Veertig jaar aan de TU. Wie het haalt, mag naar huis. Maar velen houden het ook dan niet voor gezien. Verslechterende vut-regelingen hebben de laatste maanden echter een kleine exodus op gang gebracht.
Verhalen van mannen die soms op hun zestiende al begonnen, en hun leven hier sleten.
Tweeënveertig jaar werkte Ab Moes (58) bij Werktuigbouwkunde. Eind januari nam de practicumleider afscheid. De voorvechter voor universitaire democratie betreurde in zijn afscheidsrede het feit dat de klok in zijn ogen nu dertig jaar wordt teruggedraaid. ,,Vanaf het begin ben ik betrokken geweest bij de democratisering. Nu zijn we weer terug bij af.”
Vader Moes had een constructiebedrijf en zoon Ab was voorbestemd hem op te volgen. Moes kreeg dus een opleiding in het metaalvak, maar had uiteindelijk geen zin in het bedrijf van zijn vader te gaan werken. Zo kwam Moes in september 1954 bij de tekenkamer van Werktuigbouw terecht. Na het vervullen van de tweejarige dienstplicht keerde Moes terug bij de Centrale Werkplaats, liep ‘stage’ bij alle afdelingen en werd uiteindelijk tekenaar-constructeur.
Dit vak had de tijd echter niet mee. Het werk achter de tekentafel kreeg steeds grotere concurrentie van het CAD-werken achter de computer. Moes was nog geen vijftig toen hij te horen kreeg dat zijn functie werd opgeheven. ,,Er waren drie mogelijkheden. Op wachtgeld; binnen de TU een ander constructeursbaantje vinden, wat moeilijk was; of het opvolgen van de practicumleider.”
Moes koos voor de laatste optie. Na een aantal inwerkjaren had hij de afgelopen zes jaar de leiding over het practicum Bewerkingen. ,,Ik heb het geluk gehad dat je in mijn tijd vanaf de grond naar boven op kon klimmen. De functie die ik nu heb is minstens op hts-niveau. Tegenwoordig gaat het vooral om het hebben van een papiertje.”
,,Ik heb dit werk altijd met liefde gedaan. Maar als ik vrij had mogen kiezen, was ik liever geschiedenisleraar geworden. Dat is altijd mijn hobby geweest.”
Politieke betrokkenheid kenmerkt Moes’ loopbaan aan de TU. ,,Democratisering heb ik altijd hoog in het vaandel gehad. Vanaf eind jaren zestig heb ik altijd in een of andere raad of commissie meegedraaid.” Als kaderlid van de vakbond CFO was hij actief op landelijk en provinciaal niveau, maar ook in de medezeggenschapscommissie. Groot is zijn teleurstelling over het doorgaan van de MUB. ,,Terug bij af”, noemde hij het in de rede die hij bij zijn eigen afscheid hield. Een afscheidsrede waarin de vakbondsman tevens de mogelijkheid aangreep om een aantal dingen te zeggen die hem al een poosjedwars zitten: de slechte communicatie tussen ‘hoog’ en ‘laag’ bijvoorbeeld.
Ondanks zijn democratische inborst denkt Moes vrij traditioneel over de omgang met studenten. Met een ,,mijn naam is Moes, mijn voornaam is meneer” maken veel eerstejaars kennis met de practicumleider. Moes kreeg de nieuwelingen vaak direct de eerste dag na de Owee al langs, en nam de gelegenheid te baat om de studenten goed toe te spreken. ,,Nog steeds probeer ik iedere dag studenten op te voeden.”
Maar het is sinds enige weken allemaal verleden tijd. Toch laat Moes zich nog regelmatig zien bij zijn oude werkgever. Hij werkt zijn opvolger in, is nog steeds actief voor de vakbond CFO, maar bereidt ook de herhuisvesting voor van het practicum. Werktuigbouw zal het noordelijk gedeelte van haar gebouw verlaten. ,,In dit gedeelte ben ik grootgebracht. Daarom wil ik de herhuisvesting wel voorbereiden, maar niet meer meemaken. Dat is ook een reden dat ik nu ben weggegaan.”
Alles bij elkaar werkte Pim van der Maas (65) 47 jaar bij de bibliotheek. In januari 1950 begon hij als voluntair: werken zonder loon om ervaring op te doen. Ruim een jaar later kreeg hij een arbeidscontract: ,,Hulpbediende. Zevenentachtig gulden bruto in de maand.” Van der Maas over catalogiseren zonder computer en het dertigjarig koffieverbod.
