Campus

Het huis van de beschaving

Bijna twee eeuwen lang was de rijksoverheid verantwoordelijk voor de bouw van scholen. Vanaf volgend jaar mogen scholen en gemeenten zelf beslissen hoe het geld besteed wordt.

Deze belangrijke omslag wordt door het Nederlands Architectuurinstituut belicht met een tentoonstelling. ‘Nederland naar school; twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs’ is breed opgezet en heeft een hoog Ot en Sien-gehalte.


1 Prins Mauritsschool te Delft

Veel Nederlandse schrijvers hebben in hun werk verhaald over hun ervaringen op school. In het Nai is een bonte verzameling literatuurfragmenten bijeengebracht, van Couperus tot Bordewijk. Dat naar school gaan niet voor iedereen een onverdeeld genoegen was, zal niemand verbazen.

Degene die dat heel pregnant heeft verwoord is de nationale zeurpiet Hans Dorrestijn.

Op een asgrauwe ochtend zien we Hansje met tegenzin het schoolplein betreden. Als de leerlingen door de meester naar binnen worden gedirigeerd, moet een meisje voor hem ineens kokhalzen. ,,Ruim jij dat even op!”, krijgt hij te horen. Hansje sputtert nog wat tegen, maar de meester duldt geen tegenspraak. Tijdens het schoonmaken constateert hij dat ze net een bordje pap heeft gegeten.

De autoritaire schoolmeester mag inmiddels zijn vervangen door de begripvolle groepsleider, de anekdote van Dorrestijn is van alle tijden. De dagelijkse gang naar de lagere school of de basisschool is voor veel kinderen een noodzakelijk kwaad. Zoals het altijd gaat met herinneringen worden ze pas interessant als er een lange tijd overheen is gegaan.

Op de tentoonstelling ‘Nederland naar school’ is geen middel onbeproefd gelaten om de schoolcultuur van de afgelopen twee eeuwen tot leven te brengen. Op de achterwand hangen tientallen oude schoolplaten, van ‘In het Braziliaanse oerwoud’ tot ‘De mijn Maurits bij Sittard’. Er zijn leesplankjes, landkaarten, agenda’s, schoolbanken met inktpotjes, schooltassen, klassefoto’s en zelfs fietsen ontbreken niet. Bovendien horen we op de achtergrond een geluidsband met het gekrijs van kinderen op het schoolplein.
Deugden


2 Openluchtschool te Amsterdam 1930 (J.Duiker)

Het NAi heeft voor deze expositie dus breed uitgepakt. Dat kon het doen door samen te werken met verschillende andere musea en doordat het subsidie ontving van de ministeries van OC&W en VROM. Anders dan de ondertitel ‘Twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs’ doet vermoeden, ligt de nadruk niet op de architectuur maar op de culturele geschiedenis van het onderwijs.

Vertrekpunt van de tentoonstelling is het begin van denegentiende eeuw. Voor de Franse bezetting werd er ook al onderwijs gegeven, maar pas in 1801 kreeg scholing een belangrijke basis in de vorm van de ‘Wet op het Lager Onderwijs’. Eén van de uitgangspunten was dat de lagere school niet alleen een onderwijsinstelling zou moeten zijn maar ook een opvoedingsinstuut. De kinderen moesten christelijke en maatschappelijke deugden worden aangeleerd en opgevoed worden tot beschaafde Nederlanders.

Vond het onderwijs voor de negentiende eeuw plaats in allerhande gebouwen, daarna stelde de overheid eisen. De belangrijkste was wel dat onderwijs voortaan altijd klassikaal zou geschieden. In het begin was er één ruimte voor alle klassen die beurtelings les kregen van één docent. De inrichting van het gebouw moest ertoe bijdragen dat de aandacht van schoolmeester en leerlingen zo min mogelijk verstoord werd.

