,,De bokkesprongen die ik op lithografisch gebied bega, kosten mijn arme drukker dikwijls hoofdbrekens”, aldus Escher in 1933.
Met twee exposities en een biografie van Wim Hazeu wordt het honderdste geboortejaar van de graficus grootscheeps herdacht. Als we het belang van een kunstenaar moeten aflezen aan zijn postume roem dan zit het met Escher wel goed. Het werk van de graficus is wereldwijd bekend. Niet alleen bij een elitaire groep van ingewijden, maar bij alle lagen van de bevolking. Zijn ‘onmogelijke’ gebouwen, zijn metamorfosen en zijn regelmatige vlakverdelingen zijn miljoenmaal gereproduceerd. De beelden lenen zich voor diepgaande studie, getuige bijvoorbeeld ‘Gödel, Escher, Bach’ (1979) van Douglas R. Hofstadter, maar spreken evengoed tot de verbeelding van kinderen. De universele aantrekkingskracht die het werk van Escher uitoefent is vergelijkbaar met dat van zulk uiteenlopende kunstenaars als Van Gogh en Magritte. Dat neemt niet weg dat Eschers werk vooral in kunstkringen tot op de dag van vandaag de vraag oproept of het wel kunst is. Het is te cerebraal, luidt het bezwaar. Veelzeggend is de ruimte die de laatste editie van de Grote Winkler Prins aan hem besteedt. Zijn neef, de componist Rudolf Escher (1912-1980), krijgt drie keer zoveel aandacht, om nog maar niet te spreken van coryfeeën als Mondriaan en Appel. Gezien de ontwikkeling die Escher in zijn werk doormaakte, wordt hem daarmee tekort gedaan. Typerend aan grote kunstenaars is dat ze altijd hun grenzen verleggen en blijven experimenteren. Dat gold ook voor Escher, zoals we kunnen opmaken uit ‘M.C. Escher; een biografie’ van Wim Hazeu, die zijn sporen verdiende met biografieën over Achterberg en Slauerhoff. Vooral aan de hand van brieven die Escher schreef aan familie, vrienden en kennissen geeft Hazeu een gedetailleerd, chronologisch verslag van zijn leven en werk.
Voorspraak
3 Fragment uit de drie-kleurenhoutsnede
‘Metamorphose’, 1966/’68
In 1919 besloot Mauk vervolgens een architectuurcursus te volgen aan de school van de Maatschappij van Nijverheid in Haarlem. Nadat hij zijn tekeningen en linoleumsneden aan de grafische leraar S. Jessurun de Mesquita had laten zien, raadde deze hem aan om van studierichting te veranderen. Al na een week stapte hij over naar de studie grafische kunsten, achteraf gezien een beslissende wending in zijn leven. Dezelfde Mesquita heeft Escher zijn leven lang gelauwerd als zijn belangrijkste leermeester. Ook nadien verliep de artistieke loopbaan waar Escher voor had gekozen allerminst over rozen. Zijn vader zou hem bijvoorbeeld nog lange tijd financieel blijven ondersteunen. Nadat hij in 1922 zijn grafische opleiding in Haarlem had afgerond vertrok hij naar Italië, waar hij langdurig zou blijven. Met Nederland had hij niet zoveel op, het was hem te vol, maar Italië zou zijn tweede thuisland worden. Hij maakte vele reizen langs de kunststeden en gaf vooral hoog op van Siena. Van zijn verblijf in Italië maakte hij vele houtsneden, die getuigen van dezelfde helderheid als zijn latere werk, maar die nog tamelijk traditioneel waren. Anders dan men vroeger dacht, werd de kwaliteit van Eschers werk vrijwel meteen op waarde geschat. Toch kon hij er niet van leven. Niettemin ging hij onverstoorbaar verder. Nadat hij in 1924 getrouwd was met de in Rusland geboren Jetta, die later een geestelijk wrak zou worden, zou hij nog tot 1935 in Italië blijven. Gestaag ontwikkelde hij een eigen stijl, maar deze kwam in een stroomversnelling toen hij voor de tweede maal in 1936 Spanje bezocht en in aanraking kwam met de mozaïeken van het Alhambra in Granada. ,,Toen was mijn interesse niet enkel intuïtief meer, maar ik begon allerlei te vermoeden…”, schreef hij veelbetekenend. Een andere belangrijke inspiratiebron van Escher was de muziek van Bach, met name diens fuga’s. ,,Het heeft héél véél van mijn motieven, die ik óók om verschillende assen laat draaien. Ik heb dat gevoel van relatie, verwantschap, tegenwoordig zoo sterk, dat ik tijdens het luisteren naar Bach, dikwijls geïnspireerd word en een sterke drang naar zijn dwingend rythme voel, een cadans die iets van de eindeloosheid zoekt. In de Fuga is alles gebaseerd op één enkel motief, dikwijls maar van enkele noten. Bij mij draait alles ook om één enkel gesloten contour.”
