Education

Een showroom van vormen

De krullen en tierlantijntjes uit de neogotiek zijn alweer een dikke honderd jaar uit de mode, dus daar zal het waarschijnlijk niet aan liggen. Maar wat geeft da’n de gebouwen van architect Antonio Gaudi die onweerstaanbare aantrekkingskracht? Ieder jaar vergapen zich zo’n twee miljoen nieuwsgierigen aan zijn wereldberoemde kathedraal, de Sagrada Familia in Barcelona.

Een kathedraal die 125 jaar na dato nog steeds niet is afgebouwd.

Gaudi-specialist en schrijver dr.ir. Jan Molema begrijpt dat dubbele gevoel van lelijk-maar-toch-erg-mooi wel. “Natuurlijk”, zegt hij. “Begin jaren zeventig had ook ik geroepen: ‘Dit is geen architectuur! Al die ornamenten, wat moet ik ermee?’ Maar als je er eenmaal in duikt, begin je te ontdekken dat Gaudi’s gebouwen vol zitten met ongelooflijk slimme oplossingen. Tegelijk bevatten ze ook nog talloze essentiële bouwkundige problemen.” Zijn werk mag er dan uitzien als dat van een grote fantast, in werkelijkheid was Gaudi een echte rationalist: een rekenaar, een ingenieur en een mathematicus, en daarom eigenlijk een heel moderne architect.

Molema raakte in de jaren zeventig zo gefascineerd door Gaudi’s bouwtechnieken dat hij de Delftse Gaudi-groep oprichtte. Die leidt op dit moment de expositie ‘Gaudi, constructie van verleiding’ in het Techniek Museum Delft.

Gaudi gebruikte erg ongewone ontwerptechnieken, waarvan de kettinglijnmethode wel de bekendste is. Het principe is even simpel als geniaal: je hangt een ketting in een boog tussen twee punten. Die vormt dan vanzelf een perfecte parabool waarin alleen nog maar trekkrachten optreden. Trek en druk zijn elkaars tegengestelde, dus kun je zo’n vorm ook omgekeerd toepassen als overspanning voor een gebouw. Het resultaat is een boog die geen enkele zijwaartse kracht ondervindt, en die dus al met een minimale dikte een enorm gewicht kan dragen.

In de expositie hangt een vereenvoudigde kopie van de hangmodellen zoals Gaudi ze maakte, volledig opgebouwd uit kettingen. Het model stelt de Cripta Colnia Gúell voor, een kerk die Gaudi ontwierp voor zijn grootste opdrachtgever, textielmagnaat Eusebi Gúell. Onder het hangmodel ligt een spiegel waarin je kunt je zien hoe de constructie er rechtopstaand uit zou zien. Een onwerkelijk gezicht.

In werkelijkheid gebruikte Gaudi alleen geen kettingen, maar katoenen draadjes. Zakjes schietlood daaraan vastgeknoopt moesten het gewicht van de bouwdelen voorstellen. Wanneer je het schaalmodel van dichterbij bekijkt, zie je overigens ook snel de nadelen van Gaudi’s ontwerpmethode: de uiteinden van een hangende ketting zullen nooit perfect verticaal zijn, en dat geldt dus ook voor de pilaren van zijn gebouwen. Op zich is het een logisch principe – een verticale pilaar kan immers geen horizontale krachten opvangen -, maar niet altijd even praktisch. En dat geldt al helemaal voor scheefstaande muren. Probeer daar maar eens een boekenkast tegenaan te plaatsen.

Zijn kettinglijn mag dan zijn meest bekende zijn, Gaudi had nog een heel arsenaal aan andere ontwerptechnieken. Hij hield er vooral van om geometrische vormen in elkaar te laten overlopen. Het schooltje naast de Sagrada Familia bestaat bijvoorbeeld uitsluitend uit verticaal doorgesneden kegels en conoïden. Door de kegel-elementen afwisselend met de bolle en holle kant naar boven tegen elkaar te leggen, kreeg de school een prachtig golvend dak dat heel erg slank en sterk is en waar het water ook nog gemakkelijk van afloopt. “Een ware showroom van vormen”, vindt Molema.