Twee maanden geleden nam Van der Maas afscheid. De mijlpaal van veertig dienstjaren bereikte Van der Maas al in 1991, maar van de mogelijkheid te vertrekken maakte hij toen geen gebruik. Werkgevers hielden begin jaren vijftig een gedeelte van het loon van hun jonge werknemers in. Toen het arbeidscontract van Van der Maas in 1955 werd omgezet in een vaste betrekking, kon hij kiezen: ofwel het ingehouden ‘spaargeld’ om laten zetten in pensioen, of het bedrag uitgekeerd krijgen. Vrijwel iedereen koos voor het laatste. Gevolg was echter dat Van der Maas in 1991 nog geen veertig pensioenjaren voltooid had, en dus niet het maximum aan pensioen zou krijgen. Maar dit was niet de enige reden dat hij het bijltje er zes jaar geleden niet bij neergooide: ,,Ik had er ook geen zin in. Werken leek me prettiger dan thuis zijn.”
Bijna een halve eeuw bibliotheek betekende voor Van der Maas bijna een halve eeuw catalogiseren, zonder computer een heidens karwei. Hij werkte bij de afdeling die verantwoordelijk was voor het invoeren en bijwerken van de alfabetische (op naam van de schrijver) catalogus. Een andere afdeling was weer verantwoordelijk voor de onderwerpscatalogus. De invoering van de computer in 1987 zou een enorme tijdbesparing betekenen, maar leverde in eerste instantie alleen maar werk op omdat alle kaartenbakken in de computer moesten worden overgetikt.
De geschiedenis van de bibliotheek kent naast technologische vernieuwingen zoals de intrede van de computer, de transportband en de buizenpost, ook sociale problemen zoals het illegaal zetten van koffie. In 1953 kreeg de bibliotheek haar eigen kantine. Prompt werd van hogerhand besloten datmedewerkers zelf geen koffie en thee meer mochten zetten. Maar de koffiezetters gingen ondergronds, en dat voor een periode van meer dan dertig jaar. ,,Koffie uit de koffieautomaat is niet lekker”, licht Van der Maas toe. ,,De baas klaagde dat er prijsverhogingen nodig waren vanwege het clandestiene koffie zetten. Maar volgens mij was het andersom.” Halverwege de jaren tachtig werd het koffiezetverbod ingetrokken: onder voorwaarden, zoals een geaarde stekker, kon het koffie zetten weer in alle openheid geschieden. Van der Maas werd sleutelfiguur in de opbloeiende koffiecultuur. Hij schafte degelijke apparaten aan en zorgde voor de aanvoer van het zwarte goud.
Veel gepensioneerden lopen aanvankelijk de deur van hun vroegere afdeling plat om te controleren of de zaken zonder hen wel goed lopen. Maar voor Van der Maas geldt: weg is weg. ,,Ik heb me voorgenomen me er helemaal niet meer mee te bemoeien. Mijn verjaardag heb ik nog gevierd en ik ben even langs geweest om foto’s te kijken van het afscheid. Maar ik heb de deur dichtgedaan. Als je ergens weg bent, moet je van de spullen afblijven. Maar ik zal het wel een beetje missen.” Peinzend kijkt Van der Maas voor zich uit. ,,Er werd wel eens van me gezegd dat ik moeilijk was… Ik was geen makkelijke.”
Entertainer pur sang Adriaan van Tongeren (62) leeft vanuit zijn lijfspreuk: carpe diem. De medewerker van het personeelsarchief schrijft muziek, goochelt, doet aan cabaret en organiseert dansavonden. Vorige week vierde hij zijn afscheid na 43 dienstjaren. De vanwege aankomende reorganisaties bedrukte medewerkers van het Bureau trakteerde hij op goochelcabaret met cvb-lid Magda Veenendaal als doelwit.
,,Mijn hele leven is muziek”, vertelt Van Tongeren als hij de koffie inschenkt. Maar hiermee doet hij zichzelf te kort. ,,Ik ben ontzettend gek in de magische wereld”, vult hij later aan. En bij het afscheid: ,,Eigenlijk is mijn hele leven theater.”