Status
4 Escher, 1963
Met zijn regelmatige vlakverdelingen – ,,de rijkste bron die ik ooit heb aangeboord” -, zijn metamorfoses en zijn ‘onmogelijke’ bouwwerken brak hij in de jaren vijftig internationaal door. De grootste vraag naar zijn prenten kwam uit Amerika. In de sixties werd zijn werk en masse gereproduceerd. Hoewel hij zelf niets moest hebben van de popcultuur, werd hij als een held op een voetstuk gezet. Mick Jagger heeft hem nog verzocht of hij één van zijn prenten mocht gebruiken voor een platenhoes. De toegewijde Escher wees het verzoek resoluut af. Ongetwijfeld heeft de enorme populariteit van zijn werk, de status ervan in kunstkringen geen goed gedaan. De vraag of het al of niet kunst is, is irrelevant. Dat begreep ook de Groningse dichter/schilder Hendrik de Vries toen deze in het plaatselijke Kunsthistorisch Instituut Eschers ‘Prentententoonstelling’ (1956) had gezien. ,,Is dit kunst, of is dit alleen weergaloos kunstig? Die vraag heeft weinig zin. Escher is een fenomeen, wonderbaarlijk zelfstandig. Een boeiend fenomeen: iets waarzonder onze kunst (…) armer zou zijn dan zij is.” ‘100 jaar M.C. Escher (1898-1972)’ is t/m 6 dec. te zien in de Rotterdamse Kunsthal. Van 3 okt. t/m 20 dec. vindt in Kasteel Groeneveld te Baarn de expositie ‘M.C. Escher – een leven in beeld’ plaats. Als catalogus dient ‘Leven en werk van M.C. Escher’ door J.L. Locher e.a., uitgeverij Meulenhoff, achtste druk, ISBN 90 290 1869 0, prijs 59,90 gulden. Verder verscheen onlangs ‘M.C. Escher. Een biografie.’ door Wim Hazeu, uitgeverij Meulenhoff, ISBN 90 290 5477 8, prijs 75 gulden.
,,,
,,De bokkesprongen die ik op lithografisch gebied bega, kosten mijn arme drukker dikwijls hoofdbrekens”, aldus Escher in 1933. Met twee exposities en een biografie van Wim Hazeu wordt het honderdste geboortejaar van de graficus grootscheeps herdacht. Als we het belang van een kunstenaar moeten aflezen aan zijn postume roem dan zit het met Escher wel goed. Het werk van de graficus is wereldwijd bekend. Niet alleen bij een elitaire groep van ingewijden, maar bij alle lagen van de bevolking. Zijn ‘onmogelijke’ gebouwen, zijn metamorfosen en zijn regelmatige vlakverdelingen zijn miljoenmaal gereproduceerd. De beelden lenen zich voor diepgaande studie, getuige bijvoorbeeld ‘Gödel, Escher, Bach’ (1979) van Douglas R. Hofstadter, maar spreken evengoed tot de verbeelding van kinderen. De universele aantrekkingskracht die het werk van Escher uitoefent is vergelijkbaar met dat van zulk uiteenlopende kunstenaars als Van Gogh en Magritte. Dat neemt niet weg dat Eschers werk vooral in kunstkringen tot op de dag van vandaag de vraag oproept of het wel kunst is. Het is te cerebraal, luidt het bezwaar. Veelzeggend is de ruimte die de laatste editie van de Grote Winkler Prins aan hem besteedt. Zijn neef, de componist Rudolf Escher (1912-1980), krijgt drie keer zoveel aandacht, om nog maar niet te spreken van coryfeeën als Mondriaan en Appel. Gezien de ontwikkeling die Escher in zijn werk doormaakte, wordt hem daarmee tekort gedaan. Typerend aan grote kunstenaars is dat ze altijd hun grenzen verleggen en blijven experimenteren. Dat gold ook voor Escher, zoals we kunnen opmaken uit ‘M.C. Escher; een biografie’ van Wim Hazeu, die zijn sporen verdiende met biografieën over Achterberg en Slauerhoff. Vooral aan de hand van brieven die Escher schreef aan familie, vrienden en kennissen geeft Hazeu een gedetailleerd, chronologisch verslag van zijn leven en werk.
