Name: Jeroen Pruyn (31)Nationality: DutchSupervisor: Professor Ubald Nienhuis (faculty of Mechanical, Maritime and Materials Engineering)Subject: Modeling the shipbuilding industry and freight transportThesis defense: In two years“Dutch shipyards are active all over the world.
China, Japan and Korea are now important areas. But chances are that Vietnam and India will become more important manufacturers, especially of bulk carriers. So where in the world should Dutch shipyards invest? This is one of the questions I would like to answer with my PhD research. For this I am developing a shipbuilding and freight transport model that takes into account many variables, such as freight price and trade routes.
Before I started my research on this topic, at the end of 2006, I had already been working at the TU for a few years as researcher. During that time I developed a maritime business game for students. I wanted this game or model to become more holistic, which is one of the reasons I started my PhD project.
I also understood that the current freight and shipbuilding hype was a bubble that would burst. Its roots are found in another bubble, that of the dotcom, which burst in 2000. In a reaction to that the American government lowered interest rates to stimulate consumption. This led to the mortgage bubble and, through the cheap money available, to a worldwide increase in consumption, freight transport and freight rates. This sparked investors to keep on ordering new ships from shipyards. Between 2006 and 2008 the number of orders ran sky high.
Many of the new investors had no experience in shipbuilding and freight transport; they were buying for speculation. It was a total frenzy. Investors thought that the business was safe because they only saw steeply rising graphs of freight transport turnover. They didn’t realize that the increase in turnover was, at a certain point, mainly caused by an increase in the oil price, which greatly reduced profits.
For shipping, the crisis is just starting. The number of ships that are now in the order books equals half the number of ships that are currently sailing. This means that over the next fifteen to twenty years we will have a huge overcapacity, which will put further pressure on the freight transport prices.Merchants and investors who have expensive ships will go bankrupt. And in the coming years a lot of old ships will be dismantled.
After I have finished my PhD research, I hope I can head my own shipbuilding industry research group at TU Delft on this combination of engineering and economics. Shipyards used to be more interested in people with Bachelor’s degrees. But that is changing now. The industry is becoming more and more interested in scientific research, creating room for not only Master’s but also PhD positions.”
,
WIE IS COOS VAN BUUREN?
De in Rotterdam (1985) geboren Coos van Buuren bracht zijn jeugd door in Gouda en Soest. In 2003 begon hij een studie civiele techniek in Delft. Tegelijk met de aanvang van zijn master aan de TU, in 2007, stroomde hij via een schakelprogramma in een masteropleiding econometrie in Rotterdam in. Eerder was hij initiatiefnemer en medeoprichter van International Research Projects Delft (IRPdelft): Een stichting die als doel heeft masterstudenten van de TU onderzoek te laten verrichten in het buitenland, voor Nederlandse bedrijven in opkomende markten.
Als middenafstandloper bereikte Van Buuren de nationale subtop. Zijn beste individuele tijden dateren van 2006 (50.97 seconden op de 400 meter) en 2007 (1.53.80 op de 800 meter). Op het Nederlands studentenkampioenschap won hij zowel indoor als outdoor eenmaal zilver op de 1500 meter. Hoogtepunt in zijn carrière was de gouden medaille op het NK estafette 2009, veroverd met zijn ploeg van Leiden Atletiek. Het kwartet zette op de 4×800 meter een eindtijd neer van 7.42 minuten, een van de snelste tijden die de afgelopen tien jaar in Nederland zijn gelopen. Komend weekeinde staat het viertal op het NK in Amstelveen opnieuw aan de start.
Hoe is die stichting ontstaan?
“De aanleiding was tweeledig. Enerzijds ben ik altijd geïnteresseerd geweest in de financiering achter techniek en de commerciële toepassing ervan. Anderzijds zag ik dat een paar vriendjes in Rotterdam, bedrijfskundestudenten, een marktonderzoek in Brazilië hadden verkocht voor een ton. Ik combineerde die twee gegevens en dacht: de natuurkundefaculteit is natuurlijk een visvijver voor bedrijven als McKinsey. Wat ik bedoel is, dat er studenten zijn met interesse in het commercieel toepassen van technische kennis. Een techniekstudent heeft meer marktwaarde dan een bedrijfskundestudent. Het bracht mij er toe een organisatie op te zetten, International Research Projects Delft. Dat is een stichting voor technische studenten die voor Nederlandse bedrijven onderzoek doen in het buitenland. Op een breed vlak, in interdisciplinaire groepjes. Met twee vrienden heb ik de stichting van de basis af opgebouwd.”
Wat voor onderzoeken zijn dat?
“Een goed voorbeeld is het onderzoek van een civiel
ingenieur, een bouwkundestudent en iemand van luchtvaart- en ruimtevaarttechniek voor een grote Nederlandse railcontractor, Strukton. Dat ging om het mogelijke gebruik van ultrasone meting van spoorstaven in India; met laserstralen rails doorzoeken op mogelijke breuken. Het is één van de vijftien tot twintig onderzoeken die we inmiddels gedaan hebben.