Welke techniek hij ook gebruikte, Gaudi’s streven was altijd hetzelfde: een constructie moest op de meest natuurlijke manier alle krachten kunnen opvangen. De vorm volgde daarom zo veel mogelijk de natuurlijke druklijnen van het gebouw, en dan kom je al gauw uit op geometrische vormen die even fantastisch klinken als ze eruitzien, zoals parabolen, hyperbolische paraboloïden en last but not least: parallelopipidums.

Een anekdote wil dat Gaudi zijn uitzonderlijke ruimtelijke inzicht uit zijn jeugd had meegekregen. Hij kwam namelijk uit een familie van koperslagers, een ambacht waarin veel met complexe vormen wordt gewerkt. Die theorie verwijst Molema echter naar de prullenbak. “Ik heb het lesprogramma en de rapportcijfers van Gaudi bestudeerd, en kwam tot de conclusie hij de meeste van zijn technieken al had geleerd tijdens zijn studie. Gaudi was alleen een van de weinigen die zijn opgedane kennis zo consequent toepaste.”

Gaudi maakte vooral veel gebruik van de grafostatica, een techniek uit 1700, waarmee hij op papier het verloop van de druklijnen in een ontwerp kon afleiden.

Een groot architect als Gaudi had met iedere vorm die hij toepaste een bedoeling. “Anders was hij nooit zo groot geworden”, vindt Molema. Dat hij zelf vaak de motivatie achter bepaalde keuzes niet begrijpt, wijt hij vooral aan zijn eigen onbegrip. “Er zijn maar weinig mensen die Gaudi echt begrijpen”, zegt hij. Desondanks heeft hij er een liefhebberij van gemaakt om zo veel mogelijk van de achterliggende bedoelingen van Gaudi te ontrafelen. De oorspronkelijke plattegrond van Casa Milâ lijkt bijvoorbeeld verdacht veel op de celstructuur van een plant. Maar welke plant zou dat dan moeten zijn? Gaudi verwerkte meestal elementen uit de geschiedenis van de opdrachtgever in zijn gebouwen, dus besloot Molema de gangen van de familie Milâ na te gaan, een familie die rijk was geworden door de cacaoteelt in Zuid-Amerika.

Molema’s hoop was daarom in eerste instantie gevestigd op de celstructuur van de cacaoplant, maar daarin werd hij al snel teleurgesteld. Die leek in de verste verte niet op de plattegrond van Casa Milâ. Op dit moment onderzoekt hij de celstructuur van palissanderhout, een plant waarmee de binnenkant van Casa Milâ beschilderd is. Dat Gaudi zelf uiteindelijk absoluut niet tevreden was met die schilderingen mag daarbij de pret niet drukken.

Gaudi had sowieso een voorliefde voor imitatie van de natuur, waarschijnlijk omdat de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw echt een periode van ontdekkingen was, onder andere in de natuurkunde, sterrenkunde en biologie. Op grote schaal begonnen kunstenaars elementen daarvan mee te nemen in hun werk, en Gaudi was daarop geen uitzondering. Die fascinatie vind je terug in de Sagrada Familia-kathedraal, in de vorm van complexe boomstructuren. Iedere pilaar vertakt zich, waarna de takken zich op hun beurt weer verder vertakken, enzovoort.

Molema is er van overtuigd dat Gaudi ook werd geïnspireerd door de maya’s; een visie die hem al heel wat meewarige blikken uit de architectuurwereld heeft opgeleverd. Een keihard wetenschappelijk bewijs voor zijn theorie heeft hij niet, maar alles wijst erop: “De vensters in de pabellones (paviljoens) van het landgoed Gúell zijn identiek aan poorten uit de mayacultuur in Mexico. Nergens ter wereld vind je dezelfde vorm. En wat nog het mooiste is: de poorten volgen een perfecte kettinglijn. De maya’s moeten de kettingtechniek dus ook hebben gekend en toegepast, eeuwen voordat Gaudi ermee experimenteerde.”

Maar er zijn meer aanwijzingen. Gaudi’s opdrachtgever voor het park, Eusebi Gúell, bezat een scheepvaartmaatschappij die een directe lijn onderhield met Midden-Amerika. “En verder verscheen in 1883 het boek ‘Americana Pintoresca’ van Désiré Charnay, dat doorspekt was met illustraties van maya-architectuur. Gaudi moet, vooral als hij de originele foto’s heeft gezien, diep onder de indruk zijn geweest. Een jaar later bouwde hij het landgoed Gúell met de paviljoens waarin hij de mayabogen verwerkte. Kan dat toeval zijn?”