Je zou bijna vergeten dat Van Tongeren een voltijdbaan had aan de TU. Als jongen begon hij heel even bij Scheikunde, maar het grootste deel van zijn loopbaan zat hij op het hoofdgebouw. Eerst bij post- en archiefzaken, later bij het personeelsarchief. Ook tijdens zijn werk hield hij ervan ‘alles op een theaterachtige manier te brengen’. Tot verbazing van dossier-leners goochelde Van Tongeren stukken in en uit de map waar ze bij stonden: ,,Goh, zeker overheen gekeken.”
Van Tongeren raakt moeilijk uitgepraat over zijn artiestennatuur, en verfraait het gesprek af en toe met cabaret-achtige sketches. Hij doet zijn optreden bij zijn eigen afscheid nog een keer over. ,,Na afloop kwam er iemand naar me toe die zei dat het jammer was dat ik niet vanwege mijn hobby bij de TU was aangesteld. Van nature probeer ik van iets officieels iets menselijks te maken.”
,,De rode draad in mijn leven is de human interest. Menselijke problemen hebben me altijd diep en diep aangegrepen.” Jarenlang werkte Van Tongeren voor de radio-omroep van hetReinier de Graafgasthuis en het Dijkzichtziekenhuis, nadat hij overigens in jeugdiger jaren bij Minjon Avro’s Jeugdomroep en de KRO actief was. Vooral vrouwen met relatieproblemen wenden zich tot Van Tongeren voor steun. Zelfs tijdens het interview hangen er twee dames aan de lijn.
Van Tongeren probeert anderen te helpen vanuit zijn eigen levensfilosofie: ,,Carpe diem. Je moet per dag leven, dan leef je veel rustiger. Waterdichte schotten in je leven aanbrengen, zodat je elke dag met een schone lei kunt beginnen. Maar voor veel mensen is dat moeilijk.”
Bekend is Van Tongeren vanwege de dansavonden voor alleenstaanden waar hij als presentator en plaatjesdraaier optrad. Onder meer het Nederlands Congresgebouw in Den Haag, Hotel Krasnapolsky in Amsterdam, en de Harbour Jazzclub in Rotterdam, vormden zijn decor. Ook liet Van Tongeren een aantal jaren geleden een eigen cd drukken. ‘Tragisch-komische’ nummers, zoals ‘Doet u allemaal weer mee’.
Grote bewondering heeft Van Tongeren altijd gehad voor de grote drie in de artiestenwereld: Wim Kan, Wim Sonneveld en Toon Hermans. Trots toont hij een foto waarop de laatste met Van Tongeren in gesprek is. Vanwege zijn radiowerk werd Van Tongeren zo nu en dan naar een perskaart gevraagd: ,,Dan liet ik deze foto zien en was het goed.”
Dries ter Weele (76) en Ben Dammers (62) maakten beiden de veertig dienstjaren aan de TU net niet vol. Ter Weele stond aan de wieg van de instrumentmakerij bij Maritieme Techniek. Dammers, die hem opvolgde als chef, deed feitelijk de deur dicht: ,,Het was een gezellige club, maar het is voorbij.”
Dertien jaar is Ter Weele inmiddels met de vut. Zijn opvolger Dammers verliet kortgeleden eveneens het zinkende schip. Op luttele maanden na maakten beide heren de veertig jaar trouwe dienst vol. Daar hadden ze geen zin meer in. ,,Links en rechts zag ik ze allemaal weglopen. Dries wegwezen, dacht ik bij mezelf”, vertelt Ter Weele. Dammers: ,,Er waren kortgeleden nog goede afvloeiingsregelingen. Als je wacht, word je daar in feite niet beter van.”
Beiden hebben een mooie tijd gehad, maar vinden het beter dat ze nu weg zijn. Want de glorietijden van de instrumentmakerij behoren tot het verleden. Zestien man werkten er vroeger aan en rond de sleeptank bij Maritieme Techniek, rekenen ze uit. Nu bestaat de instrumentmakerij nog slechts uit één persoon. ,,Ik ben destijds alleen begonnen. Nu is het weer net zo stil”, mijmert Ter Weele.
Ter Weele is inderdaad de vader van de sleeptank. Na een korte periode bij de Centrale Werkplaats – ,,ik was hartstikke blij dat ik weg kon, je werd daar behandeld als een schooljongen” – kwam hij bij de sleeptank aan de Nieuwelaan terecht. Van 1946 tot 1952 was hij de enige instrumentmaker. De Nieuwelaan werd verlaten en in het nieuwe gebouw moest eigenhandig een nieuwe (veel langere) sleeptank aangelegd worden. Extra mankracht was nodig, en in 1956 verscheenDammers op het toneel.