Als stichting zijn we een schakel tussen de TU Delft, studenten en bedrijven. De studenten doen onderzoek voor hun studie. Het onderzoek passen ze toe voor bedrijven en ze brengen bedrijven in contact met de TU. Een mooi voorbeeld daarvan is het onderzoek voor Petrobas, een grote oliemaatschappij in Brazilië. De TU had de techniek al ontwikkeld die ze daar nodig bleken te hebben. Dan breng je de TU in contact met dat bedrijf. De stichting is eigenlijk de smeerolie tussen dat soort organisaties. Vanuit de TU komt ook steeds meer vraag naar contacten met andere universiteiten. Het levert allerlei verbanden op. De kennis hebben we van professoren, de studenten werken gratis en de bedrijven betalen de onkosten van de studenten. De stichting heeft een positie verworven binnen de TU. Bij ons leer je zowel ondernemen als onderzoek doen. Twee jaar geleden ben ik er uitgestapt. Ik geef nog wel advies.”
Hoe pakt de stichting dat aan?
“Het bestuur kiest het land uit, zoekt naar geschikte studenten en benadert de bedrijven. Het is een jaarlijkse cyclus. Per jaar doen vijftien tot twintig studenten mee aan vier tot vijf onderzoeken, gedurende de twee zomermaanden. Er wordt geselecteerd, dan is er een teamweekend en er worden enkele trainingen gegeven: hoe haal je projecten binnen bijvoorbeeld. Met een seminar in het najaar sluit je het af.”
Wat heeft de stichting jou opgeleverd?
“Aan de stichting heb ik niets verdiend. Mijn onderzoeksproject heb ik met mijn master ingevuld. Uiteindelijk heb ik er ontzettend veel van geleerd. Ik kan goed consumer goods verkopen, maar van business to business sales wist ik niets af. Met het runnen van een groep van veertien mensen had ik totaal geen ervaring. Ik vind het erg jammer dat de politiek steeds meer de focus legt op nominaal studeren, zo strak mogelijk je studie afmaken. Daardoor creëer je minder ruimte voor dit soort activiteiten.”
Je bent nu zeven jaar bezig?
“Ja. Het grappige was dat ik eigenlijk geen techniek mocht studeren. Mijn profiel kwam niet overeen met de toelatingseisen (lacht uitbundig). Mevrouw Minnigh, ambtelijk secretaris, heeft ervoor gezorgd dat ik toch civiele techniek mocht studeren. Ik heb mijn bachelor gehaald in drieëneenhalf jaar. Op aanraden van mijn huidige afstudeerprofessor ben ik naast mijn master waterbouwkunde ook econometrie gaan studeren in Rotterdam. Na een schakelprogramma kon ik daar aan mijn master beginnen.
Mijn afstuderen is een combinatie van econometrie en civiele techniek. Het is eigenlijk één onderwerp: de financiële risico’s van nieuwe haveninfrastructuur in kaart brengen. De technische risico’s vertaal ik naar een probabilistisch model: op kansberekening berust model. Met kerst wil ik doctorandus ingenieur zijn.”
Naast die activiteiten ben je ook op sportgebied op hoog niveau bezig. Bedrijf jij topsport of semi-topsport?
(Na enige overpeinzing): “Semi-topsport. Ik heb wel jarenlang een (lage) topsportstatus gehad. Toen ik die vorig jaar weer moest aanvragen dacht ik: laat maar hangen. Wat is topsport? Ik train zes keer per week. Individueel zit ik in de subtop van Nederland. Bij mijn club Leiden Atletiek is een brede groep van goede lopers actief. Er zijn in Nederland niet zoveel grote groepen die zoveel samen trainen. Dan behoor je bij een NK estafette ineens bij de top.”
Je bent nu 25. Had je op grotere individuele prestaties gehoopt?
“Als ik realistisch ben, is het voor mij moeilijk om bijvoorbeeld het EK te halen. Dan moet ik 1.46, 1.47 lopen op de 800 meter. Dat is zes seconden onder mijn persoonlijk record. Op de 800 meter loop je ongeveer 28 kilometer per uur, dat is acht meter per seconde. Dan moet ik een gat van vijftig meter overbruggen. Dat is wel erg veel.”
Hoe groot is je trainingsactiviteit?
“In het schema van mijn huidige trainer Bram Wassenaar staan zes trainingen per week gepland. Drie keer train ik bij Bram, de andere drie keer ga ik zelf een half uur tot een uurtje lopen. Dat werkt heel ontspannend. Zeker als ik heel druk bezig ben met studeren, is het lekker om een break te nemen. Na een half uurtje lopen, ben ik weer superscherp en fris. Ik vind het geweldig om hard te lopen. Lekker door de natuur rennen of door de stad. Hoe dat komt weet ik niet. Als ik mij er fulltime op zou toeleggen, zou ik onder de 1.50 kunnen lopen. Maar dan zou ik wel veertien keer intensief moeten trainen per week, wil ik enige zekerheid hebben dat ik dat ook haal. Ik vraag mij af of ik daar wel talent voor heb, voor die absolute top.”