Waar zijn inspiratie ook vandaan kwam, het komt er uiteindelijk op neer dat Gaudi’s ideeën zo gek nog niet waren. Hoeken van negentig graden, verticale pilaren en rechte dwarsliggers zijn, zeker als je de maya’s meetelt, eigenlijk al eeuwen achterhaald. Kort gezegd: een parabolische boog is slimmer dan een rechte dwarsbalk, en door zijn kettinglijnen leerde Gaudi dat sommige pilaren het best schuin konden staan. Zo was hij in staat met veel slankere bouwelementen toch een sterke constructie te maken.

En met dat principe krijgt Gaudi steeds meer moderne architecten mee, want ook tot hen begint door te dringen wat Libresse al in de jaren tachtig riep in haar reclame voor maandverband: wie is er nu recht en hoekig? Het enige probleem ligt nu nog bij de bouwmarkten, want daar blijft negentig graden voorlopig de norm, al was het maar omdat dat zo handig stapelt.

De expositie ‘Gaudi, constructie van verleiding’ is nog tot 10 januari te zien in het Techniek Museum Delft, Ezelsveldlaan 61.

www.museum.tudelft.nl
Organische vormen in een hoekige wereld

Een van Gaudi’s grootste uitdagingen was misschien wel dat hij zijn organische vormen moest inpassen op de vierkante en rechthoekige kavels die hij toegewezen kreeg. In 1854 had het stadsbestuur van Barcelona namelijk de felbegeerde toestemming gekregen om buiten de stadsmuren te bouwen. Tot in de wijde omgeving werd vervolgens het plan Cerdâ uitgevoerd, de stadsuitbreiding die het beroemde kaarsrechte stratenpatroon opleverde. Het was in wezen een ‘baksteenplan’, een rechthoekig stelsel in een glooiend landschap gelegd.

Het siert Gaudi dat hij er zo onopvallend in slaagde die twee confronterende geometrieën met elkaar te verweven. In 1987 toonde Molema in zijn proefschrift al aan dat Gaudi altijd óf een kubus óf een rechthoek met verhouding 1:2 gebruikte als uitgangsvorm voor zijn ontwerpen.

Gaudi-specialist en schrijver dr.ir. Jan Molema begrijpt dat dubbele gevoel van lelijk-maar-toch-erg-mooi wel. “Natuurlijk”, zegt hij. “Begin jaren zeventig had ook ik geroepen: ‘Dit is geen architectuur! Al die ornamenten, wat moet ik ermee?’ Maar als je er eenmaal in duikt, begin je te ontdekken dat Gaudi’s gebouwen vol zitten met ongelooflijk slimme oplossingen. Tegelijk bevatten ze ook nog talloze essentiële bouwkundige problemen.” Zijn werk mag er dan uitzien als dat van een grote fantast, in werkelijkheid was Gaudi een echte rationalist: een rekenaar, een ingenieur en een mathematicus, en daarom eigenlijk een heel moderne architect.

Molema raakte in de jaren zeventig zo gefascineerd door Gaudi’s bouwtechnieken dat hij de Delftse Gaudi-groep oprichtte. Die leidt op dit moment de expositie ‘Gaudi, constructie van verleiding’ in het Techniek Museum Delft.

Gaudi gebruikte erg ongewone ontwerptechnieken, waarvan de kettinglijnmethode wel de bekendste is. Het principe is even simpel als geniaal: je hangt een ketting in een boog tussen twee punten. Die vormt dan vanzelf een perfecte parabool waarin alleen nog maar trekkrachten optreden. Trek en druk zijn elkaars tegengestelde, dus kun je zo’n vorm ook omgekeerd toepassen als overspanning voor een gebouw. Het resultaat is een boog die geen enkele zijwaartse kracht ondervindt, en die dus al met een minimale dikte een enorm gewicht kan dragen.

