Education

TU besteedt wiskundetoetsen uit

De Open Universiteit gaat namens de TU Delft de ingangstoetsen wiskunde voor hbo-studenten afnemen.
De TU Delft stelt de ingangstoets wiskunde vanaf dit collegejaar verplicht voor hbo-studenten die hier een masteropleiding willen volgen.

De universiteit begon daarmee, omdat hun niveau te wensen overliet.
Dit eerste jaar heeft de TU de toetsen zelf afgenomen, maar dat bleek moeilijk te organiseren. Dagmar Stadler, hoofd onderwijs en studentenzaken bij de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatie: “Omdat deze studenten nog niet bij ons staan ingeschreven, konden ze niet in het systeem. Dat leverde veel handwerk op.”

Studenten zullen zowel de voor- of de nadelen ervaren van de samenwerking met de Open Universiteit (OU). Waar de toets dit jaar nog gratis was, zal hij nu tachtig euro kosten. Daar staat tegenover dat hij op ieder moment, op een van de zestien locaties van de OU, gemaakt kan worden. De TU kon de test maar twee keer per jaar aanbieden.

Dat een toets nodig is, bleek dit jaar al meteen. Begonnen er voorheen jaarlijks ongeveer vijfhonderd hbo’ers aan een masteropleiding van de TU, dit collegejaar waren het er slechts 350. “Van de vijfhonderd toetsen die zijn ingevuld, was er één foutloos”, weet Stadler nog. “Twee mensen maakten één fout. Maar heel veel deelnemers hadden twintig van de 22 vragen fout.”
En dat terwijl het niveau echt niet zo hoog is, aldus Stadler. “Het gaat om basisvaardigheden als differentiëren.” Veel van die middelbare schoolkennis blijkt echter ver weggezakt. Daar komt bij dat volgens Stadler het niveau tussen de hogescholen behoorlijk varieert. Een laag startniveau kan studenten tijdens een studie aan de TU aardig opbreken. “Tegenover een daling van de inschrijvingen staat de verwachting dat het studierendement zal toenemen”, vertelt Stadler.

Hbo’ers kunnen zich vanaf 1 februari inschrijven op voortentamen.nl. De toetsen gaan lopen vanaf 1 maart. Wie slaagt, krijgt een certificaat, dat bij de TU ingeleverd kan worden. Voor wie zakt, zijn er tegen betaling boeken en cursussen.

Inschrijven kan via voortentamen.nl

Wie is Ernest Moniz?
Ernest J. Moniz is directeur van het laboratorium voor energie en klimaat van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) en lid van president Obama’s adviesraad voor wetenschap en technologie en Obama’s adviescommissie voor kernenergie. Als onderzoeker heeft hij zich vooral bezig gehouden met theoretische nucleaire fysica en energietechnologie en beleid. Van 1997 tot 2001 werkte hij als undersecretary bij het Amerikaanse ministerie van energie.

“Look over there, Van Basten bought that house. Cruyff has a house around the corner.” Even lijkt hij op een schooljongen, de gerenommeerde MIT-onderzoeker, adviseur van Obama en voetbalfan, Ernest Moniz. Glunderend kijkt hij door het raam van de bus die hem van zijn hotel in Amsterdam naar de TU Delft brengt. Hij zal vandaag een lezing geven over klimaatproblemen en de energie-universiteit van de toekomst op uitnodiging van het Delft Energy Initiative (DEI). Op het programma staat ook een debat met energieambassadeur, Ivo Opstelten, onder leiding van een professioneel debater.
Het DEI is afgekeken van de al langer lopende ‘grotere broer’ MIT Energy Initiative, waar Moniz de directeur van is. “Heel fijn dat jullie ons hebben gekopieerd”, zegt Moniz met een glimlach.
Eén aspect heeft de TU overigens niet van MIT overgenomen: de energieambassadeur. “Wat doet zo iemand dan?” Moniz kan zijn verbazing over dit concept, waarbij een prominente Nederlander zonder verstand van energie het gezicht vormt van het Delftse energie-onderzoek, maar moeilijk verbergen. “En waar hebben we een debater voor nodig?” is zijn volgende vraag. Moniz houdt ervan om een beetje te provoceren. Hij is nog maar net op dreef.

