Onderwijs

Gemoederen lopen op over Ockels-aanpak

De TU krabt zich op het achterhoofd: is het superbusproject van prof.dr. Wubbo Ockels nou een vloek of een zegen? Wubbo Ockels snapt er onderhand niets meer van. Jarenlang heeft hij zich het vuur uit de sloffen gelopen om een revolutionair nieuw vervoersmiddel op de kaart te zetten.

Hij heeft ‘een uitstekend team mensen’ om zich heen verzameld, het bestuur van zijn universiteit zo ver gekregen om drieënhalve ton in de superbus te steken, de minister van verkeer overtuigd om zeven miljoen euro uit te trekken voor de fabricage van een proefmodel.

En nu is daar emeritushoogleraar Albert Pols, die tijdens een debat vorige week donderdag opeens nijdig begon te zwaaien met een editie van De Ingenieur, met op de cover de superbus. Alsof dat een schande is. “We hebben nu eindelijk een beetje mazzel”, verzuchtte Ockels. “Laten we daar nou eens van genieten.”

Voor de tegenstanders ligt dat anders. Haast vaderlijk zei hoogleraar transportbeleid prof.dr. Bert van Wee over Ockels’ hoofd heen: “Wubbo gaat iets verder in zijn enthousiasme dan we hier gewend zijn.” Ockels en zijn team hadden toen al moeten ondergaan hoe hun project werd uitgemaakt voor Batmobiel, rariteitenkabinet en superlatievenbus.

Over de moertjes en boutjes ging het superbusdebat dat het college van bestuur vorige week belegde nauwelijks. De vraag die opdoemde, bleek een fundamentele: aan welke wetenschappelijke spelregels heeft een ingenieur zich te houden? Is de ‘Ockels-aanpak’ wel de juiste?

Duidelijk werd dat er op dat punt in Delft twee technische universiteiten zijn: die van de bedachtzame wetenschappers, en die van de commercieel ingestelde, visionaire ontwerpers.

Bij Ockels en de zijnen voert dat laatste de boventoon. Niet toevallig komt Ockels uit de bemande ruimtevaart, een tak van wetenschap die aan elkaar hangt van het najagen van glanzende idealen en het binnenslepen van giant leaps for mankind. Zonder dromen geen daden, beseffen de superbussers. Mooie einddoelen trekken aandacht, genereren geld en lokken enthousiaste studenten en onderzoekers. Met de rest komt het dan vanzelf wel goed. “Innovatie is per definitie nieuw. Het wordt pas bewezen als het zo ver is”, aldus Ockels.

De andere visie werd treffend verwoord door Van Wee. “Ik zou nooit op voorhand zeggen: dit is haalbaar. De TU moet zich beperken tot onderzoeksvragen: hoe hard kun je rijden met zo’n bus? Hoe verhoudt zich dat tot de veiligheidsnormen? Daarna is het aan marktpartijen om de haalbaarheidsvragen te stellen.” De critici vinden dan ook dat Ockels veel te hoog van de toren blaast door de superbus te presenteren als wondervervoermiddel en vrezen reputatieschade voor de TU Delft. Ockels zou zijn bus in kleine, bescheiden stapjes moeten ontwikkelen. Als onderzoeksplatform, niet als kant-en-klaar eindproduct.

Het college had vorige week een select gezelschap van geleerden en bestuurders bij elkaar geroepen om, in woorden van collegevoorzitter ir. Hans van Luijk, ‘eerst met elkaar te praten voordat het debat via de krant loopt’. Directe aanleiding was een uiterst kritische paper, waarin vervoersdeskundige prof.dr. Ingo Hansen opwerpt dat de superbus wat betreft techniek en inpassing in het wegennet onhaalbare kaart is. Ockels beantwoordde die inhoudelijke kritiek met een handreiking: Hansen moest maar eens langskomen om over de technische details te praten. “Het ergste dat ons kan overkomen is dat we hier experts hebben die weten dat er iets niet goed gaat, maar die niet met ons meewerken.”

