikkelen waar vanuit de wetenschappelijke basis werkelijk iets moois kan groeien. Alleen dan heeft het zin.”
Maar u roept nu wel Brazilië.
“Kijk, in Delft kunnen we een centrum worden van alles wat te maken heeft met bio based engineering. We zijn penvoerder van het B-Basic FES-programma en we hebben met DSM en Purac een afspraak om een testfaciliteit te realiseren voor bio based processing. Daar kun je je opschaalexperimenten doen tussen het laboratorium en ‘het echie’ in. Dat is uniek in de wereld en dat maakt dat we ons op dit gebied wetenschappelijk veel verder kunnen ontwikkelen. En het is ook een gebied waarvoor in Brazilië veel belangstelling is. Mijn beeld is dat wetenschap enorm geglobaliseerd is. Ook zo’n woord dat licht grijsgedraaid klinkt, maar het begint eigenlijk nu pas.”
Hoe zorg je dat je internationaal gezien wordt?
“Ik denk dat het goed is als je in sommige landen daadwerkelijk aanwezig bent. Noem het een steunzender. Dat betekent dat je een stukje van je universiteit neerzet in Beijing of Brazilië. Dat kan heel eenvoudig en het moet bescheiden beginnen. We zijn niet in de positie om eventjes tientallen miljoenen te investeren. Je moet je voorstellen dat we een stukje van een afdeling ergens neerzetten en daar onderzoek doen met de partner aan de andere kant. Er kunnen ook promoties worden gedaan. Dan zou een Chinees gewoon in China een promotietraject kunnen doen, waarvan hij bijvoorbeeld één jaar in Delft komt werken. Dat hoort allemaal bij het spel dat nu aan de gang is tussen de world leading instellingen. Wij in Europa denken altijd maar dat we het centrum van de wereld zijn, maar dat valt reuze tegen, hoor. Met andere woorden, we moeten ook als Delft goed aan de weg timmeren om te zorgen dat onze kwaliteit bekend is.”
En hoe zorg je voor die kwaliteit?
“Door vooral hele goede, zo niet de beste mensen aan te trekken. Maar dat lukt alleen als onze faciliteiten goed op peil zijn. Dat is echt wel een uitdaging. Kijk maar eens om je heen op de campus. Alles wat er staat is zo’n vijftig, zestig jaar oud. Dat is verouderd aan het raken. Dit gaat niet over een paar nieuwe glazen puien, maar over hoe je mee kunt blijven doen in de internationale concurrentie.”
Daar heb je wel geld voor nodig.
“Tja, het klinkt altijd als vragen om meer geld, maar Nederland heeft maar een paar troefkaarten. Eén daarvan is de kenniskaart. De kennis in Nederland is behoorlijk goed, maar het is geen van god gegeven wet dat dat altijd zo blijft. Daar moet je in investeren. Juist nu de panelen steeds verzet worden. Daarover hoor je heel weinig in Den Haag. Nou ja, er wordt wel over gepraat. En dat zijn we ook wel gewend: ‘als we het maar vaak genoeg zeggen, dan gebeurt het misschien’. Wat dat betreft vind ik de politiek maar gemiddeld.”
U hamert er altijd op dat we meer geld uit Europa moeten halen. Daarvoor is een voorwaarde dat de universiteit samenwerkt met de juiste Europese instellingen. Welke zijn dat?
“Er zijn tussen de 2000 en 2500 instellingen voor wetenschappelijk onderwijs in Europa. Als je naar hun websites gaat, dan zijn ze allemaal van wereldniveau. In Amerika worden maar vijftien universiteiten gezien als de absolute wereldtop. Het beeld in Europa is dus gewoon niet waar. Daarom wil de Europese Commissie dat er netwerken van excellentie gesmeed worden. Daarin speelt bijvoorbeeld de Idea League een rol, onze samenwerking met de technische universiteiten van Aken, Zürich, Londen en Parijs.”
Ook met het bedrijfsleven wilt u nauwer samenwerken.
“Het is erg belangrijk dat het bedrijfsleven in Nederland beter verweven wordt met de universitaire onderzoekswereld. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de tijdshorizon is nogal verschillend. Er zijn wetenschapsgebieden waar je zes of acht jaar vooruit moet denken. Bedrijven vinden twee jaar al erg ver. Dat moet naar elkaar toe groeien, maar dat is niet onmogelijk.”
In uw verhaal komt vaak naar voren dat er meer samengewerkt moet worden met andere universiteiten. Moet iedereen wel zijn eigen universiteitje overeind willen houden. Werkt schaalvergroting niet veel beter?
“Dan moet je durven denken aan het samengaan van Delft, Leiden en Rotterdam. Dat krijg je opeens iets heel groots.”
Kan dat dan?
“Alles kan.”
Willen we dat ook?
“Ik vind het een vraag die we ons serieus moeten stellen. We liggen dicht bij elkaar en zijn in hoge mate complementair. Dat biedt een hele goede voedingsbodem voor multidisciplinair onderzoek. Dat dat potentie heeft, hebben wij niet bedacht. De samenwerking is al heel lang aan de gang. Als zich dat enorm gaat ontwikkelen, dan is dat een enorme herschikking in universitair Nederland. Dan krijg je iets met een veel grotere schaal. Dat past in het vestigen van je wereldpositie. Als je met zo’n breed aanbod kunt komen op de internationale wetenschappelijke markt, dan heeft dat heel veel betekenis.”
Is de vraag of we samen moeten gaan met Leiden en Rotterdam de belangrijkste vraag die mensen in de discussies over Roadmap 2020 moeten beantwoorden?
“Nee, het is een element van onze toekomststrategie. Ik denk dat we als college van bestuur een lijn uitzetten die Delft toch een beetje uit zijn geschiedenis trekt. Daar zit een enorme internationale component aan, en er zit een component aan van samengaan met Leiden en Rotterdam. Daar wil ik wel eens de meningen over peilen.”
Hebben we het dan over een fusie?
“Hoe dat precies technisch uitgewerkt wordt, is fase twee. Maar laten we voor het beeld even zeggen dat er dan één universiteit is. Kijk, we moeten er de schouders onder zetten om een internationaal vermaard instituut te blijven. De komende tien jaar is toch net even een wat andere tien jaar dan de paar decennia die we hiervoor hebben gehad. Omdat de wereld zo ontzettend verandert. Je kunt de TU Delft ook rustig een goede regionale universiteit laten zijn. Alleen weet dan over tien jaar niemand meer dat we bestaan. Dat is een beetje zonde. Je krijgen de dingen niet voor niks. Ik ben daar zelf heel agressief in. Het beeld bestaat dat dit een welvarend land is en dat dat nooit zou kunnen veranderen. Wat een stommiteit, wat een vergissing. Er zijn economische zwaartepunten aan het verschuiven in de wereld. We moeten ongelooflijk aan de bak om ervoor te zorgen dat we er over twintig jaar inderdaad nog net zo welvarend bijzitten als nu.”
En dan worden we niet onder de voet gelopen?
“Dat is van die angsttaal. We moeten niet te benauwd doen, we moeten ermee aan de slag.”
Comments are closed.