Tot woede van universiteiten, hogescholen en studenten verhoogt minister Leers van Immigratie de tarieven voor wetenschappers en studenten van buiten Europa die naar Nederland willen komen.
De nieuwe tarieven die minister Leers heeft vastgesteld voor inreisvisa en verblijfsvergunningen gaan per 1 juli gelden: dat is aanstaande vrijdag. Ook een verlenging gaat meer geld kosten.
Zo moet een student geen 438 euro, maar zeshonderd euro betalen voor een inreisvisum en verblijfsvergunning. Een verlenging na een jaar kost geen 52 euro meer, maar 150 euro. Voor wetenschappers geldt een vergelijkbare stijging van 338 naar 650 euro voor een inreisvisum en verblijfsvergunning. De kosten voor verlenging gaan ook met bijna honderd euro omhoog naar 375 euro.
Overhaast
Overhaast en onverstandig, zeggen studenten en universiteiten in een gezamenlijk persbericht. Het is namelijk onmogelijk om studenten binnen enkele dagen goed te informeren over de gestegen kosten. De studenten zijn al geïnformeerd over de huidige tarieven en sommigen hadden zelfs al betaald. “Deze vorm van onbehoorlijk bestuur is bijzonder schadelijk voor de reputatie van de instellingen en van Nederland.”
Volgens het ministerie dekken de nieuwe tarieven de kosten die de IND moet maken, maar daar geloven de instellingen weinig van: “Afgelopen jaren hebben de hoger onderwijsinstellingen steeds meer taken overgenomen van de IND.”
Onderscheid
Voor een ‘kennismigrant’, die in het bedrijfsleven een bijdrage levert aan de kenniseconomie, blijven de kosten voor de eerste aanvraag van visum en verblijfsvergunning hetzelfde als voorheen: 938 euro. Het kabinet maakt nog altijd een onderscheid tussen kennismigranten en wetenschappers.
Leers schrijft in zijn brief: “Ik breng hierbij in herinnering dat in het ACVZ-advies ‘Leges voor (arbeids)migratie naar Nederland’ van mei 2008 niets is gebleken van een duidelijk belemmerende werking van de toenmalige tarieven op de komst van kennis- en arbeidsmigranten naar Nederland.”
Toch vond de adviesraad ACVZ de tarieven hoog in vergelijking met andere landen. Het zou goedkoper moeten worden, vonden de adviseurs. “Van een dergelijke reductie zal een duidelijk signaal uitgaan dat in Nederland voor gewenste migranten een uitnodigend beleid geldt.”
De oud-staatssecretarissen Nijs en Rutte van hoger onderwijs (VVD) hadden de in 1992 ingevoerde WHW het liefst integraal bij het grofvuil gezet. Maar critici als de universiteiten en de Onderwijsraad waren bang dat het hoger onderwijs dan ontwricht zou raken.
Toen voormalig minister Plasterk aantrad, heeft hij de wet niet weggegooid, maar stukje bij beetje aangepast. De belangrijkste wijzigingen die hij door het parlement wist te loodsen gingen deze maand in.
Tweede studie
Het wordt duur om na afstuderen aan een tweede bachelor- of masterstudie beginnen: wie al een diploma op zak heeft, betaalt voortaan het ‘instellingscollegegeld’. De universiteiten en hogescholen krijgen voor zulke studenten geen geld meer en mogen daarom zelf bepalen hoeveel collegegeld ze van hen vragen.
Voor dubbelstudenten geldt dit niet. Die mogen hun tweede opleiding de komende drie jaar tegen het lage collegegeld afmaken. Een andere uitzondering zijn studies in het onderwijs of de gezondheidszorg: iedereen mag zich tegen het lage tarief laten omscholen. Oudere studenten hebben ook geluk: wie vóór 1991 een hoger-onderwijsdiploma behaalde, staat niet in de statistieken en mag een tweede studie volgen tegen het wettelijke collegegeld.
Wegwezen
Het staat bekend als het iudicium abeundi. Een student kan halverwege zijn opleiding – of desnoods al aan de poort – worden weggestuurd als hij door zijn gedrag ongeschikt blijkt voor het beroep waarvoor hij leert. Minister Plasterk verwees naar de zaak van de militante pedoseksueel die een pedagogische opleiding wilde volgen, maar ook naar een asociale geneeskundestudent die niemand aan zijn ziekbed wil aantreffen. Instellingen konden zulke studenten eigenlijk altijd al wegsturen, maar er zaten wat juridische haken en ogen aan. Plasterk wilde er geen misverstand over laten bestaan en legde het vast in de WHW.
Goedkeuring
Vanaf 1 januari 2011 hebben universiteiten en hogescholen naar verwachting minder werk aan de keuring van hun opleidingen door accreditatieorganisatie NVAO. Als ze hun algemene onderwijsbeleid en voorzieningen goed op orde hebben, mogen ze hun afzonderlijke opleidingen beperkter laten keuren. Het gebouw en de computerruimte hoeven maar één keer te worden bekeken en niet elke keer als er een opleiding moet worden ‘geaccrediteerd’.
Nu al geldt dat opleidingen langer de tijd krijgen om zich te revancheren, als de NVAO hen afkeurt. In afwachting van een tweede kans mogen ze gewoon doorwerken en nieuwe studenten aannemen. Politici hopen dat opleidingen daardoor minder bang zullen zijn om hun zwakke plekken te tonen en zichzelf werkelijk een spiegel voor te houden. Dat zou de ‘verbeterfunctie’ van het accreditatiestelsel ten goede komen.
In de pijplijn
Er had nog veel meer veranderd kunnen zijn, als het kabinet Balkenende niet was gevallen. Veel voorstellen voor wetswijzigingen zijn ‘controversieel’ verklaard. Zo mag de volgende minister van onderwijs zich buigen over de selectie van studenten aan numerus fixus-opleidingen. En kleinschalige intensieve opleidingen als university colleges krijgen voorlopig geen groen licht om de hoogte van hun collegegeld zelf te bepalen.
Ook de verplichte ‘harde knip’ tussen bachelor- en masteropleiding is uitgesteld. Bijna afgestudeerde bachelors kunnen aan sommige instellingen alvast aan een aansluitende master beginnen, maar minister Plasterk wilde die ‘zachte knip’ afschaffen. Die leidde volgens hem tot ondoordachte keuzes van studenten. Ze zouden uit gemakzucht de vervolgopleiding kiezen, in plaats van zichzelf af te vragen wat ze nu eigenlijk echt willen studeren.
Comments are closed.