Steeds meer universiteiten en hogescholen werken samen, tot grote vreugde van de minister. Concurrentie wordt een vies woord, maar de strijd om geld gaat door.
Het was een beetje brutaal. De Vrije Universiteit deelde vorige maand kroketten uit op de campus van de Leidse faculteit geesteswetenschappen ter promotie van de eigen masteropleidingen. Al snel volgden excuses. “Dit is absoluut geen VU-beleid”, twitterde VU-voorzitter Mirjam van Praag. “Een ongecoördineerde en ongepaste actie die we direct hebben laten stopzetten.”
Vroeger kwamen zulke acties wel vaker voor. In 2017 probeerde de UvA studenten uit andere steden weg te lokken met parodiërende posterslogans. Zo hingen in Groningse abri’s UvA-posters met de leus ‘Er gaat iets boven Groningen’.
Openbaar
Tegenwoordig kiezen universiteiten en hogescholen, in elk geval in het openbaar, liever voor samenwerking. Want waarom zouden ze allemaal zelf het wiel uitvinden, als zij hun kennis, data en faciliteiten kunnen delen?
Neem de TU Eindhoven, Wageningen Universiteit, de Universiteit Utrecht en het UMC Utrecht. Vanwege het coronavirus worden het feestje en het persbericht even uitgesteld, maar zij gaan een nieuwe kennisalliantie vormen. Ze willen samenwerken op het gebied van gezondheid, voeding, energie en duurzaamheid.
TU en Erasmus
Zo zijn er meer allianties. Onlangs verenigden de Rijksuniversiteit Groningen, NHL Stenden Hogeschool, de Hanzehogeschool en Van Hall Larenstein zich in de Universiteit van het Noorden. Het zelfverklaarde ‘innovatienetwerk’ wil 120 miljoen inzetten om de economie van Noord-Nederland te stimuleren en verduurzamen.
In januari kondigden TU Delft, Erasmus MC en de Erasmus Universiteit Rotterdam aan hun samenwerking uit te bouwen. Ze willen “de muren slechten tussen de zogenaamde alfa-, bèta- en gammawetenschappen en medische technologie”.
Rode draad
Bij minister van Engelshoven oogsten deze initiatieven niets dan lof. “Mooi om te zien” reageert ze op twitter, en “inspirerend”. Het is dan ook de rode draad door haar strategische agenda: minder concurrentie en meer samenwerking, onder meer via de subsidiëring van sectorplannen.
Ooit ging het anders. Het geloof in de vrije markt vierde hoogtij in de jaren negentig. Toen moesten hogescholen en universiteiten vooral concurreren. Er rolde een fusiegolf door het hbo: ook een soort samenwerking, maar dan om sterker te zijn dan de tegenstanders. Daar kwam bijvoorbeeld Hogeschool Inholland uit voort. Het wemelde van de hippe Engelstalige namen voor studies en afstudeervarianten. Torenhoge salarissen voor bestuurders hoorden er ook bij.
Afgebroken
Allerlei oude samenwerkingsverbanden werden bovendien afgebroken. Zo waren universiteiten opeens in de ban van hun eigen graduate schools en wilden ze liever niet meer meedoen aan landelijke onderzoeksscholen.
Dat vond de politiek uiteindelijk toch niet ideaal. De concurrentiedrift moest worden ingetoomd. Er kwam bijvoorbeeld een ‘toets nieuwe opleidingen’ en onzinvarianten kregen weer een normale naam. De studiekeuzecheck werd ingevoerd, in de hoop dat jongeren niet alleen op mooie praatjes en glanzende folders af zouden gaan. Ook werden onderwijsinstellingen na een rapport in 2010 aangemoedigd om hun eigen profiel te kiezen en niet allemaal hetzelfde te doen.
4TU en LDE
Het hoger onderwijs kwam tot nieuwe inzichten. De technische universiteiten verenigden zich vanaf 2007 in de 3TU Federatie. Wageningen kwam er in 2016 bij, zodat de club 4TU ging heten. Die samenwerking was beslist niet exclusief. De TU Eindhoven en de Utrechtse instellingen doen sinds 2011 van alles samen. De drie universiteiten in Zuid-Holland vormden sinds 2012 de strategische alliantie Leiden-Delft-Erasmus. De Vrije Universiteit biedt met de Universiteit Twente een gezamenlijke opleiding mechanical engineering aan.
Maar de concurrentie is nog lang niet uitgebannen, want het budget voor hoger onderwijs en onderzoek wordt naar rato verdeeld. Hoe meer studenten een instelling telt, hoe groter het deel van de koek. Dat is een van de redenen voor de verengelsing van het hoger onderwijs: meer internationale studenten betekent hogere inkomsten. Rechtstreekse concurrentie kun je het nauwelijks noemen, maar ze gaan er wel bijna allemaal in mee.
Zo gaat het ook in de strijd om het wetenschapsbudget. Hoe meer promoties universiteiten tellen, hoe meer geld ze krijgen: dat is een van de drijfveren achter de enorme toename van het aantal promovendi. Onderzoekers vechten om onderzoeksbeurzen van NWO. Het is wetenschappers een doorn in het oog dat zoveel tijd verloren gaat aan het schrijven en beoordelen van onderzoeksvoorstellen waarvan het leeuwendeel uiteindelijk niets oplevert.
Dus staat het terugdringen van de concurrentie nog altijd hoog op de agenda van de minister. Ze wil de vaste bekostiging van universiteiten en hogescholen verhogen en de overheidsbijdrage per student verlagen. Ook moet de stormloop op onderzoeksgeld bij NWO worden ingedamd: dit jaar is alvast 60 miljoen euro van NWO naar de universiteiten zelf verschoven.
Goede collega?
Zal de concurrentie helemaal verdwijnen? Wordt iedereen een goede collega? Dat zal wel niet. Jonge wetenschappers moeten nu eenmaal vechten voor hun plaats, ondanks alle pogingen om meer rust in de wetenschap te brengen. Er is gewoon geen plek voor iedereen.
Het belang van een sterke lobby is de afgelopen jaren aangetoond door de technische universiteiten. Die kregen er 100 miljoen euro bij, ten koste van de rest. Universiteitenvereniging VSNU ging er bijna aan ten onder.
Zo verplaatst de concurrentie zich naar een ander terrein: niet de slag om de student is nu van het grootste belang, maar de slag om politieke steun.
HOP, Bas Belleman en Evelien Flink
Do you have a question or comment about this article?
redactie@hogeronderwijspersbureau.nl
Comments are closed.