Voorspraak
2 Zelfportret in bolspiegel, 1950
Maurits Cornelis Escher, roepnaam Mauk, werd op 17 juni 1898 geboren in Leeuwarden, vlakbij het geboortehuis van Slauerhoff die zeven maanden later het licht zag. In tegenstelling tot de dichter kwam hij uit een welgesteld milieu. Vader Escher was een waterbouwkundig ingenieur die zijn opleiding in Delft had genoten en een succesvolle loopbaan bij Rijkswaterstaat doorliep. Moeder Escher was van adellijke afkomst, wier voorvaders, evenals die van haar echtgenoot, uit Duitsland kwamen. Mauk was een ziekelijk kind, maar kon niettemin terugkijken op een vrij onbezorgde jeugd, de eerste vijf jaar in de Friese hoofdstad, daarna in Arnhem. Op school was hij allesbehalve een goede leerling. Toch mocht hij doorstromen naar de hbs. Dat ging hem niet gemakkelijk af. Zo bleef hij in de tweede klas zitten. Daarna ging het beter, maar het eindexamen in 1918 bleek een niet te nemen hindernis. De enige vakken waarvoor hij voldoendes haalde waren typerend genoeg wiskunde, plant- en dierkunde, Nederlandse taal- en letterkunde en hand- en lijntekenen. Desondanks werd Escher, op voorspraak van zijn vader, toegelaten als student bouwkunde in Delft. Ook dat ging hem niet goed af. ,,Nauwelijks ben ik in Delft, of ik heb ineens een woeste lust om te teekenen”, schreef hij een vriendin. Het waren tekenen en linoleum snijden waar zijn hart naar uitging. Zo maakte hij voor de Studentenalmanak van het Corps de linoleumsnede ‘Groentijd’, zijn allereerste publicatie. Van studeren kwam evenwel niets terecht. ,,Mijn ‘studeren’ aan de TH-school te Delft leek op niets; ik ben er wèl geweest, maar voerde geen steek uit.” Wending
3 Fragment uit de drie-kleurenhoutsnede
‘Metamorphose’, 1966/’68
In 1919 besloot Mauk vervolgens een architectuurcursus te volgen aan de school van de Maatschappij van Nijverheid in Haarlem. Nadat hij zijn tekeningen en linoleumsneden aan de grafische leraar S. Jessurun de Mesquita had laten zien, raadde deze hem aan om van studierichting te veranderen. Al na een week stapte hij over naar de studie grafische kunsten, achteraf gezien een beslissende wending in zijn leven. Dezelfde Mesquita heeft Escher zijn leven lang gelauwerd als zijn belangrijkste leermeester. Ook nadien verliep de artistieke loopbaan waar Escher voor had gekozen allerminst over rozen. Zijn vader zou hem bijvoorbeeld nog lange tijd financieel blijven ondersteunen. Nadat hij in 1922 zijn grafische opleiding in Haarlem had afgerond vertrok hij naar Italië, waar hij langdurig zou blijven. Met Nederland had hij niet zoveel op, het was hem te vol, maar Italië zou zijn tweede thuisland worden. Hij maakte vele reizen langs de kunststeden en gaf vooral hoog op van Siena. Van zijn verblijf in Italië maakte hij vele houtsneden, die getuigen van dezelfde helderheid als zijn latere werk, maar