Ondanks het feit dat de school het eerste gebouw was waar de overheid regels voor opstelde, kwam er van de voorgestelde verbetering in de eerste helft van de negentiende eeuw om financiële redenen niet veel terecht. De eerste grote verandering voltrok zich pas daarna toen het voorstel om alle klassen in afzonderlijke lokalen onder te brengen steeds meer ingang vond. Het schooltype dat hieruit voortkwam, de zogeheten gangschool, heeft tot de Tweede Wereldoorlog bestaan.
Herwaardering


3 Snelliusschool te Hilversum 1930 (Dudok)

In de tweede helft van de negentiende eeuw ging de overheid zich ook bemoeien met het voortgezet onderwijs. In de ‘Wet op het Middelbaar Onderwijs’ uit 1863 werden nieuwe schooltypen geïntroduceerd. De belangrijkste was de hbs. In tegenstelling tot het gymnasium was de hbs niet bedoeld als vooropleiding voor de universiteit. Er werden zowel theorie- als praktijkvakken gedoceerd. Dat vroeg om een groot aantal lokalen, zodat er een nieuwe variant op de gangschool onstond, namelijk één met een middengang.

Had men in de vorige eeuw vooral aandacht voor de situering van de lokalen en de organisatie in het gebouw, in de twintigste eeuw kwam er aandacht voor het schoolgebouw in zijn geheel. In het kielzog van nieuwe architectuurstromingen, zoals De Amsterdamse School en Het Nieuwe Bouwen, werden er tal van hoogstandjes gebouwd. Ook door degenen die daar min of meer los van stonden. We hoeven maar te denken aan De Vondelschool (1929) van Dudok in Hilversum of de Openluchtschool (1930) in Amsterdam van Duiker.

Na de Tweede Wereldoorlog was er een enorm tekort aan schoolgebouwen, zodat er overal noodscholen verschenen. Voorop stonden rationele ontwerp- en bouwmethoden. Tot aan de jaren tachtig hebben deze lage scholen met veel glas het beeld bepaald. De scholen voor het voortgezet onderwijs hadden na de Mammoetwet van 1968 vooral te maken met schaalvergroting, wat leidde tot enorme scholengemeenschappen.

Pas sinds de jaren tachtig is er een herwaardering gaande van de architectuur van scholen. Herman Hertzberger maakte naam met een serie basisscholen, complex van vorm en interieur. Ook op hetgebied van middelbare scholen spelen zich veranderingen af, ondere andere gestuurd door ontwikkelingen in het onderwijs, zoals de introductie van computers.

In 1998 wordt een begin gemaakt met de invoering van het ‘studiehuis’, de vernieuwde bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het zal veelal worden gerealiseerd door verbouwingen van bestaande scholen. Tegelijk vindt er een ontwikkeling plaats dat de werkplek van de individuele leerling het uitgangspunt vormt voor de inrichting. En het zijn niet langer de onderwijskundigen die het voortouw nemen, maar ook architecten die vernieuwingen presenteren.


4 HBS te Leeuwarden

De tentoonstelling ‘Nederland naar school’ is nog tot en met 2 maart in het NAi te zien.

Mannus van der Laan

,,,

Bijna twee eeuwen lang was de rijksoverheid verantwoordelijk voor de bouw van scholen. Vanaf volgend jaar mogen scholen en gemeenten zelf beslissen hoe het geld besteed wordt. Deze belangrijke omslag wordt door het Nederlands Architectuurinstituut belicht met een tentoonstelling. ‘Nederland naar school; twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs’ is breed opgezet en heeft een hoog Ot en Sien-gehalte.


1 Prins Mauritsschool te Delft

Veel Nederlandse schrijvers hebben in hun werk verhaald over hun ervaringen op school. In het Nai is een bonte verzameling literatuurfragmenten bijeengebracht, van Couperus tot Bordewijk. Dat naar school gaan niet voor iedereen een onverdeeld genoegen was, zal niemand verbazen.

Degene die dat heel pregnant heeft verwoord is de nationale zeurpiet Hans Dorrestijn.

Op een asgrauwe ochtend zien we Hansje met tegenzin het schoolplein betreden. Als de leerlingen door de meester naar binnen worden gedirigeerd, moet een meisje voor hem ineens kokhalzen. ,,Ruim jij dat even op!”, krijgt hij te horen. Hansje sputtert nog wat tegen, maar de meester duldt geen tegenspraak. Tijdens het schoonmaken constateert hij dat ze net een bordje pap heeft gegeten.

