In ‘Founding Nemo’ beschrijft TU-alumnus Judith Gussenhoven de ontwikkeling van het Amsterdamse Science Centre Nemo. En ook hoe Nederland tegen techniek aankeek.
De gastcolleges in ontwerpgeschiedenis die Judith Gussenhoven tijdens haar opleiding industrieel ontwerpen kreeg van gastdocent prof. J.W. Drukker (UTwente) waren het begin van haar fascinatie voor de geschiedenis van techniek. Want alleen wie de geschiedenis kent, kan hopen de techniek te gebruiken in plaats van erdoor gebruikt te worden, citeert Gussenhoven de Amerikaanse cultuurhistoricus Neil Postman.
Op 27 november 2013 promoveerde ze bij Drukker in Twente op haar proefschrift ‘Founding Nemo, De geschiedenis van het Nederlandse wetenschapsmuseum en zijn voorgangers 1923-2013’. Het is een kloek boek geworden (432 blz.) inclusief notenapparaat, index, en appendix. Maar bovenal is het een verbazend goed leesbaar boek met mooie foto’s dat een wijdere distributie verdient dan de promotiecommissie. Dit boek gaat namelijk niet alleen over Nemo, maar over hoe de kijk op wetenschap en techniek zich heeft ontwikkeld. En dat is iets waar iedere ingenieur mee te maken heeft.
Gussenhoven zet de toon met een citaat van Annie M.G. Schmidt over haar moeder die omstreeks 1920 naar een tentoonstelling wil: ‘Ze was dol op de Vooruitgang. Je mocht de Vooruitgang niet missen. Elektriciteit, daar had ze over gelezen in al die weekbladen van onze portefeuille. We kenden in ons dorp geen elektriciteit. Nu zou ze zelf zien wat het was en sleepte mijn vader mee.’
In deze periode begint Herman Heijenbroek, industrieel kunstschilder met een missie, in Amsterdam het Museum van de Arbeid. Heijenbroek wilde met zijn verzameling eer betonen aan de naamloze arbeiders die de wereld vooruit hielpen door de productie van staal, glas en elektrische apparaten. Bovendien geloofde Heijenbroek sterk in de verheffende werking van onderwijs voor de geestelijke en morele ontwikkeling, en dus in educatieve opstellingen.
De ontwikkelingsfase kwam in 1954 met de naamsverandering tot Nederlands Instituut voor Nijverheid en Techniek (Nint). Het nieuwe museum stelde zich vooral tot doel om de jeugd te enthousiasmeren voor industrie en techniek (om de volgende generatie werknemers te rekruteren).
Rond 1970 kwam die positivistische houding onder vuur van de maatschappelijke kritiek op technologie en industrie, die men meer begon te associëren met milieuvervuiling en militarisme. Het Nint zag zich gedwongen afstand te nemen van de industrie, maar wat dan? Met een energietentoonstelling in 1982 tekende zich een nieuwe benadering af: op een speelse manier kennismaken met wetenschap en technologie. Dat werd dan ook de basis voor het centrum New Metropolis dat in 1997 de poorten opende aan het Oosterdok. Maar de hoge verwachtingen maakten snel plaats voor desillusie: critici vonden het een loze speeltuin.
Pas na een meer inhoudelijke oriëntatie vanaf 2002 en een structurele ondersteuning van het ministerie van onderwijs (Van der Hoeven, 2005) verovert Nemo z’n huidige succesvolle positie als nationaal wetenschapsmuseum. Goed beschouwd is het een wonder dat het nog bestaat.
Judith Gussenhoven, ‘Founding Nemo, De geschiedenis van het Nederlandse wetenschapsmuseum’,
Nemo uitgeverij Amsterdam 2013, 432 blz,
aanvragen bij info@e-nemo.nl
Comments are closed.