In de expositie hangt een vereenvoudigde kopie van de hangmodellen zoals Gaudi ze maakte, volledig opgebouwd uit kettingen. Het model stelt de Cripta Colnia Gúell voor, een kerk die Gaudi ontwierp voor zijn grootste opdrachtgever, textielmagnaat Eusebi Gúell. Onder het hangmodel ligt een spiegel waarin je kunt je zien hoe de constructie er rechtopstaand uit zou zien. Een onwerkelijk gezicht.

In werkelijkheid gebruikte Gaudi alleen geen kettingen, maar katoenen draadjes. Zakjes schietlood daaraan vastgeknoopt moesten het gewicht van de bouwdelen voorstellen. Wanneer je het schaalmodel van dichterbij bekijkt, zie je overigens ook snel de nadelen van Gaudi’s ontwerpmethode: de uiteinden van een hangende ketting zullen nooit perfect verticaal zijn, en dat geldt dus ook voor de pilaren van zijn gebouwen. Op zich is het een logisch principe – een verticale pilaar kan immers geen horizontale krachten opvangen -, maar niet altijd even praktisch. En dat geldt al helemaal voor scheefstaande muren. Probeer daar maar eens een boekenkast tegenaan te plaatsen.

Zijn kettinglijn mag dan zijn meest bekende zijn, Gaudi had nog een heel arsenaal aan andere ontwerptechnieken. Hij hield er vooral van om geometrische vormen in elkaar te laten overlopen. Het schooltje naast de Sagrada Familia bestaat bijvoorbeeld uitsluitend uit verticaal doorgesneden kegels en conoïden. Door de kegel-elementen afwisselend met de bolle en holle kant naar boven tegen elkaar te leggen, kreeg de school een prachtig golvend dak dat heel erg slank en sterk is en waar het water ook nog gemakkelijk van afloopt. “Een ware showroom van vormen”, vindt Molema.

Welke techniek hij ook gebruikte, Gaudi’s streven was altijd hetzelfde: een constructie moest op de meest natuurlijke manier alle krachten kunnen opvangen. De vorm volgde daarom zo veel mogelijk de natuurlijke druklijnen van het gebouw, en dan kom je al gauw uit op geometrische vormen die even fantastisch klinken als ze eruitzien, zoals parabolen, hyperbolische paraboloïden en last but not least: parallelopipidums.

Een anekdote wil dat Gaudi zijn uitzonderlijke ruimtelijke inzicht uit zijn jeugd had meegekregen. Hij kwam namelijk uit een familie van koperslagers, een ambacht waarin veel met complexe vormen wordt gewerkt. Die theorie verwijst Molema echter naar de prullenbak. “Ik heb het lesprogramma en de rapportcijfers van Gaudi bestudeerd, en kwam tot de conclusie hij de meeste van zijn technieken al had geleerd tijdens zijn studie. Gaudi was alleen een van de weinigen die zijn opgedane kennis zo consequent toepaste.”

Gaudi maakte vooral veel gebruik van de grafostatica, een techniek uit 1700, waarmee hij op papier het verloop van de druklijnen in een ontwerp kon afleiden.

Een groot architect als Gaudi had met iedere vorm die hij toepaste een bedoeling. “Anders was hij nooit zo groot geworden”, vindt Molema. Dat hij zelf vaak de motivatie achter bepaalde keuzes niet begrijpt, wijt hij vooral aan zijn eigen onbegrip. “Er zijn maar weinig mensen die Gaudi echt begrijpen”, zegt hij. Desondanks heeft hij er een liefhebberij van gemaakt om zo veel mogelijk van de achterliggende bedoelingen van Gaudi te ontrafelen. De oorspronkelijke plattegrond van Casa Milâ lijkt bijvoorbeeld verdacht veel op de celstructuur van een plant. Maar welke plant zou dat dan moeten zijn? Gaudi verwerkte meestal elementen uit de geschiedenis van de opdrachtgever in zijn gebouwen, dus besloot Molema de gangen van de familie Milâ na te gaan, een familie die rijk was geworden door de cacaoteelt in Zuid-Amerika.

Molema’s hoop was daarom in eerste instantie gevestigd op de celstructuur van de cacaoplant, maar daarin werd hij al snel teleurgesteld. Die leek in de verste verte niet op de plattegrond van Casa Milâ. Op dit moment onderzoekt hij de celstructuur van palissanderhout, een plant waarmee de binnenkant van Casa Milâ beschilderd is. Dat Gaudi zelf uiteindelijk absoluut niet tevreden was met die schilderingen mag daarbij de pret niet drukken.