Chef Ter Weele en Dammers werden al snel goede vrienden, en vormden temidden van de rest een soort duo. ,,Maar dat viel nooit op”, vertelt Ter Weele. Ter Weele had bij de Centrale Werkplaats gezien hoe het niet moest en ontpopte zich als een sympathieke baas: ,,Joh, hoe je het doet, doe je het. Als het maar goed is.” Maar Dammers werpt tegen: ,,Hij kwam wel altijd kijken of alles helemaal schoon was. Maar later neem je dat zelf als chef ook weer over.”
Toen van hogerhand besloten werd Dammers een andere functie te geven, sprong Ter Weele in de bres: ,,Helemaal niet. Je haalt precies de goeie mensen weg.” Ook Dammers had geen zin om weg te gaan: ,,Dan had ik waarschijnlijk naar andermans pijpen moeten dansen.”
Het werk en de sfeer waren ‘hartstikke leuk’. Ter Weele: ,,Zo afwisselend als de piete. Machines maakten we allemaal zelf, bij wijze van spreken de schroefjes nog.” Dammers spreekt over de eeuwige rivaliteit met de Centrale Werkplaats: ,,Wij moesten en zouden dingen beter maken dan zij.” ,,Herinner je je die dynamometers nog, Ben? Wij hadden zelf geen tijd om ze te maken, en besteedden het daarom uit aan de Centrale Werkplaats. Niemand kon tegen ze op, zeiden ze zelf. Maar we hebben heel wat van die dingen weggegooid of terug moeten sturen.” ,,En met genoegen”, voegt Dammers toe.
,,We hebben het enorm naar ons zin gehad”, vertelt Ter Weele. ,,Tussen de middag met het hele spul naar de kantine. Behalve wie er wat te beunhazen had.” Beunhazen is de benaming voor het in de werkplaats repareren van eigen zaken. Van wc-brillen tot kapotte tinnen soldaten van hoogleraren. ,,Daar werd nooit moeilijk over gedaan, al kwam er later wel eens bonje van.”
,,Er werd gescholden, keihard gelachen en gezongen. Soms kwam prof. Gerritsma – die ik nog gekend heb als studentje – naar beneden om te vragen of het wat zachter kon omdat hij bezoek had. Regelmatig kwam hij ook even naar beneden om een shaggie van ons te draaien. Hij was zogenaamd gestopt met roken. Gestopt met kópen zeker, professor?”
De voorganger van Gerritsma weten beide vrienden zich ook nog goed voor de geest te halen: prof. Jaeger, een andere man in een ander tijdperk. Zo weet Dammers zich te herinneren dat anderen de lift dienden te verlaten wanneer Jaeger erin wilde. Ter Weele: ,,Nu loop je bij de prof binnen voor een praatje. Gaat ‘t goed? Maar vroeger moest je eerst een afspraak maken bij de secretaresse.” Zo kwam Ter Weele de hoogleraar een keer om promotie vragen. ,,Kom je om geld?”, vroeg Jaeger. ,,Ja eigenlijk wel”, antwoordde Ter Weele: ,,Hij haalde een dubbeltje uit zijn zak dat hij naar me toegooide. Dan wist je dat hij in een goed humeur was. Maar hij heeft wel een hoop voor me gedaan.”
Samen hebben Dammers en Ter Weele ook een halve eeuw studentenleven aan zich voorbij zien trekken. ,,Vroeger waren het heren om te zien”, zegt Ter Weele. ,,Maar dat veranderde eind jaren zestig drastisch.” Volgens Dammers liepen sommige jongelui er ronduit provocerend bij. Ter Weele: ,,Het leverde soms spanningen op. Ik heb er nog eens eentje uitgegooid die met De Waarheid binnenkwam.”
Maar de goeie ouwe tijd is voorbij. Aan de TU lijkt geen plaats meer voor ambachtelijkheid. Bezuinigingen hebben hun tol geëist. Dammers spreekt over de ‘teloorgang van praktischezaken aan de TU’. ,,Mensen gaan weg, de apparatuur stort in.” Ter Weele: ,,Ik denk wel eens: zo help je de hele scheepsbouw naar de knoppen”
Veertig jaar aan de TU. Wie het haalt, mag naar huis. Maar velen houden het ook dan niet voor gezien. Verslechterende vut-regelingen hebben de laatste maanden echter een kleine exodus op gang gebracht. Verhalen van mannen die soms op hun zestiende al begonnen, en hun leven hier sleten.