Wat zijn de voorwaarden om goed een middenafstand te kunnen lopen?
“Het is een combinatie van snelheid en uithoudingsvermogen. De wereldrecordhouder loopt met een snelheid van dertig kilometer per uur, bijna twee minuten lang. Vergelijk het met de 1500 meter bij het schaatsen. Bij een heel hoge snelheid verzuur je op de laatste 150 meter, dan moet je toch nog je snelheid hoog houden. Voor sprintafstanden ben ik niet explosief genoeg, voor lange afstanden ben ik te zwaar gebouwd. Om de marathon te kunnen lopen moet ik twintig kilo afvallen. Voor mij is het een uitdaging. Je loopt niet in banen, maar in clusters van atleten. Er komt tactiek bij kijken: welke positie kies je en waarom?”
Welke plaats neem jij in de estafetteploeg in?
“We lopen niet in een vaste samenstelling. De volgorde op de 4×800 maakt niet zoveel uit. De meeste teams hebben twee goede atleten, één mindere en één topatleet. Die topatleet wordt meestal als laatste ingezet. Wij hebben een constante groep, er is er niet één die eruit springt. Als je in de laatste ronde niet wilt verliezen van de topatleet van je concurrent, moet je zorgen eerder een gaatje te slaan dat groot genoeg is. Vorig jaar is ons dat gelukt.”
Hoe combineer je twee pittige studies, een bestaan als nationale subtopatleet en je bezigheden met een serieuze stichting?
“Als je het leuk vindt om de dingen te doen die je doet, kost dat niet zoveel moeite. Zo bijzonder is het trouwens niet wat ik doe. Ik heb alleen maar zesjes gehaald en zeven jaar over mijn studie gedaan. Overigens werk ik ook nog parttime in een kledingzaak in Den Haag. Ik sta dus vijf ballen hoog te houden. Alle vijf tegelijk is lastig, maar drie gaat goed. Voor die winkel heb ik verschillende promotietours georganiseerd en een golftoernooi helpen organiseren.”
Heb je ook nog tijd voor een sociaal leven?
“Zeker. Een sociaal leven is heel belangrijk, ik ga graag een biertje drinken. Dat is een heerlijke ontspanning waarvan je volgens mij beter gaat lopen. Ik doe voor mijn lol aan golf in Nunspeet, in de buurt bij mijn ouders. Dat doe ik wel aardig, ik heb handicap 18. Golf is voor mij puur een gezelligheidssport.”
Wat ga je met je studies doen als je klaar bent?
“Dat weet ik nog helemaal niet.”
Name: Jeroen Pruyn (31)
Nationality: Dutch
Supervisor: Professor Ubald Nienhuis (faculty of Mechanical,
Maritime and Materials Engineering)
Subject: Modeling the shipbuilding industry and freight transport
Thesis defense: In two years
“Dutch shipyards are active all over the world. China, Japan and Korea are now important areas. But chances are that Vietnam and India will become more important manufacturers, especially of bulk carriers. So where in the world should Dutch shipyards invest? This is one of the questions I would like to answer with my PhD research. For this I am developing a shipbuilding and freight transport model that takes into account many variables, such as freight price and trade routes.
Before I started my research on this topic, at the end of 2006, I had already been working at the TU for a few years as researcher. During that time I developed a maritime business game for students. I wanted this game or model to become more holistic, which is one of the reasons I started my PhD project.
I also understood that the current freight and shipbuilding hype was a bubble that would burst. Its roots are found in another bubble, that of the dotcom, which burst in 2000. In a reaction to that the American government lowered interest rates to stimulate consumption. This led to the mortgage bubble and, through the cheap money available, to a worldwide increase in consumption, freight transport and freight rates. This sparked investors to keep on ordering new ships from shipyards. Between 2006 and 2008 the number of orders ran sky high.
Many of the new investors had no experience in shipbuilding and freight transport; they were buying for speculation. It was a total frenzy. Investors thought that the business was safe because they only saw steeply rising graphs of freight transport turnover. They didn’t realize that the increase in turnover was, at a certain point, mainly caused by an increase in the oil price, which greatly reduced profits.
For shipping, the crisis is just starting. The number of ships that are now in the order books equals half the number of ships that are currently sailing. This means that over the next fifteen to twenty years we will have a huge overcapacity, which will put further pressure on the freight transport prices.Merchants and investors who have expensive ships will go bankrupt. And in the coming years a lot of old ships will be dismantled.
After I have finished my PhD research, I hope I can head my own shipbuilding industry research group at TU Delft on this combination of engineering and economics. Shipyards used to be more interested in people with Bachelor’s degrees. But that is changing now. The industry is becoming more and more interested in scientific research, creating room for not only Master’s but also PhD positions.”
Comments are closed.