Zijn er ergens problemen met waterwerken – dijken die het begeven of ander nat onheil – dan wordt al gauw geroepen: ‘bring in the Dutch’. Maar zijn we nog wel zo succesvol? Veel mensen uit de waterbouwsector menen van niet.
‘Waterkennis Nederland gaat wereld over’. Met die zin kondigde actualiteitenprogramma Nieuwsuur op 12 mei 2014 haar item aan over de internationale waterbouwsuccessen van Nederlandse ingenieursbureaus. In de uitzending figureerde topambtenaar Henk Ovink van het ministerie van infrastructuur en milieu (IenM) die gedetacheerd is in New York om in de nasleep van orkaan Sandy de stad te adviseren over watermanagement. En de baas van baggerbedrijf Van Oord, Pieter van Oord, vertelde over de internationale successen van zijn bedrijf.
De Nederlandse maritieme trots kreeg vorige week nog een extra impuls toen in New York de winnaars bekend werden van een door Ovink georganiseerde prijsvraag om de stad orkaanbestendiger te maken. Prijzen gingen onder meer uit naar het Rotterdamse architectenbureau OMA (Office for Metropolitan Architecture) en Royal HaskoningDHV voor hun strategie om de stad Hoboken te beschermen tegen hoogwater met dammen, waterbergingsgebieden en pompen. Een ander winnend team, met ingenieursbureau Arcadis, voorziet in de bouw van een U-vormige waterkering rondom Lower Manhattan en een aarden wal in Battery Park met uitzicht op het Vrijheidsbeeld.
“Waar een watersnoodramp is, komen de Nederlanders in actie”, concludeerde presentator Twan Huys in zijn uitzending.
Ernstige zorgen
Maar dit is maar de helft van het verhaal. Veel waterbouwkundigen maken zich ernstige zorgen over de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse waterbouwsector.
Arie Mol, directeur van ingenieursbureau LievenseCSO heeft hier een zeer uitgesproken mening over. “We vinden dat we heel goed zijn, maar dat zijn we niet”, zei hij op 23 april 2014 in dagblad Metro. “Bij de aanleg van havens, golfbrekers, tunnels of kademuren in de wereld zijn we nauwelijks nog betrokken. […] Qua techniek verliest Nederland op alle fronten van het buitenland.”
Tjitte Nauta, van onderzoeksinstituut Deltares, is het eens met de uitspraken van Arie Mol. Volgens hem is een van de problemen het feit dat Aziatische ingenieursbureaus tegen gunstige voorwaarden leningen kunnen afsluiten. “Zij krijgen overheidssteun bij die leningen. En hun manier van werken is fundamenteel anders. Aziatische ingenieursbureaus gaan meestal gelijk aan de slag en komen er proefondervindelijk – door trial and error – achter wat wel en niet werkt. Terwijl wij eerst allerlei voorstudies doen voordat we aan een groot waterproject beginnen.”
“Onze concurrentiepositie wordt moeilijker. Het is niet voor niets dat de Nederlandse overheid onlangs het DRR-fonds (Dutch Risk Reduction Team) heeft opgezet”, concludeert Nauta.
Overheidssteun
Het DRR-fonds, waar zes miljoen euro in zit, moet Nederlandse bedrijven helpen bij het binnenslepen van opdrachten. Dankzij deze Nederlandse overheidssteun kunnen ingenieursbureaus ‘gratis’ advies bieden aan buitenlandse overheden. Wanneer landen overgaan tot de bouw van waterwerken, is de hoop dat zij daar de Nederlandse ingenieursbureaus voor inschakelen die hen eerder hebben geadviseerd.
Vorig jaar startte een DRR-project in Myanmar, waarbij Tjitte Nauta en collega’s van hem van Deltares, enkele Nederlandse ingenieursbureaus en ook de TU Delft (zijdelings) betrokken is (zie www.delta.tudelft.nl/artikel/paradijs-voor-ingenieurs/28163). Met behulp van overheidssubsidie werkt dit consortium aan een adviesrapport over integraal waterbeheer voor Myanmar.