Collegevoorzitter Van Luijk hield intussen afstand. Hij beklemtoonde dat het geld dat de TU in het project steekt ‘absoluut peanuts‘ is. En dacht hardop na: “Ik val de woorden van Ockels niet af, maar zelf had ik bepaalde dingen misschien anders gezegd. Je moet geen verwachtingen wekken die je niet kunt waarmaken. Maar als je overal ifs en buts gaat toevoegen, krijg je geen stuiver. Iets mooi voorstellen, dat heet gewoon commercie.”

Hoofd ontwerp dr. Antonia Terzi van het superbusteam hield echter wel degelijk een opvallende slag om de arm. De techniek bestaat, stelde de voormalige racewagenontwerpster. “Maar alle onderdelen moeten op de een of andere manier worden aangepast. En hoe groter de voertuigafmetingen, des te meer compromissen we moeten sluiten.”

Koren op de molen van critici zoals Hansen, die vasthoudt dat de superbus is gebaseerd op technisch drijfzand. “Het is wel innovatief, maar fundamenteel onbewezen.” Ook andere experts hebben stevige twijfels. Zoals ir. Seen van der Plas, voorzitter van het college van toezicht van verkeersonderzoeksschool Trail. ‘Volstrekt vaag’, vond Van der Plas de inpassing van de superbus in het wegennet. “Het is veel en veel te vroeg voor hooggespannen verwachtingen.” Bovendien denkt Van der Plas dat reizigers niet zitten te wachten op supersnel openbaar vervoer ‘op afroep’ en wees hij erop dat goed openbaar vervoer in de regel niet bij toverslag verschijnt, maar zich stapje voor stapje ontwikkelt.

Toch zwaaide de verkeerskundige de superbussers even gemakkelijk lof toe: “Wat niet is, kan natuurlijk nog komen. Je kunt ook wel eens ergens de eerste mee zijn. En van de folder ben ik onder de indruk. Mijn kleinkinderen zitten dit fantastische voertuig voortdurend te tekenen.”

Verzoenende taal kwam van TBM-decaan prof.dr.ir. Hugo Priemus. Natuurlijk zitten er veel haken en ogen aan de superbus, maar dat wil nog niet zeggen dat het verboden is om eens iets radicaal nieuws te proberen. “Het kan best eens zo zijn dat we op een heel ander punt uitkomen. Dan is dat geen mislukking; dat is relevant en interessant.”

Wubbo Ockels snapt er onderhand niets meer van. Jarenlang heeft hij zich het vuur uit de sloffen gelopen om een revolutionair nieuw vervoersmiddel op de kaart te zetten. Hij heeft ‘een uitstekend team mensen’ om zich heen verzameld, het bestuur van zijn universiteit zo ver gekregen om drieënhalve ton in de superbus te steken, de minister van verkeer overtuigd om zeven miljoen euro uit te trekken voor de fabricage van een proefmodel.

En nu is daar emeritushoogleraar Albert Pols, die tijdens een debat vorige week donderdag opeens nijdig begon te zwaaien met een editie van De Ingenieur, met op de cover de superbus. Alsof dat een schande is. “We hebben nu eindelijk een beetje mazzel”, verzuchtte Ockels. “Laten we daar nou eens van genieten.”

Voor de tegenstanders ligt dat anders. Haast vaderlijk zei hoogleraar transportbeleid prof.dr. Bert van Wee over Ockels’ hoofd heen: “Wubbo gaat iets verder in zijn enthousiasme dan we hier gewend zijn.” Ockels en zijn team hadden toen al moeten ondergaan hoe hun project werd uitgemaakt voor Batmobiel, rariteitenkabinet en superlatievenbus.

Over de moertjes en boutjes ging het superbusdebat dat het college van bestuur vorige week belegde nauwelijks. De vraag die opdoemde, bleek een fundamentele: aan welke wetenschappelijke spelregels heeft een ingenieur zich te houden? Is de ‘Ockels-aanpak’ wel de juiste?

Duidelijk werd dat er op dat punt in Delft twee technische universiteiten zijn: die van de bedachtzame wetenschappers, en die van de commercieel ingestelde, visionaire ontwerpers.

