Opinion

Verdeelmodel discrimineert derde-geldstroomonderzoek

De reacties en commentaren in Delta op de door het college van bestuur voorgeschreven herziene verdienfactoren voor research-output gaan vreemd genoeg vrijwel geheel voorbij aan wat volgens mij het meest evidente effect van die nieuwe normering is: de devaluatie van de derde-geldstroomoutput.

br />
Een illustratie. Stel uw vakgroep haalt een contract binnen: twee jaar toegepast onderzoek aan een stukje technologie dat voor een bepaald bedrijf van voldoende belang is om een behoorlijke financiële bijdrage te rechtvaardigen. U spreekt af: halfjaarlijks voortgangsrapportages, na een jaar een interimrapport en na twee jaar het eindrapport. Alle rapportages worden gescreend door een gezamenlijke projectstuurgroep. U bedingt recht op publicatie op internationale congressen en in de vakliteratuur: twee conference papers en een tijdschriftartikel.

Onder de oude normen had die output een waarde van: 2 voortgangsrapporten = 2 x 2 punten; 1 interimrapport = 4 punten; 1 eindrapport = 4 punten; 2 conference papers = 2 x 4 punten en 1 artikel = 4 punten. Totale waarde volgens de oude normen: 24 punten.

Onder de nieuwste normen levert diezelfde output: 4 rapporten = 4 x 1,5 punten; 2 conference papers, respectievelijk van 3 en 3,5 pagina’s lengte en dus te waarderen als abstracts = 2 x 0.03 punten en 1 artikel = 4 punten. Totale waarde volgens de nieuwste normen: 10,6 punten. De norm-output van een standaard derde-geldstroomproject devalueert dus met meer dan zestig procent: een modelmatige output-sturing die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.

Ons college van bestuur is dus tegen derde-geldstroomonderzoek: het zou research-samenwerking met industriepartners of overheden liefst verbieden, maar meent die vrijheid niet te hebben en geeft daarom, in plaats van een verbod, met het herziene allocatiemodel een helder signaal af: wie zich met derde-geldstroomonderzoek bezig houdt, raakt zestig procent van z’n output-financiering kwijt. Wie niet horen wil zal voelen. En om die boodschap goed in te scherpen: de nieuwe outputnormering wordt met terugwerkende kracht ingevoerd, te beginnen met de output van 1996. Duidelijk toch? Tsja, alleen, het college van bestuur heeft tot nog toe altijd geroepen dat het een groot voorstander is van derde-geldstroomonderzoek en van research-cont(r)acten met industriepartners en overheden. Het college heeft zelfs gezegd dat voor de TU Delft de omvang van de derde geldstroom eigenlijk zou moeten verdubbelen. Om de onderzoeksgroepen daarbij te assisteren wordt zelfs een geheel nieuw Bedrijven Service Centrum worden opgericht. Zou het college zelf eigenlijk wel weten wat het wil?

De reacties en commentaren in Delta op de door het college van bestuur voorgeschreven herziene verdienfactoren voor research-output gaan vreemd genoeg vrijwel geheel voorbij aan wat volgens mij het meest evidente effect van die nieuwe normering is: de devaluatie van de derde-geldstroomoutput.

Een illustratie. Stel uw vakgroep haalt een contract binnen: twee jaar toegepast onderzoek aan een stukje technologie dat voor een bepaald bedrijf van voldoende belang is om een behoorlijke financiële bijdrage te rechtvaardigen. U spreekt af: halfjaarlijks voortgangsrapportages, na een jaar een interimrapport en na twee jaar het eindrapport. Alle rapportages worden gescreend door een gezamenlijke projectstuurgroep. U bedingt recht op publicatie op internationale congressen en in de vakliteratuur: twee conference papers en een tijdschriftartikel.

Onder de oude normen had die output een waarde van: 2 voortgangsrapporten = 2 x 2 punten; 1 interimrapport = 4 punten; 1 eindrapport = 4 punten; 2 conference papers = 2 x 4 punten en 1 artikel = 4 punten. Totale waarde volgens de oude normen: 24 punten.

Onder de nieuwste normen levert diezelfde output: 4 rapporten = 4 x 1,5 punten; 2 conference papers, respectievelijk van 3 en 3,5 pagina’s lengte en dus te waarderen als abstracts = 2 x 0.03 punten en 1 artikel = 4 punten. Totale waarde volgens de nieuwste normen: 10,6 punten. De norm-output van een standaard derde-geldstroomproject devalueert dus met meer dan zestig procent: een modelmatige output-sturing die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.

Ons college van bestuur is dus tegen derde-geldstroomonderzoek: het zou research-samenwerking met industriepartners of overheden liefst verbieden, maar meent die vrijheid niet te hebben en geeft daarom, in plaats van een verbod, met het herziene allocatiemodel een helder signaal af: wie zich met derde-geldstroomonderzoek bezig houdt, raakt zestig procent van z’n output-financiering kwijt. Wie niet horen wil zal voelen. En om die boodschap goed in te scherpen: de nieuwe outputnormering wordt met terugwerkende kracht ingevoerd, te beginnen met de output van 1996. Duidelijk toch? Tsja, alleen, het college van bestuur heeft tot nog toe altijd geroepen dat het een groot voorstander is van derde-geldstroomonderzoek en van research-cont(r)acten met industriepartners en overheden. Het college heeft zelfs gezegd dat voor de TU Delft de omvang van de derde geldstroom eigenlijk zou moeten verdubbelen. Om de onderzoeksgroepen daarbij te assisteren wordt zelfs een geheel nieuw Bedrijven Service Centrum worden opgericht. Zou het college zelf eigenlijk wel weten wat het wil?

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.