die nog tamelijk traditioneel waren. Anders dan men vroeger dacht, werd de kwaliteit van Eschers werk vrijwel meteen op waarde geschat. Toch kon hij er niet van leven. Niettemin ging hij onverstoorbaar verder. Nadat hij in 1924 getrouwd was met de in Rusland geboren Jetta, die later een geestelijk wrak zou worden, zou hij nog tot 1935 in Italië blijven. Gestaag ontwikkelde hij een eigen stijl, maar deze kwam in een stroomversnelling toen hij voor de tweede maal in 1936 Spanje bezocht en in aanraking kwam met de mozaïeken van het Alhambra in Granada. ,,Toen was mijn interesse niet enkel intuïtief meer, maar ik begon allerlei te vermoeden…”, schreef hij veelbetekenend. Een andere belangrijke inspiratiebron van Escher was de muziek van Bach, met name diens fuga’s. ,,Het heeft héél véél van mijn motieven, die ik óók om verschillende assen laat draaien. Ik heb dat gevoel van relatie, verwantschap, tegenwoordig zoo sterk, dat ik tijdens het luisteren naar Bach, dikwijls geïnspireerd word en een sterke drang naar zijn dwingend rythme voel, een cadans die iets van de eindeloosheid zoekt. In de Fuga is alles gebaseerd op één enkel motief, dikwijls maar van enkele noten. Bij mij draait alles ook om één enkel gesloten contour.”
Status
4 Escher, 1963
Met zijn regelmatige vlakverdelingen – ,,de rijkste bron die ik ooit heb aangeboord” -, zijn metamorfoses en zijn ‘onmogelijke’ bouwwerken brak hij in de jaren vijftig internationaal door. De grootste vraag naar zijn prenten kwam uit Amerika. In de sixties werd zijn werk en masse gereproduceerd. Hoewel hij zelf niets moest hebben van de popcultuur, werd hij als een held op een voetstuk gezet. Mick Jagger heeft hem nog verzocht of hij één van zijn prenten mocht gebruiken voor een platenhoes. De toegewijde Escher wees het verzoek resoluut af. Ongetwijfeld heeft de enorme populariteit van zijn werk, de status ervan in kunstkringen geen goed gedaan. De vraag of het al of niet kunst is, is irrelevant. Dat begreep ook de Groningse dichter/schilder Hendrik de Vries toen deze in het plaatselijke Kunsthistorisch Instituut Eschers ‘Prentententoonstelling’ (1956) had gezien. ,,Is dit kunst, of is dit alleen weergaloos kunstig? Die vraag heeft weinig zin. Escher is een fenomeen, wonderbaarlijk zelfstandig. Een boeiend fenomeen: iets waarzonder onze kunst (…) armer zou zijn dan zij is.” ‘100 jaar M.C. Escher (1898-1972)’ is t/m 6 dec. te zien in de Rotterdamse Kunsthal. Van 3 okt. t/m 20 dec. vindt in Kasteel Groeneveld te Baarn de expositie ‘M.C. Escher – een leven in beeld’ plaats. Als catalogus dient ‘Leven en werk van M.C. Escher’ door J.L. Locher e.a., uitgeverij Meulenhoff, achtste druk, ISBN 90 290 1869 0, prijs 59,90 gulden. Verder verscheen onlangs ‘M.C. Escher. Een biografie.’ door Wim Hazeu, uitgeverij Meulenhoff, ISBN 90 290 5477 8, prijs 75 gulden.