Tweeënveertig jaar werkte Ab Moes (58) bij Werktuigbouwkunde. Eind januari nam de practicumleider afscheid. De voorvechter voor universitaire democratie betreurde in zijn afscheidsrede het feit dat de klok in zijn ogen nu dertig jaar wordt teruggedraaid. ,,Vanaf het begin ben ik betrokken geweest bij de democratisering. Nu zijn we weer terug bij af.”
Vader Moes had een constructiebedrijf en zoon Ab was voorbestemd hem op te volgen. Moes kreeg dus een opleiding in het metaalvak, maar had uiteindelijk geen zin in het bedrijf van zijn vader te gaan werken. Zo kwam Moes in september 1954 bij de tekenkamer van Werktuigbouw terecht. Na het vervullen van de tweejarige dienstplicht keerde Moes terug bij de Centrale Werkplaats, liep ‘stage’ bij alle afdelingen en werd uiteindelijk tekenaar-constructeur.
Dit vak had de tijd echter niet mee. Het werk achter de tekentafel kreeg steeds grotere concurrentie van het CAD-werken achter de computer. Moes was nog geen vijftig toen hij te horen kreeg dat zijn functie werd opgeheven. ,,Er waren drie mogelijkheden. Op wachtgeld; binnen de TU een ander constructeursbaantje vinden, wat moeilijk was; of het opvolgen van de practicumleider.”
Moes koos voor de laatste optie. Na een aantal inwerkjaren had hij de afgelopen zes jaar de leiding over het practicum Bewerkingen. ,,Ik heb het geluk gehad dat je in mijn tijd vanaf de grond naar boven op kon klimmen. De functie die ik nu heb is minstens op hts-niveau. Tegenwoordig gaat het vooral om het hebben van een papiertje.”
,,Ik heb dit werk altijd met liefde gedaan. Maar als ik vrij had mogen kiezen, was ik liever geschiedenisleraar geworden. Dat is altijd mijn hobby geweest.”
Politieke betrokkenheid kenmerkt Moes’ loopbaan aan de TU. ,,Democratisering heb ik altijd hoog in het vaandel gehad. Vanaf eind jaren zestig heb ik altijd in een of andere raad of commissie meegedraaid.” Als kaderlid van de vakbond CFO was hij actief op landelijk en provinciaal niveau, maar ook in de medezeggenschapscommissie. Groot is zijn teleurstelling over het doorgaan van de MUB. ,,Terug bij af”, noemde hij het in de rede die hij bij zijn eigen afscheid hield. Een afscheidsrede waarin de vakbondsman tevens de mogelijkheid aangreep om een aantal dingen te zeggen die hem al een poosjedwars zitten: de slechte communicatie tussen ‘hoog’ en ‘laag’ bijvoorbeeld.
Ondanks zijn democratische inborst denkt Moes vrij traditioneel over de omgang met studenten. Met een ,,mijn naam is Moes, mijn voornaam is meneer” maken veel eerstejaars kennis met de practicumleider. Moes kreeg de nieuwelingen vaak direct de eerste dag na de Owee al langs, en nam de gelegenheid te baat om de studenten goed toe te spreken. ,,Nog steeds probeer ik iedere dag studenten op te voeden.”
Maar het is sinds enige weken allemaal verleden tijd. Toch laat Moes zich nog regelmatig zien bij zijn oude werkgever. Hij werkt zijn opvolger in, is nog steeds actief voor de vakbond CFO, maar bereidt ook de herhuisvesting voor van het practicum. Werktuigbouw zal het noordelijk gedeelte van haar gebouw verlaten. ,,In dit gedeelte ben ik grootgebracht. Daarom wil ik de herhuisvesting wel voorbereiden, maar niet meer meemaken. Dat is ook een reden dat ik nu ben weggegaan.”
Alles bij elkaar werkte Pim van der Maas (65) 47 jaar bij de bibliotheek. In januari 1950 begon hij als voluntair: werken zonder loon om ervaring op te doen. Ruim een jaar later kreeg hij een arbeidscontract: ,,Hulpbediende. Zevenentachtig gulden bruto in de maand.” Van der Maas over catalogiseren zonder computer en het dertigjarig koffieverbod.