U vindt dat de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen een succes waren.
“Ja, dat is waarschijnlijk schokkend voor jullie om te horen, maar in Kopenhagen is een grote stap voorwaarts gezet. Tijdens de besprekingen daar is eindelijk glashelder geworden dat de Verenigde Naties niet het podium vormen waar de oplossingen gesmeed worden.
Ik ben een oude knoestige realist. Hoe kun je nu verwachten dat 196 landen het met elkaar eens worden? En het is ook nergens voor nodig. Twintig landen creëren ongeveer negentig procent van de vervuiling. Zij moeten het onderhandelingspodium vormen. Andere landen kunnen zich aansluiten, of niet. Dat maakt niet zoveel uit. In Kopenhagen had je kleine landen die de besprekingen ophielden. Een land als Tuvalu heeft de onderhandelingen een halve dag opgehouden door almaar te zeggen dat ze door klimaatverandering onder water verdwijnt. Dat verhaal kenden we natuurlijk al lang.”

Maar welke vooruitgang is er concreet geboekt in Kopenhagen?
“We zijn af van het zwart-witdenken dat door Kyoto was ontstaan: zij die hebben ondertekend en zij die dat niet hebben gedaan, de have’s en de have not’s. China, Brazilië, India, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten hebben een nieuw fundament voor CO2-reducties gelegd. De overeenkomsten zijn weliswaar een reeks vrijblijvende toezeggingen. Zo neemt China zich voor om de koolstofintensiteit (het energieverbruik per eenheid van de productie) met veertig procent te reduceren, mits de VS zich ook aan de afspraken houden. En de VS zeggen toe dat zij ook hun uitstoot reduceren (ruim drie procent ten opzichte van 1990, red.), mits de senaat daarmee instemt.”

Dat levert niet genoeg op.
“Ik houd er niet van om de jeugd teleur te stellen. Ik was vroeger ook idealist. Maar ik ben pragmatisch geworden. We staan voor een enorme uitdaging. De energievraag van opkomende economieën zal de komende decennia enorm groeien. En die vraag is legitiem. We moeten hen daarin tegemoet komen. Tegelijkertijd moeten we de energiesector minder koolstofintensief maken. Nu halen we 85 procent van onze energie uit fossiele grondstoffen. Als de plannen uit Kopenhagen uitgevoerd worden, dan zien we dit decennium nog een afvlakking van de CO2-uitstoot. Zou ik graag meer resultaat zien? Ja, natuurlijk. Maar dit is al behoorlijk wat.”

Welke rol kunnen universiteiten spelen in het opschonen van energie?
“Universiteiten moeten cutting edge-technologie ontwikkelen. Daarbij moeten ze oog hebben voor kostenreductie van energie. Energie is niet te vergelijken met een apparaatje, zoals een telefoon. Het is een commodity (een grondstof, red.). Daar moeten universiteiten zich meer van bewust worden. Als mensen het licht aan doen, dan interesseert het ze niet hoe de elektronen die dan stromen, geproduceerd zijn. Opschalen van technologieën om de prijs omlaag te krijgen, is voor commodities van groot belang. Universiteiten moeten daar rekening mee houden en proberen spinoffs te creëren samen met het bedrijfsleven. De meeste zullen falen, maar dat is niet erg.”

Bij MIT deed u onderzoek naar de kolenvoorraad in de VS. U denkt dat die voorraden uiteindelijk gebruikt gaan worden en dat dit desastreuze gevolgen heeft voor het milieu. De overheid moet daarom volgens u kolencentrales financieren die CO2 afvangen en opslaan. Is dit zogenaamde carbon capture and storage een van uw paradepaardjes?
“Ik heb geen favoriete kinderen. Maar ik vind het belangrijk dat er demonstratieprojecten komen die aantonen dat CO2-opslag mogelijk is. Wereldwijd heeft men een verschrikkelijke steek laten vallen in het creëren van demonstratieprojecten. De komende tien jaar moeten overheden veel investeren in dergelijke projecten, zodat duidelijk wordt hoeveel energie daadwerkelijk kost. Ik verwacht dat in 2020 een markt is voor CO2 (dankzij een emissiehandelssysteem, red.). De kosten van CO2 moeten tegen die tijd goed begrepen worden. Laten we daarom nu geen tijd verspillen.”

