Opinion

Het neo-brutalisme en de prijs van rode bakstenen

‘Architectuurarchief Technische Universiteit Delft’ is de zouteloze titel van een alleraardigst boek dat nauwgezet de ontstaansgeschiedenis van de TU-wijk beschrijft.

Het boek, een wat verlate lustrumactiviteit, bevat een schat aan informatie over de TU-gebouwen van toen en nu.

Het heeft even geduurd maar ligt er dan toch. Gelukkig doet bouwkundedocent Otokar Mácel in zijn voorwoord geen boekje open over de totstandkoming van ‘Architectuurarchief’, want dat zou de documentatie ontsieren; laat het gegeven volstaan dat uiteindelijk de toezegging van zo’n achthonderd kopers de doorslag moest geven om met het werk de stap te nemen naar de drukkerij die er drieduizend van de pers deed rollen.

Kort voor het jubileumjaar 1992 bereikte Mácel, verbonden aan de vakgroep geschiedenis, theorie, media en informatica, het verzoek tot een ‘boekje’ over de TU-gebouwen, bedoeld als relatiegeschenk of attentie aan medewerkers. Mácel liet het boekje uitgroeien tot een duimdikke beschrijving van het complete TU-gebouwenbestand uit heden en verleden. Juist door die volledigheid bezit het rijk geïllustreerde ‘geschenk’ meer waarde dan een presse-papier, en wie enigszins geïnteresseerd is in de TU-geschiedenis zal het met graagte verslinden.

Samen met twee andere redacteuren (medewerker Jan Wegner en student-assistent Ires Schutten) bundelde Mácel de bijdragen die grotendeels door studenten zijn geschreven. Voor elk TU-pand wordt een duik in de archieven genomen, buigt de auteur zich over de bouwplannen en geeft deze een architectonische beschrijving van het resultaat. Het boek heeft daardoor een sterk documentalistisch karakter, maar storend is dat niet. Wel is door de vele auteurs verschil in inzicht en stilistisch vermogen merkbaar, maar daar wegen de vele ‘weetjes’ die de studenten bij elkaar sprokkelden weer tegenop.

Zo keurde koningin Wilhelmina de aanbesteding goed voor de bouw van Analytische Scheikunde (tegenover het Vries van Heystplantsoen), zou Civiele Techniek slechts vier etages tellen, zou de Mekelweg ooit een honderd meter brede allee worden en schuilt onder de techno-look van Apparatenbouw (‘de omgekeerde badkuip’) een constructie van hout. En was in de jaren zestig de prijs van rode bakstenen niet de pan uitgerezen, dan was het gebouw van Natuurkunde nimmer bekleed met 4700 witte platen die gemaakt zijn uit negen soorten natuursteen.
Stempel

Rode draad in het boek is de geleidelijke trek van de TU van de Delftse binnenstad naar de Wippolder, vroeger uitsluitend het domein van grazende koeien en een enkele boer. Het TU-vastgoed wordt overzichtelijk in chronologische volgorde van bouw en ontwikkeling behandeld.

Daaruit blijkt ondermeer dat vooral het architectenbureau Lokhorst, met name diens werknemer J.A.W. Vrijman, een groot stempel heeft gedrukt op de eerste generatie TU-gebouwen aan de Kanaalweg, Nieuwelaan, Schuttersveld, Oostplantsoen, Vries van Heystplein, Mijnbouwplein en Mijnbouwstraat. Stuk voor stuk komen ze van de tekentafel van Vrijman, die in 1925 ten onrechte werd beschuldigd van corruptie inzake de bouw van ‘Rode Scheikunde’. Alleen al de gereedkoming van dat gebouw, dat we nu kennen als het hoofdgebouw, is een verhaal apart. Zo heeft Philips nog overwogen er een gloeilampenfabriek in te vestigen.

Ook komen we te weten dat men bij de aanleg van de huidige TU-wijk is uitgegaan van het ‘schaatsmodel’, dat wil zeggen: alle faculteiten aan de centrale Mekelweg, met ruime terreinen voor uitbreiding erachter. De universiteit wilde nu eindelijk wel eens af van ,,het eeuwige ruimtegebrek”.

De toenmalige TH was de eerste Nederlandse instelling voor hoger onderwijs die een eigen wijk kreeg. Alle gebouwen aan de oostzijde van de Mekelweg zouden ontworpen worden door het architectenbureau Roosenburg, alle gebouwen aan de westkant door het bureau Van der Steur en aan de Rotterdamseweg werd de bebouwing verzorgd door Van den Broek en Bakema. Van de beoogde architectonische samenhang die hierdoor zou ontstaan is echter weinig terechtgekomen, constateert oud Bouwkunde-dekaan N.L. Prakke in zijn inleiding.