Het DRR-fonds past in het beleid dat enkele jaren geleden is ingezet met het programma water mondiaal van de ministeries van infrastructuur en milieu, buitenlandse zaken, economische zaken en landbouw en innovatie. De doelstelling van het programma is om meerjarige relaties aan te gaan met ontwikkelingslanden in deltagebieden op het gebied van water. In het programma worden ontwikkelingswerk en handelsbelangen – de export van Nederlandse waterkennis – gecombineerd. Dat is althans de bedoeling.
Cadeautjes
Volgens de Delftse emeritus hoogleraar waterbouwkunde, prof.dr.ir. Han Vrijling, plukken we nog maar weinig vruchten van dit beleid. Een van de landen waar Nederlandse ingenieurs met hulp van het water mondiaal-programma al jaren intensief bezig zijn, is Vietnam. Vrijling: “Nederlandse bedrijven hebben een houtskoolschets gemaakt voor de aanpak van de Mekongdelta. Maar het moet nog blijken of de Vietnamezen orders bij Nederlandse bedrijven gaan plaatsen. Vooralsnog zijn het cadeautjes die Nederland weggeeft.”
Vrijling heeft er een hard hoofd in. “De landen waar het beleid op is gericht zijn arm. Bovendien eist de Wereldbank als ze geld vrijmaakt voor een project in een van die landen, dat het betreffende land betrokken is bij de bouw.”
“De Nederlandse baggeraars doen het internationaal wel goed”, vervolgt Vrijling (zie kader De mondiale waterbouwsector). “Zij hebben goed materieel. Maar het verkopen van ingenieursdiensten, waar iedereen zo hoog van opgeeft, is lastig. Ingenieursbureaus verkopen uren. Nederlandse uren zijn een stuk duurder dan Vietnamese uren. Je moet dus wel vreselijk goed zijn, willen ze je inhuren. Zij weten inmiddels ook wel hoe je moet bouwen.”
Ook in de Verenigde Staten heeft Nederland volgens de hoogleraar achter het net gevist. “De Amerikanen hebben de hele kustverdediging van New Orleans herzien na orkaan Katrina. Volgens mij hadden wij het beter gedaan, maar goed, dat is een ander verhaal. De Amerikanen zijn naar onze Deltawerken komen kijken en er zijn Nederlanders die kant op gegaan, waaronder Mathijs van Ledden van de TU Delft en Royal Haskoning-DHV, maar de opzet van de nieuwe kustverdediging hebben de Amerikanen in eigen hand gehouden. Nederland heeft er niets of vrijwel niets aan bijgedragen.”
Visitekaartjes
Wat is er aan de hand? De wereld heeft door de zeespiegelstijging meer behoefte aan waterprojecten, zeker in deltagebieden die bovendien vaak kampen met toenemende urbanisatie. En toch wil Nederland niet echt profiteren. Volgens Vrijling is er meer aan de hand dan alleen het feit dat Nederland relatief duur is. We hebben geen aansprekende projecten meer, geen visitekaartjes, en daar zou ons aanzien in de wereld onder te lijden hebben.
En door dit manco zijn de waterbouwkundigen in Nederland volgens Vrijling bovendien niet meer zo goed geschoold als voorheen. “Toen we in Nederland de Oosterscheldekering maakten, is een hele lichting ingenieurs opgeleid (waaronder Vrijling zelf, red.) Toen kwam de Tweede Maasvlakte, die was ook nog vrij ingewikkeld. Maar daarna hebben we niets moeilijks meer gebouwd.”
Tjitte Nauta van Deltares is minder pessimistisch. Hij denkt dat de Nederlandse watersector zichzelf opnieuw kan uitvinden. “Daar waar anderen kijken naar een bepaald aspect van watermanagement, bijvoorbeeld alleen de stuwmeren, dijken of irrigatiekanalen, moeten wij ons richten op integraal waterbeheer”, vindt hij. “Met integraal waterbeheer kunnen we een prachtig nieuw verdienmodel ontwikkelen.” Nauta hoopt deze aanpak voor het eerst te kunnen demonstreren in Myanmar.
