Opinion

Staalkaart van academische pronkjuwelen

De vijf ‘grote, klassieke’ universiteiten tonen voor het eerst samen hun schatten uit het verleden. Daaronder schaart zich ook de TU Delft.

Een universiteit zonder universiteitsmuseum is geen echte universiteit. Dat staat als een paal boven water. Daarom heeft Nederland eigenlijk ook maar vijf universiteiten: Leiden, Utrecht, de UvA, Groningen en Delft. De andere acht mogen dan wel volwaardig lid zijn van de VSNU, als universiteit zijn ze toch eigenlijk niet serieus te nemen.

Lange tijd zaten de historische collecties van de ‘klassieke universiteiten’ in het verdomhoekje. Wanneer er weer eens een universitaire bezuiniging of reorganisatie aan de orde was, werd er al snel met een scheef oog naar het museum gekeken. Voor studie en wetenschap zijn die oude spullen immers niet meer nodig en voor termen als doelmatigheid, flexibiliteit en marktwerking zijn ze niet vatbaar. Nog maar een paar jaar geleden hing het voortbestaan van het Techniek Museum Delft aan een zijden draad. Hoeveel studenten gaan daar nu helemaal naar toe? Zou het niet kunnen worden verkocht, of was er op zijn minst een sponsor voor te vinden?

Maar het tij lijkt ten gunste gekeerd. Dezelfde tijdgeest die de Nederlandse samenleving doet verlangen naar canons op diverse gebieden, heeft zich over de universiteitsmusea ontfermd, lijkt het. Het is allemaal te danken aan de Stichting Academisch Erfgoed, die in 1997 door de vijf klassieke universiteiten werd opgericht. Een subsidie van ruim vijf miljoen euro van toenmalig staatssecretaris Nuis vormde een steuntje in de rug. Er werd een begin gemaakt met het wegwerken van grote achterstanden in behoud en ontsluiting van academische verzamelingen.

Het fraaie bladerboek ‘Universitaire collecties in Nederland’ is een staalkaart van de academische pronkjuwelen. Tot dusver brachten de diverse universiteiten allemaal ter gelegenheid van lustra of jubilea wel boekjes en brochures uit met hun fraaiste historische schatten, maar die hadden vaak iets goedkoops en leken er vooral op gericht om concurrerende universiteiten een poepje te laten ruiken. ‘Universitaire collecties in Nederland’ daarentegen is een uitgave waarmee je echt voor de dag kunt komen. De uitvoering hangt zelfs tegen het overdadige aan. Fotografie en vormgeving zijn uitmuntend, de tekst had wel een beetje gedurfder gemogen.

De TU Delft mag dan de respectabele leeftijd van 165 jaar hebben bereikt en daarmee de oudste technische universiteit van Nederland zijn, vergeleken met Leiden (opgericht in 1575) en Utrecht (1636) blijft ze natuurlijk een jonkie. Bovendien maakt de TU nog maar sinds kort serieus werk van haar verleden. Het Techniek Museum bestaat pas sinds 1996, terwijl het Utrechtse Universiteitsmuseum van 1918 is, en het Leidse van 1931.

In het boek is voor Delft dan ook geen hoofdrol weggelegd. Leiden en Utrecht, en in iets mindere mate Groningen, hebben fraaiere schatten in huis. Wel tref je een aantal dingen aan waarvan je op het eerste gezicht zou zweren dat ze in Delft thuis horen, maar die toch uit een andere collectie stammen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Leidse opstelling voor onderzoek naar strandvorming uit 1948 en de grappige, vroegnegentiende-eeuwse ‘donderhuisjes’ uit Utrecht om de werking van bliksemafleiders te demonstreren. De wereldberoemde Delftse elektronenmicroscoop van J.B. le Poole staat in het Leidse Museum Boerhaave.

De TU Delft kan wel bogen op het jongste voorwerp. Het vernuftige Delfly-vliegtuigje is alvast gebombardeerd tot object van historische waarde en staat pontificaal op de foto. Het lijkt niet uit te sluiten dat toekomstige generaties het dingetje inderdaad zullen opnemen in de bèta-canon, maar daar een voorschot op nemen is nogal gewaagd. Het zou niet voor het eerst zijn dat een ‘historisch moment’ bij nader inzien helemaal niet zo historisch blijkt.

Dat neemt niet weg dat Delft zich fier en terecht staande houdt tussen de andere eerbiedwaardige instellingen. Als Eindhoven en Twente er ooit echt bij willen horen, dan zullen die toch als de wiedeweerga met een eigen historische collectie moeten beginnen.