Twee maanden geleden nam Van der Maas afscheid. De mijlpaal van veertig dienstjaren bereikte Van der Maas al in 1991, maar van de mogelijkheid te vertrekken maakte hij toen geen gebruik. Werkgevers hielden begin jaren vijftig een gedeelte van het loon van hun jonge werknemers in. Toen het arbeidscontract van Van der Maas in 1955 werd omgezet in een vaste betrekking, kon hij kiezen: ofwel het ingehouden ‘spaargeld’ om laten zetten in pensioen, of het bedrag uitgekeerd krijgen. Vrijwel iedereen koos voor het laatste. Gevolg was echter dat Van der Maas in 1991 nog geen veertig pensioenjaren voltooid had, en dus niet het maximum aan pensioen zou krijgen. Maar dit was niet de enige reden dat hij het bijltje er zes jaar geleden niet bij neergooide: ,,Ik had er ook geen zin in. Werken leek me prettiger dan thuis zijn.”
Bijna een halve eeuw bibliotheek betekende voor Van der Maas bijna een halve eeuw catalogiseren, zonder computer een heidens karwei. Hij werkte bij de afdeling die verantwoordelijk was voor het invoeren en bijwerken van de alfabetische (op naam van de schrijver) catalogus. Een andere afdeling was weer verantwoordelijk voor de onderwerpscatalogus. De invoering van de computer in 1987 zou een enorme tijdbesparing betekenen, maar leverde in eerste instantie alleen maar werk op omdat alle kaartenbakken in de computer moesten worden overgetikt.
De geschiedenis van de bibliotheek kent naast technologische vernieuwingen zoals de intrede van de computer, de transportband en de buizenpost, ook sociale problemen zoals het illegaal zetten van koffie. In 1953 kreeg de bibliotheek haar eigen kantine. Prompt werd van hogerhand besloten datmedewerkers zelf geen koffie en thee meer mochten zetten. Maar de koffiezetters gingen ondergronds, en dat voor een periode van meer dan dertig jaar. ,,Koffie uit de koffieautomaat is niet lekker”, licht Van der Maas toe. ,,De baas klaagde dat er prijsverhogingen nodig waren vanwege het clandestiene koffie zetten. Maar volgens mij was het andersom.” Halverwege de jaren tachtig werd het koffiezetverbod ingetrokken: onder voorwaarden, zoals een geaarde stekker, kon het koffie zetten weer in alle openheid geschieden. Van der Maas werd sleutelfiguur in de opbloeiende koffiecultuur. Hij schafte degelijke apparaten aan en zorgde voor de aanvoer van het zwarte goud.
Veel gepensioneerden lopen aanvankelijk de deur van hun vroegere afdeling plat om te controleren of de zaken zonder hen wel goed lopen. Maar voor Van der Maas geldt: weg is weg. ,,Ik heb me voorgenomen me er helemaal niet meer mee te bemoeien. Mijn verjaardag heb ik nog gevierd en ik ben even langs geweest om foto’s te kijken van het afscheid. Maar ik heb de deur dichtgedaan. Als je ergens weg bent, moet je van de spullen afblijven. Maar ik zal het wel een beetje missen.” Peinzend kijkt Van der Maas voor zich uit. ,,Er werd wel eens van me gezegd dat ik moeilijk was… Ik was geen makkelijke.”
Entertainer pur sang Adriaan van Tongeren (62) leeft vanuit zijn lijfspreuk: carpe diem. De medewerker van het personeelsarchief schrijft muziek, goochelt, doet aan cabaret en organiseert dansavonden. Vorige week vierde hij zijn afscheid na 43 dienstjaren. De vanwege aankomende reorganisaties bedrukte medewerkers van het Bureau trakteerde hij op goochelcabaret met cvb-lid Magda Veenendaal als doelwit.
,,Mijn hele leven is muziek”, vertelt Van Tongeren als hij de koffie inschenkt. Maar hiermee doet hij zichzelf te kort. ,,Ik ben ontzettend gek in de magische wereld”, vult hij later aan. En bij het afscheid: ,,Eigenlijk is mijn hele leven theater.”