De autoritaire schoolmeester mag inmiddels zijn vervangen door de begripvolle groepsleider, de anekdote van Dorrestijn is van alle tijden. De dagelijkse gang naar de lagere school of de basisschool is voor veel kinderen een noodzakelijk kwaad. Zoals het altijd gaat met herinneringen worden ze pas interessant als er een lange tijd overheen is gegaan.

Op de tentoonstelling ‘Nederland naar school’ is geen middel onbeproefd gelaten om de schoolcultuur van de afgelopen twee eeuwen tot leven te brengen. Op de achterwand hangen tientallen oude schoolplaten, van ‘In het Braziliaanse oerwoud’ tot ‘De mijn Maurits bij Sittard’. Er zijn leesplankjes, landkaarten, agenda’s, schoolbanken met inktpotjes, schooltassen, klassefoto’s en zelfs fietsen ontbreken niet. Bovendien horen we op de achtergrond een geluidsband met het gekrijs van kinderen op het schoolplein.
Deugden


2 Openluchtschool te Amsterdam 1930 (J.Duiker)

Het NAi heeft voor deze expositie dus breed uitgepakt. Dat kon het doen door samen te werken met verschillende andere musea en doordat het subsidie ontving van de ministeries van OC&W en VROM. Anders dan de ondertitel ‘Twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs’ doet vermoeden, ligt de nadruk niet op de architectuur maar op de culturele geschiedenis van het onderwijs.

Vertrekpunt van de tentoonstelling is het begin van denegentiende eeuw. Voor de Franse bezetting werd er ook al onderwijs gegeven, maar pas in 1801 kreeg scholing een belangrijke basis in de vorm van de ‘Wet op het Lager Onderwijs’. Eén van de uitgangspunten was dat de lagere school niet alleen een onderwijsinstelling zou moeten zijn maar ook een opvoedingsinstuut. De kinderen moesten christelijke en maatschappelijke deugden worden aangeleerd en opgevoed worden tot beschaafde Nederlanders.

Vond het onderwijs voor de negentiende eeuw plaats in allerhande gebouwen, daarna stelde de overheid eisen. De belangrijkste was wel dat onderwijs voortaan altijd klassikaal zou geschieden. In het begin was er één ruimte voor alle klassen die beurtelings les kregen van één docent. De inrichting van het gebouw moest ertoe bijdragen dat de aandacht van schoolmeester en leerlingen zo min mogelijk verstoord werd.

Ondanks het feit dat de school het eerste gebouw was waar de overheid regels voor opstelde, kwam er van de voorgestelde verbetering in de eerste helft van de negentiende eeuw om financiële redenen niet veel terecht. De eerste grote verandering voltrok zich pas daarna toen het voorstel om alle klassen in afzonderlijke lokalen onder te brengen steeds meer ingang vond. Het schooltype dat hieruit voortkwam, de zogeheten gangschool, heeft tot de Tweede Wereldoorlog bestaan.
Herwaardering


3 Snelliusschool te Hilversum 1930 (Dudok)

In de tweede helft van de negentiende eeuw ging de overheid zich ook bemoeien met het voortgezet onderwijs. In de ‘Wet op het Middelbaar Onderwijs’ uit 1863 werden nieuwe schooltypen geïntroduceerd. De belangrijkste was de hbs. In tegenstelling tot het gymnasium was de hbs niet bedoeld als vooropleiding voor de universiteit. Er werden zowel theorie- als praktijkvakken gedoceerd. Dat vroeg om een groot aantal lokalen, zodat er een nieuwe variant op de gangschool onstond, namelijk één met een middengang.

Had men in de vorige eeuw vooral aandacht voor de situering van de lokalen en de organisatie in het gebouw, in de twintigste eeuw kwam er aandacht voor het schoolgebouw in zijn geheel. In het kielzog van nieuwe architectuurstromingen, zoals De Amsterdamse School en Het Nieuwe Bouwen, werden er tal van hoogstandjes gebouwd. Ook door degenen die daar min of meer los van stonden. We hoeven maar te denken aan De Vondelschool (1929) van Dudok in Hilversum of de Openluchtschool (1930) in Amsterdam van Duiker.