Vrijlings mening dat Nederland geen visitekaartje meer heeft door het gebrek aan prestigieuze binnenlandse projecten, deelt Nauta niet. “Die opmerking wordt vaak gemaakt. Maar Nederland is al jarenlang goed beveiligd tegen water. Welk ander land is dat nou? Daarnaast hebben we interessante projecten, zoals ruimte voor de rivieren en de zandmotor, de grootschalige zandsuppletie voor de kust bij Kijkduin. We hebben daarmee veel technieken die we kunnen verkopen.”
Voor de bühne
Piet Dircke, global leader watermanagement van Arcadis, onderschrijft dat het lastig is om voet aan de grond krijgen in het buitenland. Arcadis is betrokken bij meerdere projecten van het ministerie van IenM, in onder meer Vietnam (de Mekongdelta), Myanmar, Bangladesh en Indonesië. “De stap van kennisuitwisseling naar zakendoen – het daadwerkelijk verzilveren van de investering – verloopt moeizaam”, zegt Dircke over deze projecten. “Misschien zou het verstandiger zijn om niet meer naar de deltagebieden te gaan waar het ministerie van IenM het voortouw heeft genomen, maar naar heel andere gebieden.”
Harrie Laboyrie van Royal HaskoningDHV, (die daar de functie bekleedt van director Global, Rivers, Deltas & Coasts) zegt ook dat “het verzilveren van de water mondiaal-programma’s moeizaam verloopt”. En ook hij ziet dat ontwikkelingslanden de bouw van waterwerken steeds meer in eigen hand houden. “Maar doordat we in die gebieden advieswerk doen positioneren we er ons wel voor andere klanten, financiers en sectoren.”
“Veel landen met deltagebieden moeten nieuwe groeiscenario’s ontwikkelen in verband met klimaatverandering. Zij richten hun blik naar Nederland. Wij hebben met ons eigen Deltaplan een goede strategie ontwikkeld tegen de stijging van de zeespiegel en dat is niet onbekend in de wereld.”
Laboyrie wijst erop dat Royal HaskoningDHV ook projecten heeft lopen in Afrika en Zuid-Amerika. “Sommige van die landen financieren tegenwoordig al zelf. Andere projecten worden betaald door donoren zoals de Wereldbank en de Asian Development Bank.” Om welke landen het gaat wil hij niet zeggen. “Dat is klantvertrouwelijk.”
Laboyrie meent verder dat Nederlandse ingenieursbureaus een deel van de markt bewust links laten liggen. “Dat deel gaat bijvoorbeeld naar Chinese bedrijven. China legt voor honderden miljoenen aan infrastructuur (zoals wegen) aan in Afrika. Vervolgens krijgen Chinese bedrijven daar opdrachten. Het is hun business model. De Nederlandse waterbouwsector werkt niet op die manier. Daarnaast zijn Nederlandse bedrijven erg op duurzaamheid gericht. Wij laten projecten liggen als we denken dat ze geen bijdrage leveren aan een verantwoorde ontwikkeling van een land en van de mensen die er wonen.”
De Mondiale Waterbouwsector
Hoeveel geld er mondiaal in de waterbouwsector omgaat, en wat het aandeel van Nederlandse bedrijven daarin is, is lastig te zeggen. Het Netherlands Water Partnership (NWP), een belangenorganisatie voor de Nederlandse watersector, heeft zich in een toekomstvisie op de Nederlandse watersector (Water 2020) toch aan een schatting gewaagd. NWP stelt dat wereldwijd jaarlijks 120 miljard euro wordt omgezet in deltatechnologie. Dit is gebaseerd op cijfers uit 2008. Bij deltatechnologie moet je denken aan de aanleg van waterwerken, zoals havens en golfbrekers, maar ook aan het beheer van waterinfrastructuur in deltagebieden. Met 7,5 miljard euro neemt het Nederlandse bedrijfsleven ongeveer 6 procent van de markt voor deltatechnologie voor zijn rekening. Van die 7,5 miljard euro wordt 4 miljard omgezet bij projecten in het buitenland. Het overgrote deel van die buitenlandse omzet (zo’n 80 procent) wordt gemaakt door de twee grote Nederlandse baggerbedrijven Van Oord en Boskalis.
Comments are closed.