Je zou bijna vergeten dat Van Tongeren een voltijdbaan had aan de TU. Als jongen begon hij heel even bij Scheikunde, maar het grootste deel van zijn loopbaan zat hij op het hoofdgebouw. Eerst bij post- en archiefzaken, later bij het personeelsarchief. Ook tijdens zijn werk hield hij ervan ‘alles op een theaterachtige manier te brengen’. Tot verbazing van dossier-leners goochelde Van Tongeren stukken in en uit de map waar ze bij stonden: ,,Goh, zeker overheen gekeken.”
Van Tongeren raakt moeilijk uitgepraat over zijn artiestennatuur, en verfraait het gesprek af en toe met cabaret-achtige sketches. Hij doet zijn optreden bij zijn eigen afscheid nog een keer over. ,,Na afloop kwam er iemand naar me toe die zei dat het jammer was dat ik niet vanwege mijn hobby bij de TU was aangesteld. Van nature probeer ik van iets officieels iets menselijks te maken.”
,,De rode draad in mijn leven is de human interest. Menselijke problemen hebben me altijd diep en diep aangegrepen.” Jarenlang werkte Van Tongeren voor de radio-omroep van hetReinier de Graafgasthuis en het Dijkzichtziekenhuis, nadat hij overigens in jeugdiger jaren bij Minjon Avro’s Jeugdomroep en de KRO actief was. Vooral vrouwen met relatieproblemen wenden zich tot Van Tongeren voor steun. Zelfs tijdens het interview hangen er twee dames aan de lijn.
Van Tongeren probeert anderen te helpen vanuit zijn eigen levensfilosofie: ,,Carpe diem. Je moet per dag leven, dan leef je veel rustiger. Waterdichte schotten in je leven aanbrengen, zodat je elke dag met een schone lei kunt beginnen. Maar voor veel mensen is dat moeilijk.”
Bekend is Van Tongeren vanwege de dansavonden voor alleenstaanden waar hij als presentator en plaatjesdraaier optrad. Onder meer het Nederlands Congresgebouw in Den Haag, Hotel Krasnapolsky in Amsterdam, en de Harbour Jazzclub in Rotterdam, vormden zijn decor. Ook liet Van Tongeren een aantal jaren geleden een eigen cd drukken. ‘Tragisch-komische’ nummers, zoals ‘Doet u allemaal weer mee’.
Grote bewondering heeft Van Tongeren altijd gehad voor de grote drie in de artiestenwereld: Wim Kan, Wim Sonneveld en Toon Hermans. Trots toont hij een foto waarop de laatste met Van Tongeren in gesprek is. Vanwege zijn radiowerk werd Van Tongeren zo nu en dan naar een perskaart gevraagd: ,,Dan liet ik deze foto zien en was het goed.”
Dries ter Weele (76) en Ben Dammers (62) maakten beiden de veertig dienstjaren aan de TU net niet vol. Ter Weele stond aan de wieg van de instrumentmakerij bij Maritieme Techniek. Dammers, die hem opvolgde als chef, deed feitelijk de deur dicht: ,,Het was een gezellige club, maar het is voorbij.”
Dertien jaar is Ter Weele inmiddels met de vut. Zijn opvolger Dammers verliet kortgeleden eveneens het zinkende schip. Op luttele maanden na maakten beide heren de veertig jaar trouwe dienst vol. Daar hadden ze geen zin meer in. ,,Links en rechts zag ik ze allemaal weglopen. Dries wegwezen, dacht ik bij mezelf”, vertelt Ter Weele. Dammers: ,,Er waren kortgeleden nog goede afvloeiingsregelingen. Als je wacht, word je daar in feite niet beter van.”
Beiden hebben een mooie tijd gehad, maar vinden het beter dat ze nu weg zijn. Want de glorietijden van de instrumentmakerij behoren tot het verleden. Zestien man werkten er vroeger aan en rond de sleeptank bij Maritieme Techniek, rekenen ze uit. Nu bestaat de instrumentmakerij nog slechts uit één persoon. ,,Ik ben destijds alleen begonnen. Nu is het weer net zo stil”, mijmert Ter Weele.
Ter Weele is inderdaad de vader van de sleeptank. Na een korte periode bij de Centrale Werkplaats – ,,ik was hartstikke blij dat ik weg kon, je werd daar behandeld als een schooljongen” – kwam hij bij de sleeptank aan de Nieuwelaan terecht. Van 1946 tot 1952 was hij de enige instrumentmaker. De Nieuwelaan werd verlaten en in het nieuwe gebouw moest eigenhandig een nieuwe (veel langere) sleeptank aangelegd worden. Extra mankracht was nodig, en in 1956 verscheenDammers op het toneel.
