Om in Delft te kunnen studeren moet je slim of ijverig of rijk of handig zijn. Met handig bedoel ik dan niet de handigheid van die oude buurjongens, die in tien minuten hun brommers konden ombouwen tot radio-cassetterecorders – stereo natuurlijk.
Ik bedoel meer het type handigheid van die oude klasgenoten die je huiswerk overschreven en bij repetities afkeken en zelf ziektebriefjes schreven met mama’s vervalste handtekening eronder. Handige jongens. Nooit werden ze gepakt en ze hadden altijd verkering met de mooiste meisjes van de klas.
Slim, ijverig, rijk of handig dus. Zonder één van deze eigenschappen red je het hier niet. Dom, traag, arm en eerlijk: dat is meer iets voor schapen. Het heeft iets argeloos en naïefs. Iets voor kerkgangers. Zulke mensen komen wel in de hemel, maar verder nergens. En zeker niet bij een ingenieursbul.
Mensen met alle vier de vereiste eigenschappen horen trouwens ook niet in Delft. Die horen op het strand van Rio de Janeiro met een bacardi’tje cola in de hand en Miss Brazil aan hun voeten, genietend van hun aandeel in de IRT-affaire of van hun met voorkennis op de beurs verdiende fortuin. Type Al Capone, Joep van den Nieuwenhuyzen. Die jongens studeren hier niet; die hebben wel wat beters te doen. Ze komen niet in de hemel, maar verder overal.
Elke Delftenaar heeft dus ten minste één en hoogstens drie van die kenmerken, maar er is altijd wel een eigenschap die overheerst. Welke dat is, merk je aan de periode waarin de betreffende persoon actief is. De intelligenten zie je nooit werken, behalve de dag voor hun tentamen. De ijverigen werken het hele jaar door, en dat zes jaar lang. De rijken werken ook het hele jaar door, maar dan op twee weken wintersport en drie maanden zomervakantie na, en dat tien jaar lang. Maar de handigen zijn het opvallendst, zeker nu, met die tempobeurs. Zo rond deze tijd, eind augustus, zie je ze een weekje rondrennen, mapje papieren onder de arm, gladde glimlach op het gelaat. Af en toe kijken ze op hun horloge, af en toe kijken ze achterom, of de lucht al betrekt: de temponorm hangt als een dreigend onweer boven hun hoofd. Iets regelen is nu het enige wat hun rest, want ze hebben geen hersens, noch discipline, noch 5.500 piek. Niet dat het ene minder is dan het andere: uiteindelijk is succes het enige wat telt. Hoe je aan die bul komt of hoe je die tempobeursnorm ontloopt, dat maakt niet uit. Als het je maar lukt.
Dus zie je ze rondrennen, die handige jongens, sprokkelend en regelend. Van studieadviseur via afstudeerbegeleider (‘Ik ben al bijna een week aan het afstuderen. Kan ik daar een studiepunt voor krijgen?’) naar een wiskundedocent (‘Mag ik mijn Analysetentamen inzien? Deel drie. Ik had een vijf, wie weet kan het een zes worden. Wanneer het was? April ’91, geloof ik.’). En dan, als alles geprobeerd is, als oude practica, tentamens en stages tot het laatste studiepuntjeuitgewrongen zijn, en als je er dan nog niet bent, zelfs dan is er wellicht nog een laatste strohalm: de studentenartsen. Een handige jongen simuleert een ziekte en meldt zich bij hen, de Oskar Schindlers van Delft, die naar het schijnt vorig jaar al enkele studenten van de tempodood hebben gered. Zo kop je alsnog je temponorm in – op het randje van buitenspel, zeg maar. Dus: de rest al geprobeerd? Slik je trots in, regel een ziekte en bel 2135358. Pfeiffer doet het altijd goed. Heb ik ook last van, de laatste tijd. Het schijnt te heersen.
Om in Delft te kunnen studeren moet je slim of ijverig of rijk of handig zijn. Met handig bedoel ik dan niet de handigheid van die oude buurjongens, die in tien minuten hun brommers konden ombouwen tot radio-cassetterecorders – stereo natuurlijk. Ik bedoel meer het type handigheid van die oude klasgenoten die je huiswerk overschreven en bij repetities afkeken en zelf ziektebriefjes schreven met mama’s vervalste handtekening eronder. Handige jongens. Nooit werden ze gepakt en ze hadden altijd verkering met de mooiste meisjes van de klas.
Slim, ijverig, rijk of handig dus. Zonder één van deze eigenschappen red je het hier niet. Dom, traag, arm en eerlijk: dat is meer iets voor schapen. Het heeft iets argeloos en naïefs. Iets voor kerkgangers. Zulke mensen komen wel in de hemel, maar verder nergens. En zeker niet bij een ingenieursbul.
Mensen met alle vier de vereiste eigenschappen horen trouwens ook niet in Delft. Die horen op het strand van Rio de Janeiro met een bacardi’tje cola in de hand en Miss Brazil aan hun voeten, genietend van hun aandeel in de IRT-affaire of van hun met voorkennis op de beurs verdiende fortuin. Type Al Capone, Joep van den Nieuwenhuyzen. Die jongens studeren hier niet; die hebben wel wat beters te doen. Ze komen niet in de hemel, maar verder overal.
Elke Delftenaar heeft dus ten minste één en hoogstens drie van die kenmerken, maar er is altijd wel een eigenschap die overheerst. Welke dat is, merk je aan de periode waarin de betreffende persoon actief is. De intelligenten zie je nooit werken, behalve de dag voor hun tentamen. De ijverigen werken het hele jaar door, en dat zes jaar lang. De rijken werken ook het hele jaar door, maar dan op twee weken wintersport en drie maanden zomervakantie na, en dat tien jaar lang. Maar de handigen zijn het opvallendst, zeker nu, met die tempobeurs. Zo rond deze tijd, eind augustus, zie je ze een weekje rondrennen, mapje papieren onder de arm, gladde glimlach op het gelaat. Af en toe kijken ze op hun horloge, af en toe kijken ze achterom, of de lucht al betrekt: de temponorm hangt als een dreigend onweer boven hun hoofd. Iets regelen is nu het enige wat hun rest, want ze hebben geen hersens, noch discipline, noch 5.500 piek. Niet dat het ene minder is dan het andere: uiteindelijk is succes het enige wat telt. Hoe je aan die bul komt of hoe je die tempobeursnorm ontloopt, dat maakt niet uit. Als het je maar lukt.
Dus zie je ze rondrennen, die handige jongens, sprokkelend en regelend. Van studieadviseur via afstudeerbegeleider (‘Ik ben al bijna een week aan het afstuderen. Kan ik daar een studiepunt voor krijgen?’) naar een wiskundedocent (‘Mag ik mijn Analysetentamen inzien? Deel drie. Ik had een vijf, wie weet kan het een zes worden. Wanneer het was? April ’91, geloof ik.’). En dan, als alles geprobeerd is, als oude practica, tentamens en stages tot het laatste studiepuntjeuitgewrongen zijn, en als je er dan nog niet bent, zelfs dan is er wellicht nog een laatste strohalm: de studentenartsen. Een handige jongen simuleert een ziekte en meldt zich bij hen, de Oskar Schindlers van Delft, die naar het schijnt vorig jaar al enkele studenten van de tempodood hebben gered. Zo kop je alsnog je temponorm in – op het randje van buitenspel, zeg maar. Dus: de rest al geprobeerd? Slik je trots in, regel een ziekte en bel 2135358. Pfeiffer doet het altijd goed. Heb ik ook last van, de laatste tijd. Het schijnt te heersen.
Comments are closed.