Na de Tweede Wereldoorlog was er een enorm tekort aan schoolgebouwen, zodat er overal noodscholen verschenen. Voorop stonden rationele ontwerp- en bouwmethoden. Tot aan de jaren tachtig hebben deze lage scholen met veel glas het beeld bepaald. De scholen voor het voortgezet onderwijs hadden na de Mammoetwet van 1968 vooral te maken met schaalvergroting, wat leidde tot enorme scholengemeenschappen.

Pas sinds de jaren tachtig is er een herwaardering gaande van de architectuur van scholen. Herman Hertzberger maakte naam met een serie basisscholen, complex van vorm en interieur. Ook op hetgebied van middelbare scholen spelen zich veranderingen af, ondere andere gestuurd door ontwikkelingen in het onderwijs, zoals de introductie van computers.

In 1998 wordt een begin gemaakt met de invoering van het ‘studiehuis’, de vernieuwde bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het zal veelal worden gerealiseerd door verbouwingen van bestaande scholen. Tegelijk vindt er een ontwikkeling plaats dat de werkplek van de individuele leerling het uitgangspunt vormt voor de inrichting. En het zijn niet langer de onderwijskundigen die het voortouw nemen, maar ook architecten die vernieuwingen presenteren.


4 HBS te Leeuwarden

De tentoonstelling ‘Nederland naar school’ is nog tot en met 2 maart in het NAi te zien.

Mannus van der Laan

Bijna twee eeuwen lang was de rijksoverheid verantwoordelijk voor de bouw van scholen. Vanaf volgend jaar mogen scholen en gemeenten zelf beslissen hoe het geld besteed wordt. Deze belangrijke omslag wordt door het Nederlands Architectuurinstituut belicht met een tentoonstelling. ‘Nederland naar school; twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs’ is breed opgezet en heeft een hoog Ot en Sien-gehalte.


1 Prins Mauritsschool te Delft

Veel Nederlandse schrijvers hebben in hun werk verhaald over hun ervaringen op school. In het Nai is een bonte verzameling literatuurfragmenten bijeengebracht, van Couperus tot Bordewijk. Dat naar school gaan niet voor iedereen een onverdeeld genoegen was, zal niemand verbazen.

Degene die dat heel pregnant heeft verwoord is de nationale zeurpiet Hans Dorrestijn.

Op een asgrauwe ochtend zien we Hansje met tegenzin het schoolplein betreden. Als de leerlingen door de meester naar binnen worden gedirigeerd, moet een meisje voor hem ineens kokhalzen. ,,Ruim jij dat even op!”, krijgt hij te horen. Hansje sputtert nog wat tegen, maar de meester duldt geen tegenspraak. Tijdens het schoonmaken constateert hij dat ze net een bordje pap heeft gegeten.

De autoritaire schoolmeester mag inmiddels zijn vervangen door de begripvolle groepsleider, de anekdote van Dorrestijn is van alle tijden. De dagelijkse gang naar de lagere school of de basisschool is voor veel kinderen een noodzakelijk kwaad. Zoals het altijd gaat met herinneringen worden ze pas interessant als er een lange tijd overheen is gegaan.

Op de tentoonstelling ‘Nederland naar school’ is geen middel onbeproefd gelaten om de schoolcultuur van de afgelopen twee eeuwen tot leven te brengen. Op de achterwand hangen tientallen oude schoolplaten, van ‘In het Braziliaanse oerwoud’ tot ‘De mijn Maurits bij Sittard’. Er zijn leesplankjes, landkaarten, agenda’s, schoolbanken met inktpotjes, schooltassen, klassefoto’s en zelfs fietsen ontbreken niet. Bovendien horen we op de achtergrond een geluidsband met het gekrijs van kinderen op het schoolplein.
Deugden


2 Openluchtschool te Amsterdam 1930 (J.Duiker)

Het NAi heeft voor deze expositie dus breed uitgepakt. Dat kon het doen door samen te werken met verschillende andere musea en doordat het subsidie ontving van de ministeries van OC&W en VROM. Anders dan de ondertitel ‘Twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs’ doet vermoeden, ligt de nadruk niet op de architectuur maar op de culturele geschiedenis van het onderwijs.

