Universiteiten hebben het onderwijs laten versloffen, concludeerden ze in 2008 zelf. Dus beloofden ze hun docenten op cursus te sturen. Maar vijf jaar later lijkt veel publiceren nog altijd belangrijker dan goed lesgeven.
Studenten moeten steeds sneller studeren en als de basisbeurs straks echt verdwijnt, wordt een opleiding ook nog eens stukken duurder. Studentenorganisaties en oppositiepartijen staan niet te juichen, maar onderwijsminister Bussemaker dient ze steevast van repliek met één mantra: in ruil voor alle maatregelen gaat de onderwijskwaliteit omhoog.
Universiteiten maakten daar in 2008 al afspraken over. Docenten konden voortaan een landelijk geldige ‘basiskwalificatie onderwijs’ halen. “Nu is er nieuwe energie om het onderwijs op een hoger plan te brengen”, zei toenmalig VSNU-voorzitter Sijbolt Noorda.
De VSNU inventariseert momenteel hoeveel docenten hun bko hebben behaald. De onderlinge verschillen zijn groot, zegt beleidsmedewerker Sake Slootweg. Universiteiten hebben afspraken gemaakt over de normen, maar zij mogen vaak zelf weten hoe een bko-traject er uitziet. Docenten moeten meestal een aantal cursusmiddagen volgen en een portfolio opbouwen.
Volgens Slootweg, belast met het onderwerp, hebben de beloften uit 2008 “in elk geval gezorgd voor een gelijke benchmark.” Docenten weten wat er van ze wordt verwacht en universiteiten weten wat ze mogen vragen.
Prestatieafspraken
“Het onderwerp staat altijd bij ons op de agenda”, zegt Slootweg. Geen overbodige luxe, want universiteiten hebben eind 2012 in hun prestatieafspraken met het ministerie beloofd dat ze het aantal docenten met een bko flink gaan opschroeven.
Bij de meeste instellingen moet een groot deel van de vaste docenten met een fulltime aanstelling de kwalificatie halen. Tijdelijke docenten, deeltijddocenten en promovendi hoeven dat vaak niet, terwijl zij wel scripties begeleiden, toetsen maken en soms zelfs vakken coördineren.
Promovendi die net een masterdiploma op zak hebben, worden vaak in het diepe gegooid. Goede toetsvragen maken, studenten met ferme hand naar een voldoende op hun scriptie gidsen of de lesstof begrijpelijk uitleggen aan eerstejaars… het is een vak apart.
“Er liggen inderdaad nog veel kansen om de kwaliteit van jonge docenten te verbeteren”, zegt Patrick Tuijp, voorzitter van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN). Tuijp promoveert aan Tilburg University en besteedt officieel twintig procent van zijn tijd aan onderwijs. Hij begeleidt onder andere studenten bij het schrijven van hun bachelorscriptie, maar zal de bko niet tijdens zijn promotie halen.
“Het vergt veel tijd en dat gaat ten koste van mijn onderzoek”, vreest Tuijp. Voor hij begon met lesgeven, moest hij wel een korte didactiekcursus volgen. “Dat was zeker nuttig en goed voor de kwaliteit van het onderwijs dat ik geef.” Hoe het bij andere promovendi gaat, weet hij niet precies. Promovendi besteden volgens hem de minste tijd aan onderwijs van al het wetenschappelijk personeel. Voor hem is dat een vijfde van zijn tijd, op andere plekken is dat iets meer of minder.
Het PNN is toevallig net bezig met een inventarisatie van de wensen van promovendi op het gebied van didactische scholing. “Sommigen moeten cursussen volgen, maar anderen krijgen helemaal niets aangeboden. Naar mijn idee zouden opleidingen promovendi niet moeten verplichten tot het halen van de bko. Maar als ze dat willen, zou het wel mogelijk moeten zijn”, vindt Tuijp.
Leren onderzoeken is een veel uitgebreider traject dan leren lesgeven, beaamt Ton Kallenberg, hoofd van de afdeling onderwijs- en studentzaken van de Erasmus Universiteit. “Op zich is het frappant dat we van docenten op basisscholen en middelbare scholen wel een jarenlange didactische opleiding eisen, en voor het hoger onderwijs niet.” Kallenberg was eerder betrokken bij het opzetten van het bko-traject aan de Rotterdamse universiteit.