Chef Ter Weele en Dammers werden al snel goede vrienden, en vormden temidden van de rest een soort duo. ,,Maar dat viel nooit op”, vertelt Ter Weele. Ter Weele had bij de Centrale Werkplaats gezien hoe het niet moest en ontpopte zich als een sympathieke baas: ,,Joh, hoe je het doet, doe je het. Als het maar goed is.” Maar Dammers werpt tegen: ,,Hij kwam wel altijd kijken of alles helemaal schoon was. Maar later neem je dat zelf als chef ook weer over.”
Toen van hogerhand besloten werd Dammers een andere functie te geven, sprong Ter Weele in de bres: ,,Helemaal niet. Je haalt precies de goeie mensen weg.” Ook Dammers had geen zin om weg te gaan: ,,Dan had ik waarschijnlijk naar andermans pijpen moeten dansen.”
Het werk en de sfeer waren ‘hartstikke leuk’. Ter Weele: ,,Zo afwisselend als de piete. Machines maakten we allemaal zelf, bij wijze van spreken de schroefjes nog.” Dammers spreekt over de eeuwige rivaliteit met de Centrale Werkplaats: ,,Wij moesten en zouden dingen beter maken dan zij.” ,,Herinner je je die dynamometers nog, Ben? Wij hadden zelf geen tijd om ze te maken, en besteedden het daarom uit aan de Centrale Werkplaats. Niemand kon tegen ze op, zeiden ze zelf. Maar we hebben heel wat van die dingen weggegooid of terug moeten sturen.” ,,En met genoegen”, voegt Dammers toe.
,,We hebben het enorm naar ons zin gehad”, vertelt Ter Weele. ,,Tussen de middag met het hele spul naar de kantine. Behalve wie er wat te beunhazen had.” Beunhazen is de benaming voor het in de werkplaats repareren van eigen zaken. Van wc-brillen tot kapotte tinnen soldaten van hoogleraren. ,,Daar werd nooit moeilijk over gedaan, al kwam er later wel eens bonje van.”
,,Er werd gescholden, keihard gelachen en gezongen. Soms kwam prof. Gerritsma – die ik nog gekend heb als studentje – naar beneden om te vragen of het wat zachter kon omdat hij bezoek had. Regelmatig kwam hij ook even naar beneden om een shaggie van ons te draaien. Hij was zogenaamd gestopt met roken. Gestopt met kópen zeker, professor?”
De voorganger van Gerritsma weten beide vrienden zich ook nog goed voor de geest te halen: prof. Jaeger, een andere man in een ander tijdperk. Zo weet Dammers zich te herinneren dat anderen de lift dienden te verlaten wanneer Jaeger erin wilde. Ter Weele: ,,Nu loop je bij de prof binnen voor een praatje. Gaat ‘t goed? Maar vroeger moest je eerst een afspraak maken bij de secretaresse.” Zo kwam Ter Weele de hoogleraar een keer om promotie vragen. ,,Kom je om geld?”, vroeg Jaeger. ,,Ja eigenlijk wel”, antwoordde Ter Weele: ,,Hij haalde een dubbeltje uit zijn zak dat hij naar me toegooide. Dan wist je dat hij in een goed humeur was. Maar hij heeft wel een hoop voor me gedaan.”
Samen hebben Dammers en Ter Weele ook een halve eeuw studentenleven aan zich voorbij zien trekken. ,,Vroeger waren het heren om te zien”, zegt Ter Weele. ,,Maar dat veranderde eind jaren zestig drastisch.” Volgens Dammers liepen sommige jongelui er ronduit provocerend bij. Ter Weele: ,,Het leverde soms spanningen op. Ik heb er nog eens eentje uitgegooid die met De Waarheid binnenkwam.”
Maar de goeie ouwe tijd is voorbij. Aan de TU lijkt geen plaats meer voor ambachtelijkheid. Bezuinigingen hebben hun tol geëist. Dammers spreekt over de ‘teloorgang van praktischezaken aan de TU’. ,,Mensen gaan weg, de apparatuur stort in.” Ter Weele: ,,Ik denk wel eens: zo help je de hele scheepsbouw naar de knoppen”
Comments are closed.