Vertrekpunt van de tentoonstelling is het begin van denegentiende eeuw. Voor de Franse bezetting werd er ook al onderwijs gegeven, maar pas in 1801 kreeg scholing een belangrijke basis in de vorm van de ‘Wet op het Lager Onderwijs’. Eén van de uitgangspunten was dat de lagere school niet alleen een onderwijsinstelling zou moeten zijn maar ook een opvoedingsinstuut. De kinderen moesten christelijke en maatschappelijke deugden worden aangeleerd en opgevoed worden tot beschaafde Nederlanders.

Vond het onderwijs voor de negentiende eeuw plaats in allerhande gebouwen, daarna stelde de overheid eisen. De belangrijkste was wel dat onderwijs voortaan altijd klassikaal zou geschieden. In het begin was er één ruimte voor alle klassen die beurtelings les kregen van één docent. De inrichting van het gebouw moest ertoe bijdragen dat de aandacht van schoolmeester en leerlingen zo min mogelijk verstoord werd.

Ondanks het feit dat de school het eerste gebouw was waar de overheid regels voor opstelde, kwam er van de voorgestelde verbetering in de eerste helft van de negentiende eeuw om financiële redenen niet veel terecht. De eerste grote verandering voltrok zich pas daarna toen het voorstel om alle klassen in afzonderlijke lokalen onder te brengen steeds meer ingang vond. Het schooltype dat hieruit voortkwam, de zogeheten gangschool, heeft tot de Tweede Wereldoorlog bestaan.
Herwaardering


3 Snelliusschool te Hilversum 1930 (Dudok)

In de tweede helft van de negentiende eeuw ging de overheid zich ook bemoeien met het voortgezet onderwijs. In de ‘Wet op het Middelbaar Onderwijs’ uit 1863 werden nieuwe schooltypen geïntroduceerd. De belangrijkste was de hbs. In tegenstelling tot het gymnasium was de hbs niet bedoeld als vooropleiding voor de universiteit. Er werden zowel theorie- als praktijkvakken gedoceerd. Dat vroeg om een groot aantal lokalen, zodat er een nieuwe variant op de gangschool onstond, namelijk één met een middengang.

Had men in de vorige eeuw vooral aandacht voor de situering van de lokalen en de organisatie in het gebouw, in de twintigste eeuw kwam er aandacht voor het schoolgebouw in zijn geheel. In het kielzog van nieuwe architectuurstromingen, zoals De Amsterdamse School en Het Nieuwe Bouwen, werden er tal van hoogstandjes gebouwd. Ook door degenen die daar min of meer los van stonden. We hoeven maar te denken aan De Vondelschool (1929) van Dudok in Hilversum of de Openluchtschool (1930) in Amsterdam van Duiker.

Na de Tweede Wereldoorlog was er een enorm tekort aan schoolgebouwen, zodat er overal noodscholen verschenen. Voorop stonden rationele ontwerp- en bouwmethoden. Tot aan de jaren tachtig hebben deze lage scholen met veel glas het beeld bepaald. De scholen voor het voortgezet onderwijs hadden na de Mammoetwet van 1968 vooral te maken met schaalvergroting, wat leidde tot enorme scholengemeenschappen.

Pas sinds de jaren tachtig is er een herwaardering gaande van de architectuur van scholen. Herman Hertzberger maakte naam met een serie basisscholen, complex van vorm en interieur. Ook op hetgebied van middelbare scholen spelen zich veranderingen af, ondere andere gestuurd door ontwikkelingen in het onderwijs, zoals de introductie van computers.

In 1998 wordt een begin gemaakt met de invoering van het ‘studiehuis’, de vernieuwde bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het zal veelal worden gerealiseerd door verbouwingen van bestaande scholen. Tegelijk vindt er een ontwikkeling plaats dat de werkplek van de individuele leerling het uitgangspunt vormt voor de inrichting. En het zijn niet langer de onderwijskundigen die het voortouw nemen, maar ook architecten die vernieuwingen presenteren.


4 HBS te Leeuwarden

De tentoonstelling ‘Nederland naar school’ is nog tot en met 2 maart in het NAi te zien.

Mannus van der Laan