Tiny Monquil-Broersen (ed.): ‘Universitaire collecties in Nederland . Nieuw licht op historisch erfgoed’. Waanders Uitgevers/Stichting Academisch Erfgoed, Zwolle 2007. ISBN 978 90 400 8374 7. 160 p., geïll. € 29,95.

www.academischerfgoed.nl

Een universiteit zonder universiteitsmuseum is geen echte universiteit. Dat staat als een paal boven water. Daarom heeft Nederland eigenlijk ook maar vijf universiteiten: Leiden, Utrecht, de UvA, Groningen en Delft. De andere acht mogen dan wel volwaardig lid zijn van de VSNU, als universiteit zijn ze toch eigenlijk niet serieus te nemen.

Lange tijd zaten de historische collecties van de ‘klassieke universiteiten’ in het verdomhoekje. Wanneer er weer eens een universitaire bezuiniging of reorganisatie aan de orde was, werd er al snel met een scheef oog naar het museum gekeken. Voor studie en wetenschap zijn die oude spullen immers niet meer nodig en voor termen als doelmatigheid, flexibiliteit en marktwerking zijn ze niet vatbaar. Nog maar een paar jaar geleden hing het voortbestaan van het Techniek Museum Delft aan een zijden draad. Hoeveel studenten gaan daar nu helemaal naar toe? Zou het niet kunnen worden verkocht, of was er op zijn minst een sponsor voor te vinden?

Maar het tij lijkt ten gunste gekeerd. Dezelfde tijdgeest die de Nederlandse samenleving doet verlangen naar canons op diverse gebieden, heeft zich over de universiteitsmusea ontfermd, lijkt het. Het is allemaal te danken aan de Stichting Academisch Erfgoed, die in 1997 door de vijf klassieke universiteiten werd opgericht. Een subsidie van ruim vijf miljoen euro van toenmalig staatssecretaris Nuis vormde een steuntje in de rug. Er werd een begin gemaakt met het wegwerken van grote achterstanden in behoud en ontsluiting van academische verzamelingen.

Het fraaie bladerboek ‘Universitaire collecties in Nederland’ is een staalkaart van de academische pronkjuwelen. Tot dusver brachten de diverse universiteiten allemaal ter gelegenheid van lustra of jubilea wel boekjes en brochures uit met hun fraaiste historische schatten, maar die hadden vaak iets goedkoops en leken er vooral op gericht om concurrerende universiteiten een poepje te laten ruiken. ‘Universitaire collecties in Nederland’ daarentegen is een uitgave waarmee je echt voor de dag kunt komen. De uitvoering hangt zelfs tegen het overdadige aan. Fotografie en vormgeving zijn uitmuntend, de tekst had wel een beetje gedurfder gemogen.

De TU Delft mag dan de respectabele leeftijd van 165 jaar hebben bereikt en daarmee de oudste technische universiteit van Nederland zijn, vergeleken met Leiden (opgericht in 1575) en Utrecht (1636) blijft ze natuurlijk een jonkie. Bovendien maakt de TU nog maar sinds kort serieus werk van haar verleden. Het Techniek Museum bestaat pas sinds 1996, terwijl het Utrechtse Universiteitsmuseum van 1918 is, en het Leidse van 1931.

In het boek is voor Delft dan ook geen hoofdrol weggelegd. Leiden en Utrecht, en in iets mindere mate Groningen, hebben fraaiere schatten in huis. Wel tref je een aantal dingen aan waarvan je op het eerste gezicht zou zweren dat ze in Delft thuis horen, maar die toch uit een andere collectie stammen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Leidse opstelling voor onderzoek naar strandvorming uit 1948 en de grappige, vroegnegentiende-eeuwse ‘donderhuisjes’ uit Utrecht om de werking van bliksemafleiders te demonstreren. De wereldberoemde Delftse elektronenmicroscoop van J.B. le Poole staat in het Leidse Museum Boerhaave.

De TU Delft kan wel bogen op het jongste voorwerp. Het vernuftige Delfly-vliegtuigje is alvast gebombardeerd tot object van historische waarde en staat pontificaal op de foto. Het lijkt niet uit te sluiten dat toekomstige generaties het dingetje inderdaad zullen opnemen in de bèta-canon, maar daar een voorschot op nemen is nogal gewaagd. Het zou niet voor het eerst zijn dat een ‘historisch moment’ bij nader inzien helemaal niet zo historisch blijkt.

Dat neemt niet weg dat Delft zich fier en terecht staande houdt tussen de andere eerbiedwaardige instellingen. Als Eindhoven en Twente er ooit echt bij willen horen, dan zullen die toch als de wiedeweerga met een eigen historische collectie moeten beginnen.

Tiny Monquil-Broersen (ed.): ‘Universitaire collecties in Nederland . Nieuw licht op historisch erfgoed’. Waanders Uitgevers/Stichting Academisch Erfgoed, Zwolle 2007. ISBN 978 90 400 8374 7. 160 p., geïll. € 29,95.

www.academischerfgoed.nl

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.