Science

Het sprookje van de fee van Faraday

De pioniers van de natuurwetenschappen zijn vaak afgeschilderd als halfgoden. Naarmate de tijd verstrijkt raken de ‘genieën’ steeds meer van hun bovenmenselijkheid kwijt.

‘Newtons god & Mendels bastaarden’ biedt in vogelvlucht een kennismaking met het vak wetenschapsgeschiedenis.


2 Faraday is vaak afgeschilderd als een ware held

De Engelse fysicus Michael Faraday (1791-1867) is door zijn biografen heel lang opgevoerd als een modelwetenschapper. ‘De vader van de elektriciteit’, zoals men hem ook onlangs nog bewierookte op een Engelse expositie, werd kort na zijn dood meteen geromantiseerd. De biograaf John Tyndalls roemde hem om zijn buitengewone intellectuele capaciteiten en zijn nobel karakter. Begiftigd met een ‘profetische blik’ en dankzij ‘flitsen van wonderbaarlijk inzicht’ wist Faraday diep in het wezen van de natuur door te dringen.

Wat de beschrijvers van zijn leven bijzonder fascineerde was zijn eenvoudige afkomst. De British Quarterly Review stelde postuum vast dat genieën uit alle lagen van de bevolking kunnen komen en vervolgde dat op 24 september 1791 een fee bij de deur van een smid in Newington Butts was verschenen. ,,Stilletjes ging ze naar binnen en boog zich over het bed waarin het pasgeboren kind sliep. Zonder dat iemand het zag blies ze hem de mysterieuze gave van het genie in, en zo werd Faraday rechtstreeks opgenomen in de broederschap van briljante mannen.”

De meer realistische levensbeschrijvingen over Faraday waren niet minder heroïsch getint. Hierin had hij zijn succes vooral te danken aan zijn vastberaden wil. Bovendien speelde mee – al is daarover nauwelijks iets bekend – dat zijn ouders, hoe arm en nederig ook, eerlijk en oprecht waren. Het is veelzeggend dat kruideniersdochter Margaret Thatcher een borstbeeld van hem in haar ambtswoning op Downing Street 10 had staan.

Het hoofdstuk van Geoffrey Cantor, hoogleraar wetenschapsgeschiedenis in Leeds, over Faraday bevat mooie voorbeelden hoe biografen zich laten meeslepen door hun held. Veel meer biedt het ook niet, want de ‘echte’ Faraday blijft onzichtbaar. Wel komt Cantor in de epiloog op voor de wetenschappelijke biografie waarin leven en werk van de beschrevene zijn geïntegreerd.

Het lijkt erop dat de auteurs, allen op Cantor na verbonden aan diverse Nederlandse universiteiten, willen meezeilen op de huidige populariteit van de biografie. Hun pleidooi dat het vak wetenschapsgeschiedenis onderdeel is van cultuurgeschiedenis wordt ondersteund door acht bijdragen. Hoe ruim het vakgebied is, blijkt uit het hoofdstuk van Frank Huisman over de ontwikkeling van de gezondheidszorg in Groningen. Toch zijn het vooral de biografieën die tot de verbeelding spreken, al is het maar omdat het leuk is om grote mannen onderuit te zien gaan.


Alchemie

Nu valt het met dat laatste wel mee, want sokkels worden erniet omver getrapt. Eén van de interessante dingen die in meerdere hoofdstukken aan bod komt, is de rol van religie in het leven van enkele pioniers van de wetenschap. Lange tijd is dat weggemoffeld, omdat religie en wetenschap zich lijken te verhouden als water tot vuur. Tegenwoordig daagt langzaam het inzicht dat de ontwikkeling van de wetenschap zich niet alleen tegengesteld aan religie heeft voltrokken.

Frans van Lunteren doet wat dat betreft een verhelderend boekje open over Newton. De geleerde heeft een flink deel van zijn tijd besteed aan alchemie en theologie. Een schijnbare ongerijmdheid die niet past in het heldenverhaal van een ‘rationeel’ wetenschapper. Het wordt echter aantoonbaar gemaakt dat Newtons religieuze overtuiging hem geenszins in de weg zat. Zowel in zijn wetenschappelijke arbeid als in zijn alchemistische activiteiten werd hij voortgedreven door het verlangen om Gods hand in de schepping bloot te leggen.

Dat het vakgebied van de wetenschapsgeschiedenis aanspraak maakt op een volwassen status lijkt terecht. Dat wil niet zeggen dat ze ineens de waarheid in pacht heeft. De historische reconstructies van nu zijn niet minder gekleurd door de huidige cultuur dan die van vroeger – met dit verschil dat we het nu beseffen. Niettegenstaande is de historicus gedoemd om altijd te blijven bijkleuren.

‘Newtons God & Mendels bastaarden – Nieuwe visies op de ‘helden van de wetenschap” door Bert Theunissen, Casper Hakfoort e.a. is uitgegeven door Meulenhoff/Kritak; ISBN 90 290 5445 x/cip/nugi 812; prijs: 45 gulden.