Gaudi had sowieso een voorliefde voor imitatie van de natuur, waarschijnlijk omdat de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw echt een periode van ontdekkingen was, onder andere in de natuurkunde, sterrenkunde en biologie. Op grote schaal begonnen kunstenaars elementen daarvan mee te nemen in hun werk, en Gaudi was daarop geen uitzondering. Die fascinatie vind je terug in de Sagrada Familia-kathedraal, in de vorm van complexe boomstructuren. Iedere pilaar vertakt zich, waarna de takken zich op hun beurt weer verder vertakken, enzovoort.

Molema is er van overtuigd dat Gaudi ook werd geïnspireerd door de maya’s; een visie die hem al heel wat meewarige blikken uit de architectuurwereld heeft opgeleverd. Een keihard wetenschappelijk bewijs voor zijn theorie heeft hij niet, maar alles wijst erop: “De vensters in de pabellones (paviljoens) van het landgoed Gúell zijn identiek aan poorten uit de mayacultuur in Mexico. Nergens ter wereld vind je dezelfde vorm. En wat nog het mooiste is: de poorten volgen een perfecte kettinglijn. De maya’s moeten de kettingtechniek dus ook hebben gekend en toegepast, eeuwen voordat Gaudi ermee experimenteerde.”

Maar er zijn meer aanwijzingen. Gaudi’s opdrachtgever voor het park, Eusebi Gúell, bezat een scheepvaartmaatschappij die een directe lijn onderhield met Midden-Amerika. “En verder verscheen in 1883 het boek ‘Americana Pintoresca’ van Désiré Charnay, dat doorspekt was met illustraties van maya-architectuur. Gaudi moet, vooral als hij de originele foto’s heeft gezien, diep onder de indruk zijn geweest. Een jaar later bouwde hij het landgoed Gúell met de paviljoens waarin hij de mayabogen verwerkte. Kan dat toeval zijn?”

Waar zijn inspiratie ook vandaan kwam, het komt er uiteindelijk op neer dat Gaudi’s ideeën zo gek nog niet waren. Hoeken van negentig graden, verticale pilaren en rechte dwarsliggers zijn, zeker als je de maya’s meetelt, eigenlijk al eeuwen achterhaald. Kort gezegd: een parabolische boog is slimmer dan een rechte dwarsbalk, en door zijn kettinglijnen leerde Gaudi dat sommige pilaren het best schuin konden staan. Zo was hij in staat met veel slankere bouwelementen toch een sterke constructie te maken.

En met dat principe krijgt Gaudi steeds meer moderne architecten mee, want ook tot hen begint door te dringen wat Libresse al in de jaren tachtig riep in haar reclame voor maandverband: wie is er nu recht en hoekig? Het enige probleem ligt nu nog bij de bouwmarkten, want daar blijft negentig graden voorlopig de norm, al was het maar omdat dat zo handig stapelt.

De expositie ‘Gaudi, constructie van verleiding’ is nog tot 10 januari te zien in het Techniek Museum Delft, Ezelsveldlaan 61.

www.museum.tudelft.nl
Organische vormen in een hoekige wereld

Een van Gaudi’s grootste uitdagingen was misschien wel dat hij zijn organische vormen moest inpassen op de vierkante en rechthoekige kavels die hij toegewezen kreeg. In 1854 had het stadsbestuur van Barcelona namelijk de felbegeerde toestemming gekregen om buiten de stadsmuren te bouwen. Tot in de wijde omgeving werd vervolgens het plan Cerdâ uitgevoerd, de stadsuitbreiding die het beroemde kaarsrechte stratenpatroon opleverde. Het was in wezen een ‘baksteenplan’, een rechthoekig stelsel in een glooiend landschap gelegd.

Het siert Gaudi dat hij er zo onopvallend in slaagde die twee confronterende geometrieën met elkaar te verweven. In 1987 toonde Molema in zijn proefschrift al aan dat Gaudi altijd óf een kubus óf een rechthoek met verhouding 1:2 gebruikte als uitgangsvorm voor zijn ontwerpen.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.