Prakke, die in 1951 afstudeerde bij Van den Broek, zet een paar saillante puntjes op de i. Zo ging de rijksbouwmeester pas na aandringen van curator Van der Leeuw (toen een soort lid van het college van bestuur) in zee met het bureau Van den Broek en Bakema. Van den Broek baalde echter flink dat hij alleen mocht ontwerpen aan de Rotterdamseweg, want voor de meest monumentale opdrachten aan de Mekelweg werd hij door de rijksbouwmeester niet goed genoeg bevonden.

Maar Van den Broek had het tij mee, schrijft Prakke. In 1953 werd Van der Leeuw president-curator, en kreeg derhalve meer invloed op de architectenkeuze. Toen Van den Broek ten lange leste de meest monumentale opdracht van alle in handen kreeg, nota bene de bouw van de Aula, wilde hij laten zien dat ook een functionalistisch architect alle registers kon opentrekken.

De vorm van de Aula, die tegenwoordig geldt als het pièce de résistance van het betongeweld aan de Mekelweg, is volgens Prakke beïnvloed door het neo-brutalisme van de jaren vijftig, door Bakema, maar waarschijnlijk ook door de behoefte van Van den Broek zich te bewijzen als een architect van monumentale rijksgebouwen.

Behalve dat ‘Architectuurarchief’ stikt van de wetenswaardigheden en een architectenstrijd in een tijd van ongebreidelde groei beschrijft, geeft het ook antwoord op de typische vragen die elke TU-ganger zichzelf wel eens gesteld heeft (zoals: wat zit er in de toren van het hoofdgebouw?). Door de bouko-speak enigszins binnen de perken te houden, is het ook een toegankelijk boek geworden. Iedere TU-medewerker vindt er moeiteloos het lot van ‘zijn’ gebouw in terug. Die achthonderd kopers hebben zich geen buil gevallen. (H.O.)

‘Architectuurarchief Technische Universiteit Delft’, O. Mácel e.a. Uitgave: Publikatieburo Bouwkunde, ISBN: 90-5269-166-5.Prijs: 49,50 gulden (excl. studentenkorting).

Henk Orsel


De hal van Apparatenbouw: een constructie van hout

‘Architectuurarchief Technische Universiteit Delft’ is de zouteloze titel van een alleraardigst boek dat nauwgezet de ontstaansgeschiedenis van de TU-wijk beschrijft. Het boek, een wat verlate lustrumactiviteit, bevat een schat aan informatie over de TU-gebouwen van toen en nu.

Het heeft even geduurd maar ligt er dan toch. Gelukkig doet bouwkundedocent Otokar Mácel in zijn voorwoord geen boekje open over de totstandkoming van ‘Architectuurarchief’, want dat zou de documentatie ontsieren; laat het gegeven volstaan dat uiteindelijk de toezegging van zo’n achthonderd kopers de doorslag moest geven om met het werk de stap te nemen naar de drukkerij die er drieduizend van de pers deed rollen.

Kort voor het jubileumjaar 1992 bereikte Mácel, verbonden aan de vakgroep geschiedenis, theorie, media en informatica, het verzoek tot een ‘boekje’ over de TU-gebouwen, bedoeld als relatiegeschenk of attentie aan medewerkers. Mácel liet het boekje uitgroeien tot een duimdikke beschrijving van het complete TU-gebouwenbestand uit heden en verleden. Juist door die volledigheid bezit het rijk geïllustreerde ‘geschenk’ meer waarde dan een presse-papier, en wie enigszins geïnteresseerd is in de TU-geschiedenis zal het met graagte verslinden.

Samen met twee andere redacteuren (medewerker Jan Wegner en student-assistent Ires Schutten) bundelde Mácel de bijdragen die grotendeels door studenten zijn geschreven. Voor elk TU-pand wordt een duik in de archieven genomen, buigt de auteur zich over de bouwplannen en geeft deze een architectonische beschrijving van het resultaat. Het boek heeft daardoor een sterk documentalistisch karakter, maar storend is dat niet. Wel is door de vele auteurs verschil in inzicht en stilistisch vermogen merkbaar, maar daar wegen de vele ‘weetjes’ die de studenten bij elkaar sprokkelden weer tegenop.