,,

De pioniers van de natuurwetenschappen zijn vaak afgeschilderd als halfgoden. Naarmate de tijd verstrijkt raken de ‘genieën’ steeds meer van hun bovenmenselijkheid kwijt. ‘Newtons god & Mendels bastaarden’ biedt in vogelvlucht een kennismaking met het vak wetenschapsgeschiedenis.


2 Faraday is vaak afgeschilderd als een ware held

De Engelse fysicus Michael Faraday (1791-1867) is door zijn biografen heel lang opgevoerd als een modelwetenschapper. ‘De vader van de elektriciteit’, zoals men hem ook onlangs nog bewierookte op een Engelse expositie, werd kort na zijn dood meteen geromantiseerd. De biograaf John Tyndalls roemde hem om zijn buitengewone intellectuele capaciteiten en zijn nobel karakter. Begiftigd met een ‘profetische blik’ en dankzij ‘flitsen van wonderbaarlijk inzicht’ wist Faraday diep in het wezen van de natuur door te dringen.

Wat de beschrijvers van zijn leven bijzonder fascineerde was zijn eenvoudige afkomst. De British Quarterly Review stelde postuum vast dat genieën uit alle lagen van de bevolking kunnen komen en vervolgde dat op 24 september 1791 een fee bij de deur van een smid in Newington Butts was verschenen. ,,Stilletjes ging ze naar binnen en boog zich over het bed waarin het pasgeboren kind sliep. Zonder dat iemand het zag blies ze hem de mysterieuze gave van het genie in, en zo werd Faraday rechtstreeks opgenomen in de broederschap van briljante mannen.”

De meer realistische levensbeschrijvingen over Faraday waren niet minder heroïsch getint. Hierin had hij zijn succes vooral te danken aan zijn vastberaden wil. Bovendien speelde mee – al is daarover nauwelijks iets bekend – dat zijn ouders, hoe arm en nederig ook, eerlijk en oprecht waren. Het is veelzeggend dat kruideniersdochter Margaret Thatcher een borstbeeld van hem in haar ambtswoning op Downing Street 10 had staan.

Het hoofdstuk van Geoffrey Cantor, hoogleraar wetenschapsgeschiedenis in Leeds, over Faraday bevat mooie voorbeelden hoe biografen zich laten meeslepen door hun held. Veel meer biedt het ook niet, want de ‘echte’ Faraday blijft onzichtbaar. Wel komt Cantor in de epiloog op voor de wetenschappelijke biografie waarin leven en werk van de beschrevene zijn geïntegreerd.

Het lijkt erop dat de auteurs, allen op Cantor na verbonden aan diverse Nederlandse universiteiten, willen meezeilen op de huidige populariteit van de biografie. Hun pleidooi dat het vak wetenschapsgeschiedenis onderdeel is van cultuurgeschiedenis wordt ondersteund door acht bijdragen. Hoe ruim het vakgebied is, blijkt uit het hoofdstuk van Frank Huisman over de ontwikkeling van de gezondheidszorg in Groningen. Toch zijn het vooral de biografieën die tot de verbeelding spreken, al is het maar omdat het leuk is om grote mannen onderuit te zien gaan.


Alchemie

Nu valt het met dat laatste wel mee, want sokkels worden erniet omver getrapt. Eén van de interessante dingen die in meerdere hoofdstukken aan bod komt, is de rol van religie in het leven van enkele pioniers van de wetenschap. Lange tijd is dat weggemoffeld, omdat religie en wetenschap zich lijken te verhouden als water tot vuur. Tegenwoordig daagt langzaam het inzicht dat de ontwikkeling van de wetenschap zich niet alleen tegengesteld aan religie heeft voltrokken.

Frans van Lunteren doet wat dat betreft een verhelderend boekje open over Newton. De geleerde heeft een flink deel van zijn tijd besteed aan alchemie en theologie. Een schijnbare ongerijmdheid die niet past in het heldenverhaal van een ‘rationeel’ wetenschapper. Het wordt echter aantoonbaar gemaakt dat Newtons religieuze overtuiging hem geenszins in de weg zat. Zowel in zijn wetenschappelijke arbeid als in zijn alchemistische activiteiten werd hij voortgedreven door het verlangen om Gods hand in de schepping bloot te leggen.

Dat het vakgebied van de wetenschapsgeschiedenis aanspraak maakt op een volwassen status lijkt terecht. Dat wil niet zeggen dat ze ineens de waarheid in pacht heeft. De historische reconstructies van nu zijn niet minder gekleurd door de huidige cultuur dan die van vroeger – met dit verschil dat we het nu beseffen. Niettegenstaande is de historicus gedoemd om altijd te blijven bijkleuren.

‘Newtons God & Mendels bastaarden – Nieuwe visies op de ‘helden van de wetenschap” door Bert Theunissen, Casper Hakfoort e.a. is uitgegeven door Meulenhoff/Kritak; ISBN 90 290 5445 x/cip/nugi 812; prijs: 45 gulden.

