Education

Centrale Werkplaats wordt duurder

In de toekomst moet de Centrale Werkplaats steeds meer kosten doorberekenen aan klanten. Duurder worden dus. Dat staat in de nieuwe bekostigingsgrondslag die eind september werd vastgesteld.

br />
Wie binnen de TU een bewerkings- of ontwerpklus heeft voor metaal, kan bij de Centrale Werkplaats terecht. En dan maakt het niet uit of het gaat om de bouw van een hydraulisch tafeltje of om het ontwerpen van een complete vliegtuigromp. Als ISO-9001 gecertificeerde beschikt de Centrale Werkplaats voor Metaalbewerking over de apparatuur én de kennis om bijna elke metaalklus uit te voeren. Een vakgroep of onderzoeksgroep die daar iets laat maken, betaalt bovendien maar vijftig procent van de werkelijke kosten. Dat is mogelijk omdat de TU de helft van de kosten voor haar rekening neemt.

Maar dat gaat veranderen. In de nieuwe bekostigingsgrondslag staat dat de werkplaats in het jaar 2002 zeventig procent van de kosten moet doorberekenen aan de opdrachtgever. De metaalproducten van de werkplaats worden dus aanzienlijk duurder.

Als Lucht- en Ruimtevaart bijvoorbeeld vroeger een vleugelprofiel bestelde bij de werkplaats, betaalde deze ‘interne’ opdrachtgever alleen materiaalkosten. De TU subsidieerde de onkosten bijna geheel. Na 1987 veranderde dat geleidelijk en moesten de faculteiten of vakgroepen zelf meer gaan betalen voor de opdracht. De Centrale Werkplaats is daarmee duurder geworden, maar directeur J.H.P. Rotteveel vindt dat niet direct ongunstig. ,,Als je financieel moet bijdragen aan een product, ga je gedegen afwegingen maken”, zegt hij. ,,Een vakgroep bezint zich nu goed op de vraag of een apparaat werkelijk nodig is, waar het aan moet voldoen en wat het kost. Dat was vroeger wel eens anders: toen werden er soms wel heel gemakkelijk opdrachten gegeven. De klant wordt kritischer, en dat is goed. Ook voor ons.”
Monniken

Niet alleen de Centrale Werkplaats kan metaal bewerken. Veel faculteiten hebben een eigen werkplaats. Terwijl de Centrale Werkplaats al bezig was om kosten door te berekenen aan haar klanten, produceerden deze faculteitswerkplaatsen nog tegen materiaalkosten. Dat leverde oneerlijke concurrentie op en minder opdrachten voor de Centrale Werkplaats. De terugloop in het aantal opdrachten leidde er toe dat het personeelsbestand moest inkrimpen van 106 naar minder dan zeventig.

Als gevolg van de afspraken in het rapport ‘Mechanische Werkplaatsen’ worden de uurlonen (die doorberekend worden) van de faculteitswerkplaatsen per 1998 gekoppeld aan die van de Centrale Werkplaats. Daarmee worden de uurtarieven van deze metaalwerkplaatsen binnen de TU even hoog.

Toch is daarmee het probleem van de oneerlijke concurrentie niet opgelost, meent Rotteveel. ,,Het probleem verschuift: de zogenaamde vakgroepswerkplaatsen nemen het werk voor een deel over. Deze kleine werkplaatsen worden niet genoemd in het rapport ‘Mechanische Werkplaatsen’ en vormen een serieuze bedreiging voor de andere werkplaatsen omdat ze niet doorberekenen. Daar moet iets aan gedaan worden; gelijke monniken, gelijke kappen. In veel gevallen kan het voor vakgroepen aantrekkelijker zijn om zelf geen formatieplaatsen te bekostigen, maar deze in te huren. Dat kan, indien nodig, op afroep bij de Centrale Werkplaats.”
Afhaken

De recente clusteringsplannen raken de Centrale Werkplaats natuurlijk ook. De vraag is of de werkplaats in de toekomst ondergebracht moet worden bij een faculteitencluster of wellicht samen met andere diensten gehuisvest moet worden in een gezamenlijk dienstencentrum. De nieuwbouw is van de baan en de plannen voor herhuisvesting zijn nog niet rond. Mede daardoor is de positie van de Centrale Werkplaats nog niet duidelijk.

Wel is duidelijk dat de nieuwe financieringsgrondslag ingaat op 1 januari 1997. Tot 1999 betalen de vakgroepen en diensten vijftig procent, daarna neemt de subsidie jaarlijks af met vijf procent. In 2002 subsidieert de TU nog maar dertig procent. ,,En dat is de ondergrens”, zegt Rotteveel. ,,De nieuwe doorberekeningsnormen komen de gehele universiteit ten goede: we moeten bedrijfsmatiger werken, kwaliteit en levertijd kunnen garanderen. Als Centrale Werkplaats hebben we een meerwaarde voor de opdrachtgevers binnen de TU omdat we meedenken en mee helpen ontwikkelen. Dat moet zo blijven; als we nog duurder worden, verliezen we die interne opdrachtgevers. Nu al zie je dat bepaalde vakgroepen na de offerte moeten afhaken omdat we te duur worden. En dat is jammer.”