Bij Ockels en de zijnen voert dat laatste de boventoon. Niet toevallig komt Ockels uit de bemande ruimtevaart, een tak van wetenschap die aan elkaar hangt van het najagen van glanzende idealen en het binnenslepen van giant leaps for mankind. Zonder dromen geen daden, beseffen de superbussers. Mooie einddoelen trekken aandacht, genereren geld en lokken enthousiaste studenten en onderzoekers. Met de rest komt het dan vanzelf wel goed. “Innovatie is per definitie nieuw. Het wordt pas bewezen als het zo ver is”, aldus Ockels.

De andere visie werd treffend verwoord door Van Wee. “Ik zou nooit op voorhand zeggen: dit is haalbaar. De TU moet zich beperken tot onderzoeksvragen: hoe hard kun je rijden met zo’n bus? Hoe verhoudt zich dat tot de veiligheidsnormen? Daarna is het aan marktpartijen om de haalbaarheidsvragen te stellen.” De critici vinden dan ook dat Ockels veel te hoog van de toren blaast door de superbus te presenteren als wondervervoermiddel en vrezen reputatieschade voor de TU Delft. Ockels zou zijn bus in kleine, bescheiden stapjes moeten ontwikkelen. Als onderzoeksplatform, niet als kant-en-klaar eindproduct.

Het college had vorige week een select gezelschap van geleerden en bestuurders bij elkaar geroepen om, in woorden van collegevoorzitter ir. Hans van Luijk, ‘eerst met elkaar te praten voordat het debat via de krant loopt’. Directe aanleiding was een uiterst kritische paper, waarin vervoersdeskundige prof.dr. Ingo Hansen opwerpt dat de superbus wat betreft techniek en inpassing in het wegennet onhaalbare kaart is. Ockels beantwoordde die inhoudelijke kritiek met een handreiking: Hansen moest maar eens langskomen om over de technische details te praten. “Het ergste dat ons kan overkomen is dat we hier experts hebben die weten dat er iets niet goed gaat, maar die niet met ons meewerken.”

Collegevoorzitter Van Luijk hield intussen afstand. Hij beklemtoonde dat het geld dat de TU in het project steekt ‘absoluut peanuts‘ is. En dacht hardop na: “Ik val de woorden van Ockels niet af, maar zelf had ik bepaalde dingen misschien anders gezegd. Je moet geen verwachtingen wekken die je niet kunt waarmaken. Maar als je overal ifs en buts gaat toevoegen, krijg je geen stuiver. Iets mooi voorstellen, dat heet gewoon commercie.”

Hoofd ontwerp dr. Antonia Terzi van het superbusteam hield echter wel degelijk een opvallende slag om de arm. De techniek bestaat, stelde de voormalige racewagenontwerpster. “Maar alle onderdelen moeten op de een of andere manier worden aangepast. En hoe groter de voertuigafmetingen, des te meer compromissen we moeten sluiten.”

Koren op de molen van critici zoals Hansen, die vasthoudt dat de superbus is gebaseerd op technisch drijfzand. “Het is wel innovatief, maar fundamenteel onbewezen.” Ook andere experts hebben stevige twijfels. Zoals ir. Seen van der Plas, voorzitter van het college van toezicht van verkeersonderzoeksschool Trail. ‘Volstrekt vaag’, vond Van der Plas de inpassing van de superbus in het wegennet. “Het is veel en veel te vroeg voor hooggespannen verwachtingen.” Bovendien denkt Van der Plas dat reizigers niet zitten te wachten op supersnel openbaar vervoer ‘op afroep’ en wees hij erop dat goed openbaar vervoer in de regel niet bij toverslag verschijnt, maar zich stapje voor stapje ontwikkelt.

Toch zwaaide de verkeerskundige de superbussers even gemakkelijk lof toe: “Wat niet is, kan natuurlijk nog komen. Je kunt ook wel eens ergens de eerste mee zijn. En van de folder ben ik onder de indruk. Mijn kleinkinderen zitten dit fantastische voertuig voortdurend te tekenen.”

Verzoenende taal kwam van TBM-decaan prof.dr.ir. Hugo Priemus. Natuurlijk zitten er veel haken en ogen aan de superbus, maar dat wil nog niet zeggen dat het verboden is om eens iets radicaal nieuws te proberen. “Het kan best eens zo zijn dat we op een heel ander punt uitkomen. Dan is dat geen mislukking; dat is relevant en interessant.”

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.