De pioniers van de natuurwetenschappen zijn vaak afgeschilderd als halfgoden. Naarmate de tijd verstrijkt raken de ‘genieën’ steeds meer van hun bovenmenselijkheid kwijt. ‘Newtons god & Mendels bastaarden’ biedt in vogelvlucht een kennismaking met het vak wetenschapsgeschiedenis.


2 Faraday is vaak afgeschilderd als een ware held

De Engelse fysicus Michael Faraday (1791-1867) is door zijn biografen heel lang opgevoerd als een modelwetenschapper. ‘De vader van de elektriciteit’, zoals men hem ook onlangs nog bewierookte op een Engelse expositie, werd kort na zijn dood meteen geromantiseerd. De biograaf John Tyndalls roemde hem om zijn buitengewone intellectuele capaciteiten en zijn nobel karakter. Begiftigd met een ‘profetische blik’ en dankzij ‘flitsen van wonderbaarlijk inzicht’ wist Faraday diep in het wezen van de natuur door te dringen.

Wat de beschrijvers van zijn leven bijzonder fascineerde was zijn eenvoudige afkomst. De British Quarterly Review stelde postuum vast dat genieën uit alle lagen van de bevolking kunnen komen en vervolgde dat op 24 september 1791 een fee bij de deur van een smid in Newington Butts was verschenen. ,,Stilletjes ging ze naar binnen en boog zich over het bed waarin het pasgeboren kind sliep. Zonder dat iemand het zag blies ze hem de mysterieuze gave van het genie in, en zo werd Faraday rechtstreeks opgenomen in de broederschap van briljante mannen.”

De meer realistische levensbeschrijvingen over Faraday waren niet minder heroïsch getint. Hierin had hij zijn succes vooral te danken aan zijn vastberaden wil. Bovendien speelde mee – al is daarover nauwelijks iets bekend – dat zijn ouders, hoe arm en nederig ook, eerlijk en oprecht waren. Het is veelzeggend dat kruideniersdochter Margaret Thatcher een borstbeeld van hem in haar ambtswoning op Downing Street 10 had staan.

Het hoofdstuk van Geoffrey Cantor, hoogleraar wetenschapsgeschiedenis in Leeds, over Faraday bevat mooie voorbeelden hoe biografen zich laten meeslepen door hun held. Veel meer biedt het ook niet, want de ‘echte’ Faraday blijft onzichtbaar. Wel komt Cantor in de epiloog op voor de wetenschappelijke biografie waarin leven en werk van de beschrevene zijn geïntegreerd.

Het lijkt erop dat de auteurs, allen op Cantor na verbonden aan diverse Nederlandse universiteiten, willen meezeilen op de huidige populariteit van de biografie. Hun pleidooi dat het vak wetenschapsgeschiedenis onderdeel is van cultuurgeschiedenis wordt ondersteund door acht bijdragen. Hoe ruim het vakgebied is, blijkt uit het hoofdstuk van Frank Huisman over de ontwikkeling van de gezondheidszorg in Groningen. Toch zijn het vooral de biografieën die tot de verbeelding spreken, al is het maar omdat het leuk is om grote mannen onderuit te zien gaan.


Alchemie

Nu valt het met dat laatste wel mee, want sokkels worden erniet omver getrapt. Eén van de interessante dingen die in meerdere hoofdstukken aan bod komt, is de rol van religie in het leven van enkele pioniers van de wetenschap. Lange tijd is dat weggemoffeld, omdat religie en wetenschap zich lijken te verhouden als water tot vuur. Tegenwoordig daagt langzaam het inzicht dat de ontwikkeling van de wetenschap zich niet alleen tegengesteld aan religie heeft voltrokken.

Frans van Lunteren doet wat dat betreft een verhelderend boekje open over Newton. De geleerde heeft een flink deel van zijn tijd besteed aan alchemie en theologie. Een schijnbare ongerijmdheid die niet past in het heldenverhaal van een ‘rationeel’ wetenschapper. Het wordt echter aantoonbaar gemaakt dat Newtons religieuze overtuiging hem geenszins in de weg zat. Zowel in zijn wetenschappelijke arbeid als in zijn alchemistische activiteiten werd hij voortgedreven door het verlangen om Gods hand in de schepping bloot te leggen.

Dat het vakgebied van de wetenschapsgeschiedenis aanspraak maakt op een volwassen status lijkt terecht. Dat wil niet zeggen dat ze ineens de waarheid in pacht heeft. De historische reconstructies van nu zijn niet minder gekleurd door de huidige cultuur dan die van vroeger – met dit verschil dat we het nu beseffen. Niettegenstaande is de historicus gedoemd om altijd te blijven bijkleuren.

‘Newtons God & Mendels bastaarden – Nieuwe visies op de ‘helden van de wetenschap” door Bert Theunissen, Casper Hakfoort e.a. is uitgegeven door Meulenhoff/Kritak; ISBN 90 290 5445 x/cip/nugi 812; prijs: 45 gulden.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.