Zo keurde koningin Wilhelmina de aanbesteding goed voor de bouw van Analytische Scheikunde (tegenover het Vries van Heystplantsoen), zou Civiele Techniek slechts vier etages tellen, zou de Mekelweg ooit een honderd meter brede allee worden en schuilt onder de techno-look van Apparatenbouw (‘de omgekeerde badkuip’) een constructie van hout. En was in de jaren zestig de prijs van rode bakstenen niet de pan uitgerezen, dan was het gebouw van Natuurkunde nimmer bekleed met 4700 witte platen die gemaakt zijn uit negen soorten natuursteen.
Stempel

Rode draad in het boek is de geleidelijke trek van de TU van de Delftse binnenstad naar de Wippolder, vroeger uitsluitend het domein van grazende koeien en een enkele boer. Het TU-vastgoed wordt overzichtelijk in chronologische volgorde van bouw en ontwikkeling behandeld.

Daaruit blijkt ondermeer dat vooral het architectenbureau Lokhorst, met name diens werknemer J.A.W. Vrijman, een groot stempel heeft gedrukt op de eerste generatie TU-gebouwen aan de Kanaalweg, Nieuwelaan, Schuttersveld, Oostplantsoen, Vries van Heystplein, Mijnbouwplein en Mijnbouwstraat. Stuk voor stuk komen ze van de tekentafel van Vrijman, die in 1925 ten onrechte werd beschuldigd van corruptie inzake de bouw van ‘Rode Scheikunde’. Alleen al de gereedkoming van dat gebouw, dat we nu kennen als het hoofdgebouw, is een verhaal apart. Zo heeft Philips nog overwogen er een gloeilampenfabriek in te vestigen.

Ook komen we te weten dat men bij de aanleg van de huidige TU-wijk is uitgegaan van het ‘schaatsmodel’, dat wil zeggen: alle faculteiten aan de centrale Mekelweg, met ruime terreinen voor uitbreiding erachter. De universiteit wilde nu eindelijk wel eens af van ,,het eeuwige ruimtegebrek”.

De toenmalige TH was de eerste Nederlandse instelling voor hoger onderwijs die een eigen wijk kreeg. Alle gebouwen aan de oostzijde van de Mekelweg zouden ontworpen worden door het architectenbureau Roosenburg, alle gebouwen aan de westkant door het bureau Van der Steur en aan de Rotterdamseweg werd de bebouwing verzorgd door Van den Broek en Bakema. Van de beoogde architectonische samenhang die hierdoor zou ontstaan is echter weinig terechtgekomen, constateert oud Bouwkunde-dekaan N.L. Prakke in zijn inleiding.

Prakke, die in 1951 afstudeerde bij Van den Broek, zet een paar saillante puntjes op de i. Zo ging de rijksbouwmeester pas na aandringen van curator Van der Leeuw (toen een soort lid van het college van bestuur) in zee met het bureau Van den Broek en Bakema. Van den Broek baalde echter flink dat hij alleen mocht ontwerpen aan de Rotterdamseweg, want voor de meest monumentale opdrachten aan de Mekelweg werd hij door de rijksbouwmeester niet goed genoeg bevonden.

Maar Van den Broek had het tij mee, schrijft Prakke. In 1953 werd Van der Leeuw president-curator, en kreeg derhalve meer invloed op de architectenkeuze. Toen Van den Broek ten lange leste de meest monumentale opdracht van alle in handen kreeg, nota bene de bouw van de Aula, wilde hij laten zien dat ook een functionalistisch architect alle registers kon opentrekken.

De vorm van de Aula, die tegenwoordig geldt als het pièce de résistance van het betongeweld aan de Mekelweg, is volgens Prakke beïnvloed door het neo-brutalisme van de jaren vijftig, door Bakema, maar waarschijnlijk ook door de behoefte van Van den Broek zich te bewijzen als een architect van monumentale rijksgebouwen.

Behalve dat ‘Architectuurarchief’ stikt van de wetenswaardigheden en een architectenstrijd in een tijd van ongebreidelde groei beschrijft, geeft het ook antwoord op de typische vragen die elke TU-ganger zichzelf wel eens gesteld heeft (zoals: wat zit er in de toren van het hoofdgebouw?). Door de bouko-speak enigszins binnen de perken te houden, is het ook een toegankelijk boek geworden. Iedere TU-medewerker vindt er moeiteloos het lot van ‘zijn’ gebouw in terug. Die achthonderd kopers hebben zich geen buil gevallen. (H.O.)

‘Architectuurarchief Technische Universiteit Delft’, O. Mácel e.a. Uitgave: Publikatieburo Bouwkunde, ISBN: 90-5269-166-5.Prijs: 49,50 gulden (excl. studentenkorting).

Henk Orsel


De hal van Apparatenbouw: een constructie van hout

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.