Leo de Vries

In de toekomst moet de Centrale Werkplaats steeds meer kosten doorberekenen aan klanten. Duurder worden dus. Dat staat in de nieuwe bekostigingsgrondslag die eind september werd vastgesteld.

Wie binnen de TU een bewerkings- of ontwerpklus heeft voor metaal, kan bij de Centrale Werkplaats terecht. En dan maakt het niet uit of het gaat om de bouw van een hydraulisch tafeltje of om het ontwerpen van een complete vliegtuigromp. Als ISO-9001 gecertificeerde beschikt de Centrale Werkplaats voor Metaalbewerking over de apparatuur én de kennis om bijna elke metaalklus uit te voeren. Een vakgroep of onderzoeksgroep die daar iets laat maken, betaalt bovendien maar vijftig procent van de werkelijke kosten. Dat is mogelijk omdat de TU de helft van de kosten voor haar rekening neemt.

Maar dat gaat veranderen. In de nieuwe bekostigingsgrondslag staat dat de werkplaats in het jaar 2002 zeventig procent van de kosten moet doorberekenen aan de opdrachtgever. De metaalproducten van de werkplaats worden dus aanzienlijk duurder.

Als Lucht- en Ruimtevaart bijvoorbeeld vroeger een vleugelprofiel bestelde bij de werkplaats, betaalde deze ‘interne’ opdrachtgever alleen materiaalkosten. De TU subsidieerde de onkosten bijna geheel. Na 1987 veranderde dat geleidelijk en moesten de faculteiten of vakgroepen zelf meer gaan betalen voor de opdracht. De Centrale Werkplaats is daarmee duurder geworden, maar directeur J.H.P. Rotteveel vindt dat niet direct ongunstig. ,,Als je financieel moet bijdragen aan een product, ga je gedegen afwegingen maken”, zegt hij. ,,Een vakgroep bezint zich nu goed op de vraag of een apparaat werkelijk nodig is, waar het aan moet voldoen en wat het kost. Dat was vroeger wel eens anders: toen werden er soms wel heel gemakkelijk opdrachten gegeven. De klant wordt kritischer, en dat is goed. Ook voor ons.”
Monniken

Niet alleen de Centrale Werkplaats kan metaal bewerken. Veel faculteiten hebben een eigen werkplaats. Terwijl de Centrale Werkplaats al bezig was om kosten door te berekenen aan haar klanten, produceerden deze faculteitswerkplaatsen nog tegen materiaalkosten. Dat leverde oneerlijke concurrentie op en minder opdrachten voor de Centrale Werkplaats. De terugloop in het aantal opdrachten leidde er toe dat het personeelsbestand moest inkrimpen van 106 naar minder dan zeventig.

Als gevolg van de afspraken in het rapport ‘Mechanische Werkplaatsen’ worden de uurlonen (die doorberekend worden) van de faculteitswerkplaatsen per 1998 gekoppeld aan die van de Centrale Werkplaats. Daarmee worden de uurtarieven van deze metaalwerkplaatsen binnen de TU even hoog.

Toch is daarmee het probleem van de oneerlijke concurrentie niet opgelost, meent Rotteveel. ,,Het probleem verschuift: de zogenaamde vakgroepswerkplaatsen nemen het werk voor een deel over. Deze kleine werkplaatsen worden niet genoemd in het rapport ‘Mechanische Werkplaatsen’ en vormen een serieuze bedreiging voor de andere werkplaatsen omdat ze niet doorberekenen. Daar moet iets aan gedaan worden; gelijke monniken, gelijke kappen. In veel gevallen kan het voor vakgroepen aantrekkelijker zijn om zelf geen formatieplaatsen te bekostigen, maar deze in te huren. Dat kan, indien nodig, op afroep bij de Centrale Werkplaats.”
Afhaken

De recente clusteringsplannen raken de Centrale Werkplaats natuurlijk ook. De vraag is of de werkplaats in de toekomst ondergebracht moet worden bij een faculteitencluster of wellicht samen met andere diensten gehuisvest moet worden in een gezamenlijk dienstencentrum. De nieuwbouw is van de baan en de plannen voor herhuisvesting zijn nog niet rond. Mede daardoor is de positie van de Centrale Werkplaats nog niet duidelijk.

Wel is duidelijk dat de nieuwe financieringsgrondslag ingaat op 1 januari 1997. Tot 1999 betalen de vakgroepen en diensten vijftig procent, daarna neemt de subsidie jaarlijks af met vijf procent. In 2002 subsidieert de TU nog maar dertig procent. ,,En dat is de ondergrens”, zegt Rotteveel. ,,De nieuwe doorberekeningsnormen komen de gehele universiteit ten goede: we moeten bedrijfsmatiger werken, kwaliteit en levertijd kunnen garanderen. Als Centrale Werkplaats hebben we een meerwaarde voor de opdrachtgevers binnen de TU omdat we meedenken en mee helpen ontwikkelen. Dat moet zo blijven; als we nog duurder worden, verliezen we die interne opdrachtgevers. Nu al zie je dat bepaalde vakgroepen na de offerte moeten afhaken omdat we te duur worden. En dat is jammer.”

Leo de Vries

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.