Een studente geneeskunde heeft een gevoelige rechtszaak verloren over het hoge collegegeld voor haar tweede masteropleiding. De rechters vinden dat de Vrije Universiteit gerust vijftienduizend euro per jaar mag vragen.
De uitspraak is een tegenvaller voor degenen die strijden tegen de hoge tarieven voor tweede studies. De onderwijsrechters van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) deden afgelopen december al uitspraak, maar het vonnis is pas onlangs gepubliceerd.
De studente geneeskunde wil kaakchirurg worden en moet daarvoor een tweede masteropleiding volgen, die drie jaar duurt. De Vrije Universiteit brengt haar vijftienduizend euro per jaar in rekening. Volgens de studente is dat tarief te hoog en staat het niet in verhouding tot de kosten voor het onderwijs. Ze loopt bijvoorbeeld voor de helft van de tijd co-schappen: waar betaalt ze dan vijftienduizend euro collegegeld voor?
Maar de rechters zien vooralsnog geen problemen in het instellingscollegegeld van de VU. Het is voldoende onderbouwd, menen ze. De VU kon de rechtbank overtuigen met een simpele berekening: zij kijkt wat de overheid betaalt voor een bekostigde student geneeskunde en baseert daar het bedrag op.
Sterker nog, de VU vindt zichzelf al tamelijk coulant, want de universiteit heeft de kosten laag gehouden. Universiteiten krijgen immers per student ook geld voor onderzoek, en dat heeft de VU niet eens doorberekend.
De rechters menen daarom dat de VU op zijn minst een verdedigbare berekening heeft gemaakt. Zodoende komen ze niet toe aan de grootste vraag: mag het instellingstarief hooguit de kosten van het onderwijs dekken of mag een universiteit of hogeschool zelf een willekeurig bedrag uit de hoge hoed toveren?
Dat is vooral voor andere typen opleidingen belangrijk. Het zou kunnen dat geneeskunde inderdaad een dure studie is, maar wat zijn de kosten van bijvoorbeeld een juridische masteropleiding of een tweede hbo-bachelor in de economie? Mogen hogeronderwijsinstellingen daar ook voor vragen wat ze willen?
Het antwoord op die vraag kreeg deze week onverwacht een politieke lading: als hogescholen en universiteiten niet willen uitleggen waar hun tarieven vandaan komen, zal minister Bussemaker hen daartoe dwingen, schreef ze aan de Tweede Kamer. Desnoods zal ze het collegegeld voor tweede studies maximeren.
Dat is een drastische koerswijziging. Eerder zei Bussemakers voorganger op hoger onderwijs, VVD-staatssecretaris Halbe Zijlstra, dat hij zich er helemaal niet mee wilde bemoeien. De onderwijsinstellingen kregen van hem alle vrijheid.
Voor een eerste bachelor- of masteropleiding betalen studenten het wettelijke collegegeld van 1.906 euro per jaar. Als ze na afstuderen aan een tweede bachelor- of tweede masterstudie willen beginnen, betalen ze het instellingstarief. Dat kan oplopen tot 32 duizend euro per jaar. Want de overheid bekostigt nog maar één bachelor en één masteropleiding per student. Alleen voor opleidingen in de zorg en het onderwijs is een uitzondering gemaakt, zodat omscholing in die vakgebieden niet te duur wordt.
Bij de Hoge Raad loopt intussen een zaak van de Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU) tegen acht universiteiten, die sterk op de zaak van de geneeskundestudente lijkt. De SCAU wil graag dat de civiele rechter zich over de tarieven voor tweede studies buigt, en niet het CBHO. Aanvankelijk werd de SCAU door de kantonrechter ‘niet ontvankelijk’ verklaard, maar in augustus viel het hoger beroep in haar voordeel uit: de stichting was toch ontvankelijk, omdat ook aanstaande studenten recht hebben op een goede rechtsbescherming. Die ontvankelijkheid bestrijden de universiteiten nu bij de Hoge Raad.
Ondertussen is de civiele rechter nog lang niet toegekomen aan de vraag of de onderwijsinstellingen op eigen houtje hun tarieven mogen bepalen. Het is maar de vraag of een civiele rechtbank daar anders over oordeelt dan het CBHO.
Comments are closed.