Tegen New Scientist zei u onlangs dat de Amerikaanse regering zo snel mogelijk moet beginnen met het bouwen van kerncentrales.
“Ha, dat ligt in Nederland gevoelig hè?!” (Kijkt uit het raam van de bus) “Inzetten op kernenergie zou hier in het dichtbebouwde Nederland een logische keuze zijn. Het is immers een compacte energiebron. Het is een zware klus om C02-reductiedoelstellingen te halen. Je zou geen opties van de tafel moeten vegen op emotionele gronden.
Maar nogmaals; ik ben geen voorstander van een bepaalde techniek in het bijzonder. Ik sta open voor alles. Maar ik zie niet hoe we zonder kernenergie het energieprobleem kunnen oplossen. Zonne-energie is zeer veelbelovend. Maar pas op veel langere termijn. Offshore windenergie zie ik ook niet echt als oplossing. De reden waarom ik tegen New Scientist zei dat de regering zo snel mogelijk moet investeren in nucleaire energie, is omdat er sinds 1973 geen nieuwe kerncentrales zijn besteld in Amerika. Bedrijven die dat nu als eerste weer zouden doen, lopen een ontzettend groot financieel risico. De regering moet de leiding nemen en de eerste vijf of zes moderne kerncentrales bouwen. Tegelijkertijd moet ze investeren in zonne-energie en windenergie en energiebesparende technologieën zoals brandstofcellen die warmte en elektriciteit produceren voor huishoudens.”

U zit in Obama’s adviesraad voor wetenschap en technologie. Is dat niet frustrerend? Uiteindelijk wegen geopolitieke argumenten toch altijd zwaarder dan puur wetenschappelijke argumenten?
“Nee, ik vind het niet frustrerend. Het is mijn taak om wetenschappelijke raad te geven, geen politiek advies. Het enige waar ik om kan vragen is dat mijn mening meegewogen wordt. En dat gebeurt.” (Korte stilte) “Maar er zijn natuurlijk wel teleurstellende momenten. Ik had het liefst gezien dat er een goede klimaatwet was aangenomen; de cap-and-trade-wet. (De USCap, een wet die uitstoot moest beperken en het verhandelen van emissierechten moest bevorderen – red.) Maar dat is niet gebeurd. In plaats daarvan hebben we een wet aangenomen over stimuleringsmaatregelen voor schonere energie. Ik ken geen wet die ingewikkelder is dan USCap. Over drie jaar komen we er nog op terug.”

U gaat ook op bezoek bij de Delftse zonnewagen Nuna. Vier keer achtereen won de wagen de zonnerace in Australië, waar ook het MIT aan meedoet. Is Nuna een begrip bij jullie?
“Mijn studenten zullen er vast van gehoord hebben. Zelf volg ik zonneraces niet zo. Ik volg voetbal. Ik speel mee in ’s werelds grootste league; de New England Over-the-Hill Soccer League. Die telt minstens tweeduizend spelers. Ik speel in een van de zestigplus-teams als verdediger. Dat is great fun.”

Roulette
Tijdens zijn lezing toont Moniz twee roulettewielen met daarop de kansverdeling voor temperatuurstijgingen in 2100 variërend van 2 tot 7 graden Celsius. “Het doel om onder de 445 ppm (parts per million; een maat voor het aantal moleculen CO2 per miljoen moleculen in de atmosfeer – red.) C02-equivalenten te blijven en daarmee de temperatuur op aarde met maximaal twee graden Celsius te laten stijgen, halen we hoe dan ook niet”, aldus Moniz. “Maar als we hard ons best doen, kunnen wel voorkomen dat we boven de 650 ppm komen. Als we dit wiel, dat uitgaat van 650 ppm, een draai geven dan zie je dat de kans dat het slechts twee graden Celsius warmer wordt niet zo fantastisch is. Maar de kans op een catastrofale temperatuurstijging van 6 of 7 graden Celsius is ook heel klein. Bij het andere wiel, waarbij de wereld geen klimaatbeleid voert, is er een niet triviale kans op 6 of 7 graden Celsius. Dat is volstrekt onacceptabel.”

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.