,,De bokkesprongen die ik op lithografisch gebied bega, kosten mijn arme drukker dikwijls hoofdbrekens”, aldus Escher in 1933. Met twee exposities en een biografie van Wim Hazeu wordt het honderdste geboortejaar van de graficus grootscheeps herdacht. Als we het belang van een kunstenaar moeten aflezen aan zijn postume roem dan zit het met Escher wel goed. Het werk van de graficus is wereldwijd bekend. Niet alleen bij een elitaire groep van ingewijden, maar bij alle lagen van de bevolking. Zijn ‘onmogelijke’ gebouwen, zijn metamorfosen en zijn regelmatige vlakverdelingen zijn miljoenmaal gereproduceerd. De beelden lenen zich voor diepgaande studie, getuige bijvoorbeeld ‘Gödel, Escher, Bach’ (1979) van Douglas R. Hofstadter, maar spreken evengoed tot de verbeelding van kinderen. De universele aantrekkingskracht die het werk van Escher uitoefent is vergelijkbaar met dat van zulk uiteenlopende kunstenaars als Van Gogh en Magritte. Dat neemt niet weg dat Eschers werk vooral in kunstkringen tot op de dag van vandaag de vraag oproept of het wel kunst is. Het is te cerebraal, luidt het bezwaar. Veelzeggend is de ruimte die de laatste editie van de Grote Winkler Prins aan hem besteedt. Zijn neef, de componist Rudolf Escher (1912-1980), krijgt drie keer zoveel aandacht, om nog maar niet te spreken van coryfeeën als Mondriaan en Appel. Gezien de ontwikkeling die Escher in zijn werk doormaakte, wordt hem daarmee tekort gedaan. Typerend aan grote kunstenaars is dat ze altijd hun grenzen verleggen en blijven experimenteren. Dat gold ook voor Escher, zoals we kunnen opmaken uit ‘M.C. Escher; een biografie’ van Wim Hazeu, die zijn sporen verdiende met biografieën over Achterberg en Slauerhoff. Vooral aan de hand van brieven die Escher schreef aan familie, vrienden en kennissen geeft Hazeu een gedetailleerd, chronologisch verslag van zijn leven en werk.
Voorspraak
2 Zelfportret in bolspiegel, 1950
Maurits Cornelis Escher, roepnaam Mauk, werd op 17 juni 1898 geboren in Leeuwarden, vlakbij het geboortehuis van Slauerhoff die zeven maanden later het licht zag. In tegenstelling tot de dichter kwam hij uit een welgesteld milieu. Vader Escher was een waterbouwkundig ingenieur die zijn opleiding in Delft had genoten en een succesvolle loopbaan bij Rijkswaterstaat doorliep. Moeder Escher was van adellijke afkomst, wier voorvaders, evenals die van haar echtgenoot, uit Duitsland kwamen. Mauk was een ziekelijk kind, maar kon niettemin terugkijken op een vrij onbezorgde jeugd, de eerste vijf jaar in de Friese hoofdstad, daarna in Arnhem. Op school was hij allesbehalve een goede leerling. Toch mocht hij doorstromen naar de hbs. Dat ging hem niet gemakkelijk af. Zo bleef hij in de tweede klas zitten. Daarna ging het beter, maar het eindexamen in 1918 bleek een niet te nemen hindernis. De enige vakken waarvoor hij voldoendes haalde waren typerend genoeg wiskunde, plant- en dierkunde, Nederlandse taal- en letterkunde en hand- en lijntekenen. Desondanks werd Escher, op voorspraak van zijn vader, toegelaten als student bouwkunde in Delft. Ook dat ging hem niet goed af. ,,Nauwelijks ben ik in Delft, of ik heb ineens een woeste lust om te teekenen”, schreef hij een vriendin. Het waren tekenen en linoleum snijden waar zijn hart naar uitging. Zo maakte hij voor de Studentenalmanak van het Corps de linoleumsnede ‘Groentijd’, zijn allereerste publicatie. Van studeren kwam evenwel niets terecht. ,,Mijn ‘studeren’ aan de TH-school te Delft leek op niets; ik ben er wèl geweest, maar voerde geen steek uit.” Wending
3 Fragment uit de drie-kleurenhoutsnede
‘Metamorphose’, 1966/’68
