Afgelopen vrijdag besloot de ministerraad dat een hogesnelheidstrein (HST) liefst met hoge snelheid door Nederland moet razen. Daarmee zijn de kansen om deze trein over het bestaande net te laten rijden ongeveer verkeken.
In de ogen van TU-docent Schoemaker wordt zo de beste optie naar de prullenmand verwezen. Hij legt het nog één keer uit.
(Klik voor grotere foto)
De discussie welk traject de hogesnelheidstrein in Nederland moet berijden, loopt nog steeds. Officieel zijn er drie hoofdtracés in de race. Het voorkeurstracé gaat door het Groene Hart en stopt alleen in Rotterdam, Schiphol en Amsterdam. De Bos-variant is gebundeld met snelwegen en stopt op dezelfde plaatsen, plus eventueel aan de rand van Den Haag, in Leidschendam of Zoetermeer.
Tot slot is er nog de BBLN-variant, die ook in het centrum van Den Haag stopt, en waarbij het tracé gekoppeld wordt aan de bestaande spoorlijn. Deze laatste variant is de duurste, omdat hij uitgaat van een uitbreiding naar zes sporen tussen Rotterdam tot Amsterdam. De Tweede Kamer moet eind april een definitief besluit nemen.
Toen deze ideeën bekend waren, vroeg het stadsgewest Den Haag de sectie verkeerskunde (Civiele Techniek) om deskundig advies. Die vraag leidde uiteindelijk tot het ‘TU-Delftvoorstel’: een variant op het BBLN-idee, waarbij de HST wel over bestaand spoor rijdt, maar niet overal op volle snelheid. Dit heeft als voordeel dat het tracé slechts op een beperkt aantal plaatsen zessporig gemaakt hoeft te worden. Het plan wordt daarmee aanzienlijk goedkoper.
Kansloos
Als de Tweede Kamer de woorden van de ministerraad (de HST moet op grote stukken een maximumsnelheid kunnen behalen) in acht neemt, dan is dit alternatief kansloos. De geestelijk vaders van dit voorstel, ir. Th.J.H. Schoemaker en ir. L. Lutje Schipholt, kunnen het moeilijk begrijpen. Waarom stonden van meet af aan de technische aspecten voorop en niet de functionele?
Schoemaker vraagt zich af hoe men in een zeer vroeg stadium de voorkeur heeft kunnen uitspreken voor een lijn door het Groene Hart en er niet eerst gekeken is naar het eigenlijke doel van een hogesnelheidslijn: ,,De vraag rijst wat we met de Randstad willen. We kunnen de bestaande structuur handhaven en versterken, met Amsterdam, Rotterdam en Den Haag als grote steden en het Groene Hart als natuurgebied, of we kunnen bijvoorbeeld Alphen aan de Rijn tot iets groots uit laten groeien.”
Maar, stelt Schoemaker, ,,hiermee verliezen we het doel van de hogesnelheidslijn uit het oog. We kunnen een prachtige hogesnelheidslijn aanleggen, maar als we niet de Randstad ermee versterken, heeft Parijs er straks meer plezier van danwij.”
Uitgangspunt moet dus zijn het bedienen van de knooppunten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Daarnaast moet ook Schiphol aangesloten worden, omdat dat het enige intercontinentale knooppunt in Nederland is. Twee van de drie varianten voldoen aan deze eis; de bundeling met de bestaande spoorlijn en de Bos-variant met een station in Leidschendam of Zoetermeer. Deze plaatsen zijn echter slecht aangesloten op het bestaande openbaar vervoer. Daarom heeft Schoemaker er moeite mee: ,,Je dropt reizigers niet in de rimboe.” Zijn voorkeur gaat uit naar het laten stoppen van de HST op de bestaande centrale stations in de binnenstad.
Absurd
Kostenoverwegingen spelen bij de uiteindelijke beslissing een belangrijke rol. De Groene-Hartvariant is in eerste instantie de goedkoopste optie. ,,Dat komt echter alleen door de absurd hoge eisen die gesteld worden aan de snelheid van de trein. Terwijl de reistijd een veel beter uitgangspunt is.” Schoemaker betoogt in verschillende rapporten dat, door het omlaag schroeven van de gestelde eisen, de trein weliswaar iets langzamer gaat rijden maar dat de reistijd niet noemenswaardig toeneemt.
Hierdoor kan het bestaande spoor over veel grotere stukken door de HST gebruikt worden. Schoemaker benadrukt nog eens dat desondanks eerst voor de techniek gekozen wordt (zo hard mogelijk rijden) en pas daarna voor het vervullen van de werkelijke functie van een hogesnelheidstrein (een snelle verbinding van de drie grote steden en Schiphol met het buitenland). ,,Zo leren we het studenten niet.”
Het voorstel van Schoemaker cum suis is overigens door een auditcommissie onder leiding van prof.ir. E. Horvat (onlangs aangesteld bij Civiele Techniek) op de punten veiligheid, instandhouding en ontwerpcriteria als te zwak beoordeeld ten opzichte van de bijna volledige zessporenvariant. Horvat stelt: ,,De eisen van de spoorwegen ten aanzien van deze drie punten waren goed. De mening van de auditcommissie lag ergens tussen de twee voorstellen in.”
De teleurstelling van Schoemaker wordt er echter niet minder om: ,,Als een student zo afstudeert als in deze zaak is gebeurd, zou hij of zij een onvoldoende hebben gehad.”
Comments are closed.