Opinion

Het dak van de wereld

Ik was niet in paniek. De liftcabine op verdieping min-vijfentwintig stond vol water en ik zwom er in rond als in een aquarium. Op de tast ontdekte ik het bedieningspaneel naast de deur.

Mijn handen gleden over de knoppen, die in overmaats braille een kreet vormden: omhoog! De lucht ijlde uit mijn longen, ik drukte op alle knoppen. Ik was niet in paniek, ik was er ver voorbij.


1 Illustratie: Sakia Wigbold

Later zou de lift zich openen op een hogere verdieping, bedacht ik. Iemand die boven op de lift wachtte, zou een vloedgolf over zich heen krijgen en dan mij vinden: nat als een theezak, verdronken.

Tergend langzaam verhief zich de liftcabine. Ik werd meegezogen naar de spleet tussen de deuren waaruit het water weglekte, de liftschacht in. Tegen het plafond vormde zich een grote luchtbel. De natuurwetten, wat zijn ze mooi!

Het water zakte, de lift verloor gewicht en steeg. Ik hing tegen de deur en keek door het ruitje hoe verdieping na verdieping langs schoof.

Min-vierentwintig. Meneer Costeau en Olga tuurden nog omlaag in de waterpoel van het trappenhuis om te zien of ik boven water komen zou. Alleen Wolf keek naar mij en kwispelde, de hypocriet.

Min-achttien. Nellie veegde met stoffer en blik de resten van een vertrapte tor in een kistje. Ik zag haar gezicht en begreep haar verdriet.

Sneller en sneller ging de lift. Op min-veertien zag ik de drukker duwen tegen een pallet vol dictaten. Min-vijf: Ien Cuisine veegde de handen af aan haar schort. Een plastic vorkje stak achter haar oor. Het werk ging door.

Bij het naderen van de begane grond voel ik de zwaartekracht in mijn maag. De eerste streep daglicht in weken valt op mijn gezicht. Ik zie de straat vol mensen, het is middagpauze en het waait. Maar de liftdeuren gaan niet open, de lift stijgt door. Ik druk op de stopknop, ik druk op de alarmbel, alle knoppen probeer ik. Ik blijf stijgen.

Verdieping drie, vier, vijf. Een vrouw in schort schenkt koffie in plastic bekers. Ik klop op de ruit. De vrouw kijkt me na.

Verdieping veertien. Een karretje vol dictaten wordt door de gang geduwd. Ik weet me geen raad.

Verdieping vijfentwintig. De lift stopt. De deur opent zich. En ik, niet in staat een alternatief te bedenken, stap uit. Een harde windvlaag rukt aan mijn overhemd, het vocht waait uit mijn ogen. Zonlicht kietelt mijn gezicht. Ik snuif diep: de geur van lucht, de geur van geen geuren, geen mufheid, geen vocht. Ik sta op het dak van de wereld en kijk uit over een stadje in herfstkleuren.

Diep onder me beweegt het verkeer zich voort als in een mierenhoop. Fietsers laveren langs overstekende voetgangers en afslaande auto’s. Ik kijk op hun kruinen. Misschien lopen ze nu wel recht boven een van de gangen waarin ik heb rondgedwaald. Zou een van hen een vermoeden hebben van hun onderburen?

Als een koning overzie ik mijn dubbele koninkrijk. Wat eenoverzicht, wat een overweldigend inzicht! Ik voel dat het mijn plicht is, deze kennis te delen. Ik moet de bovenwereld vertellen van hun tegenvoeters onder het asfalt, waar de wereld in zoveel opzichten hetzelfde is als boven, waar even hard gewerkt en even weinig bedankt wordt, waar de machine alleen kan draaien als we accepteren dat de tandwielen verslijten, waar de cellen afsterven om het organisme gezond te houden. Alles wat ik weet, moet ik meedelen. De kelderwerkers, ik wil hen zichtbaar maken!

Het vuur slaat uit mijn hart. Ik trek mijn rugzakje open en blader in het schrift, nat maar nog leesbaar. Het is niet veel wat ik heb opgetekend, wekelijks een anekdote, een voorval of een gedachte over de mensen in de kelder en hun sores. Waar kan ik beginnen? Hoe breng ik dit over aan de mensen hier?

Ik kijk nogmaals over de rand. In de diepte lopen en fietsen ze, met opgeslagen kragen, gehaast. Herfstbladeren draaien in kolken over de weg.