In 1919 besloot Mauk vervolgens een architectuurcursus te volgen aan de school van de Maatschappij van Nijverheid in Haarlem. Nadat hij zijn tekeningen en linoleumsneden aan de grafische leraar S. Jessurun de Mesquita had laten zien, raadde deze hem aan om van studierichting te veranderen. Al na een week stapte hij over naar de studie grafische kunsten, achteraf gezien een beslissende wending in zijn leven. Dezelfde Mesquita heeft Escher zijn leven lang gelauwerd als zijn belangrijkste leermeester. Ook nadien verliep de artistieke loopbaan waar Escher voor had gekozen allerminst over rozen. Zijn vader zou hem bijvoorbeeld nog lange tijd financieel blijven ondersteunen. Nadat hij in 1922 zijn grafische opleiding in Haarlem had afgerond vertrok hij naar Italië, waar hij langdurig zou blijven. Met Nederland had hij niet zoveel op, het was hem te vol, maar Italië zou zijn tweede thuisland worden. Hij maakte vele reizen langs de kunststeden en gaf vooral hoog op van Siena. Van zijn verblijf in Italië maakte hij vele houtsneden, die getuigen van dezelfde helderheid als zijn latere werk, maar die nog tamelijk traditioneel waren. Anders dan men vroeger dacht, werd de kwaliteit van Eschers werk vrijwel meteen op waarde geschat. Toch kon hij er niet van leven. Niettemin ging hij onverstoorbaar verder. Nadat hij in 1924 getrouwd was met de in Rusland geboren Jetta, die later een geestelijk wrak zou worden, zou hij nog tot 1935 in Italië blijven. Gestaag ontwikkelde hij een eigen stijl, maar deze kwam in een stroomversnelling toen hij voor de tweede maal in 1936 Spanje bezocht en in aanraking kwam met de mozaïeken van het Alhambra in Granada. ,,Toen was mijn interesse niet enkel intuïtief meer, maar ik begon allerlei te vermoeden…”, schreef hij veelbetekenend. Een andere belangrijke inspiratiebron van Escher was de muziek van Bach, met name diens fuga’s. ,,Het heeft héél véél van mijn motieven, die ik óók om verschillende assen laat draaien. Ik heb dat gevoel van relatie, verwantschap, tegenwoordig zoo sterk, dat ik tijdens het luisteren naar Bach, dikwijls geïnspireerd word en een sterke drang naar zijn dwingend rythme voel, een cadans die iets van de eindeloosheid zoekt. In de Fuga is alles gebaseerd op één enkel motief, dikwijls maar van enkele noten. Bij mij draait alles ook om één enkel gesloten contour.”
Status
4 Escher, 1963
Met zijn regelmatige vlakverdelingen – ,,de rijkste bron die ik ooit heb aangeboord” -, zijn metamorfoses en zijn ‘onmogelijke’ bouwwerken brak hij in de jaren vijftig internationaal door. De grootste vraag naar zijn prenten kwam uit Amerika. In de sixties werd zijn werk en masse gereproduceerd. Hoewel hij zelf niets moest hebben van de popcultuur, werd hij als een held op een voetstuk gezet. Mick Jagger heeft hem nog verzocht of hij één van zijn prenten mocht gebruiken voor een platenhoes. De toegewijde Escher wees het verzoek resoluut af. Ongetwijfeld heeft de enorme populariteit van zijn werk, de status ervan in kunstkringen geen goed gedaan. De vraag of het al of niet kunst is, is irrelevant. Dat begreep ook de Groningse dichter/schilder Hendrik de Vries toen deze in het plaatselijke Kunsthistorisch Instituut Eschers ‘Prentententoonstelling’ (1956) had gezien. ,,Is dit kunst, of is dit alleen weergaloos kunstig? Die vraag heeft weinig zin. Escher is een fenomeen, wonderbaarlijk zelfstandig. Een boeiend fenomeen: iets waarzonder onze kunst (…) armer zou zijn dan zij is.” ‘100 jaar M.C. Escher (1898-1972)’ is t/m 6 dec. te zien in de Rotterdamse Kunsthal. Van 3 okt. t/m 20 dec. vindt in Kasteel Groeneveld te Baarn de expositie ‘M.C. Escher – een leven in beeld’ plaats. Als catalogus dient ‘Leven en werk van M.C. Escher’ door J.L. Locher e.a., uitgeverij Meulenhoff, achtste druk, ISBN 90 290 1869 0, prijs 59,90 gulden. Verder verscheen onlangs ‘M.C. Escher. Een biografie.’ door Wim Hazeu, uitgeverij Meulenhoff, ISBN 90 290 5477 8, prijs 75 gulden.
Comments are closed.