Vrijstellingen
Hoogleraren en universitair docenten met jarenlange onderwijservaring kunnen in veel gevallen een vrijstelling krijgen. Wie al tientallen jaren toetsen maakt, hoeft daar niet ineens voor op cursus. Maar onderzoekers die verder komen in hun wetenschappelijke carrière kunnen zich op veel plekken ‘uitkopen’ uit het onderwijs, waardoor het vaak startende docenten zijn die de jongste studenten begeleiden.
“Uitkopen mag niet meer op elke faculteit, maar het gebeurt nog vaak”, weet onderwijskundige Rob Martens. Hij is hoogleraar en wetenschappelijk directeur van LOOK, het centrum lerarenonderzoek van de Open Universiteit. “Het is kennelijk statusverlagend om onderwijs te geven. Voor je carrière zijn publicaties belangrijker.”
De druk op promovendi is groot, dus dat er voor de bko weinig tijd is, kan hij zich goed voorstellen. “Promotietrajecten zijn nooit goed genoeg. De gedachte is: Als je vier keer hebt gepubliceerd, had dat ook vijf keer kunnen zijn. Daardoor voelt onderwijs voor veel promovendi als een moetje.” Zo kan het gebeuren dat een substantieel deel van de studenten nu nog les krijgt van docenten die nauwelijks didactisch geschoold zijn, terwijl docentkwaliteit volgens Martens de belangrijkste voorwaarde is voor goed onderwijs.
Jonge onderzoekers worden niet aangenomen vanwege hun onderwijskwaliteiten, maar omdat ze potentie hebben voor een carrière in de wetenschap. Universiteiten vinden het dan ook niet eerlijk om van hen te eisen dat ze de bko halen. “Dat kun je niet van hen verlangen”, stelt een woordvoerder van de Universiteit Leiden. “Mensen moeten heel veel energie steken in dat traject, terwijl ze na vier jaar misschien weer weggaan.”
Maar Thijs van Reekum, voorzitter van het Interstedelijk Studenten Overleg, is het daar niet mee eens: “Eigenlijk zou iedereen die lesgeeft op zijn minst een basiskwalificatie moeten halen. Zeker nu studenten steeds sneller moeten afstuderen. Vroeger was onderwijs belangrijker; professoren gaven vaker college dan nu. Niet voor niets heten ze hoogleraar, en niet ‘hoogonderzoeker’. Dat ze nu het leeuwendeel van hun tijd aan onderzoek besteden, is eigenlijk de omgekeerde wereld. Omdat internationale ranglijsten zo belangrijk zijn, hebben ze misschien weinig keus.”
Zolang aan die ratrace geen einde komt, verwacht Martens van de Open Universiteit niet dat de bko veel effect zal hebben. “Die kwalificatie is een startpunt, maar het is niet genoeg. Onderwijs moet aan universiteiten weer serieus genomen worden.”
Aan de docenten zal het volgens hem niet liggen. “Er is eigenlijk helemaal geen mentaliteitsverandering nodig, heel veel wetenschappers vinden lesgeven juist erg leuk. Maar daar moeten ze dan wel genoeg tijd voor krijgen.”
Ook Kallenberg van de Erasmus Universiteit denkt dat de bko vooral “een technisch effect” heeft. “Veel scholing wordt pas echt interessant als je aan universiteiten ook carrière kunt maken door goed les te geven.”
TU Delft
In 2010 had zeven procent van de wetenschappers die onderwijs verzorgen aan de TU Delft een basiskwalificatie onderwijs op zak. Voorheen was het beleid volgens de woordvoerder gericht op nieuwe medewerkers, maar de universiteit brengt op dit moment ook in kaart hoeveel docenten een met de bko vergelijkbaar niveau hebben.
In de oorspronkelijke prestatieafspraken met het ministerie van Onderwijs streefde Delft naar een bko-percentage van vijfentwintig procent, maar er bleek sprake van een misverstand: per ongeluk was al het wetenschappelijk personeel meegerekend, dus ook de promovendi en onderzoekers die geen lesgeven. In 2015 moet zeventig procent van de docenten de bko hebben behaald, of op een vergelijkbaar niveau zitten. Promovendi worden alleen onder begeleiding ingeschakeld voor het onderwijs.


Comments are closed.