Opnieuw zet de wind hard aan. Ik grijp naar de balustrade om me staande te houden. Het schrift schiet uit mijn handen, de wind rukt aan de bladzijden. Honderd losse vellen vliegen uit.
EINDE

Ik was niet in paniek. De liftcabine op verdieping min-vijfentwintig stond vol water en ik zwom er in rond als in een aquarium. Op de tast ontdekte ik het bedieningspaneel naast de deur. Mijn handen gleden over de knoppen, die in overmaats braille een kreet vormden: omhoog! De lucht ijlde uit mijn longen, ik drukte op alle knoppen. Ik was niet in paniek, ik was er ver voorbij.


1 Illustratie: Sakia Wigbold

Later zou de lift zich openen op een hogere verdieping, bedacht ik. Iemand die boven op de lift wachtte, zou een vloedgolf over zich heen krijgen en dan mij vinden: nat als een theezak, verdronken.

Tergend langzaam verhief zich de liftcabine. Ik werd meegezogen naar de spleet tussen de deuren waaruit het water weglekte, de liftschacht in. Tegen het plafond vormde zich een grote luchtbel. De natuurwetten, wat zijn ze mooi!

Het water zakte, de lift verloor gewicht en steeg. Ik hing tegen de deur en keek door het ruitje hoe verdieping na verdieping langs schoof.

Min-vierentwintig. Meneer Costeau en Olga tuurden nog omlaag in de waterpoel van het trappenhuis om te zien of ik boven water komen zou. Alleen Wolf keek naar mij en kwispelde, de hypocriet.

Min-achttien. Nellie veegde met stoffer en blik de resten van een vertrapte tor in een kistje. Ik zag haar gezicht en begreep haar verdriet.

Sneller en sneller ging de lift. Op min-veertien zag ik de drukker duwen tegen een pallet vol dictaten. Min-vijf: Ien Cuisine veegde de handen af aan haar schort. Een plastic vorkje stak achter haar oor. Het werk ging door.

Bij het naderen van de begane grond voel ik de zwaartekracht in mijn maag. De eerste streep daglicht in weken valt op mijn gezicht. Ik zie de straat vol mensen, het is middagpauze en het waait. Maar de liftdeuren gaan niet open, de lift stijgt door. Ik druk op de stopknop, ik druk op de alarmbel, alle knoppen probeer ik. Ik blijf stijgen.

Verdieping drie, vier, vijf. Een vrouw in schort schenkt koffie in plastic bekers. Ik klop op de ruit. De vrouw kijkt me na.

Verdieping veertien. Een karretje vol dictaten wordt door de gang geduwd. Ik weet me geen raad.

Verdieping vijfentwintig. De lift stopt. De deur opent zich. En ik, niet in staat een alternatief te bedenken, stap uit. Een harde windvlaag rukt aan mijn overhemd, het vocht waait uit mijn ogen. Zonlicht kietelt mijn gezicht. Ik snuif diep: de geur van lucht, de geur van geen geuren, geen mufheid, geen vocht. Ik sta op het dak van de wereld en kijk uit over een stadje in herfstkleuren.

Diep onder me beweegt het verkeer zich voort als in een mierenhoop. Fietsers laveren langs overstekende voetgangers en afslaande auto’s. Ik kijk op hun kruinen. Misschien lopen ze nu wel recht boven een van de gangen waarin ik heb rondgedwaald. Zou een van hen een vermoeden hebben van hun onderburen?

Als een koning overzie ik mijn dubbele koninkrijk. Wat eenoverzicht, wat een overweldigend inzicht! Ik voel dat het mijn plicht is, deze kennis te delen. Ik moet de bovenwereld vertellen van hun tegenvoeters onder het asfalt, waar de wereld in zoveel opzichten hetzelfde is als boven, waar even hard gewerkt en even weinig bedankt wordt, waar de machine alleen kan draaien als we accepteren dat de tandwielen verslijten, waar de cellen afsterven om het organisme gezond te houden. Alles wat ik weet, moet ik meedelen. De kelderwerkers, ik wil hen zichtbaar maken!

Het vuur slaat uit mijn hart. Ik trek mijn rugzakje open en blader in het schrift, nat maar nog leesbaar. Het is niet veel wat ik heb opgetekend, wekelijks een anekdote, een voorval of een gedachte over de mensen in de kelder en hun sores. Waar kan ik beginnen? Hoe breng ik dit over aan de mensen hier?

Ik kijk nogmaals over de rand. In de diepte lopen en fietsen ze, met opgeslagen kragen, gehaast. Herfstbladeren draaien in kolken over de weg.

Opnieuw zet de wind hard aan. Ik grijp naar de balustrade om me staande te houden. Het schrift schiet uit mijn handen, de wind rukt aan de bladzijden. Honderd losse vellen vliegen uit.
EINDE

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.