Opinion

Zoetzure klucht uit het laboratorium

Miquel Bulnes schreef over een instituut voor medisch-wetenschappelijk onderzoek een swingende komedie . met een wrang bijsmaakje.

Vorig jaar kreeg Miquel Bulnes al de lachers op zijn hand met zijn navrante ziekenhuiskomedie ‘Zorg’. Zijn tweede roman, ‘Lab’, speelt zich af in een medisch-wetenschappelijk laboratorium en is al evenzeer naar het leven opgetekend. En, naar we althans mogen hopen, hier en daar wat aangedikt voor het komische effect.

Het gaat in ‘Lab’ om kankeronderzoek; de biochemische kant wel te verstaan, want patiënten komen er niet in voor. Gelukkig maar, want empathie met de al dan niet lijdende medemens is onder de onderzoekers ver te zoeken. Hoofdpersoon Jidde Hartman is een 29-jarige doctorandus scheikunde die als aio aan zijn promotie werkt. De praktijk van het wetenschappelijk onderzoek heeft hem door en door cynisch gemaakt . net als trouwens vrijwel alle andere figuren in de roman.

In Jiddes leven loopt alles bijna in het honderd om op het laatste nippertje weer op zijn pootjes terecht te komen. Zijn onderzoek levert geen bruikbare resultaten op. Zijn onderzoekspartner Damian blijkt zich te ontpoppen als ‘reïncarnatie van Mengele’. Zijn aan zelfhulpboeken verslaafde vriendin raakt maar niet bezwangerd, en een rivale bij wie hij troost zoekt heeft een nare ziekte. Uiteindelijk zal op de laatste bladzijde het bevrijdende hora est weerklinken, maar Jiddes promotie heeft tot dat moment aan een zijden draad gehangen. Zijn proefschrift deugt namelijk niet, vooral door toedoen van zijn promotor. Die moet aan het eind zelfs het veld ruimen wegens onderzoeksfraude. Door sluw te handelen, weet Jidde die dans net te ontspringen.

De onderzoekswereld die in ‘Lab’ wordt geschetst, wijkt nogal af van wat doorgaans in voorlichtingsbrochures wordt voorgesteld, maar vermoedelijk is hij niet verder van de realiteit verwijderd. Al het werk wordt gedaan door de aio’s, die van ‘s ochtends vroeg tot diep in de nacht bezig zijn met uitzichtloze proefnemingen. In negen van de tien gevallen mislukken die. Vaak gebeurt dat door stommiteiten van de aio’s zelf, maar anders is er altijd wel een assistent of een collega die onhandig met de preparaten knoeit, waardoor ze in een klap waardeloos zijn. Veel tijd gaat verloren aan uiteenlopend gekonkel op het instituut en zinloze bureaucratische exercities.

De hoogleraren en andere vaste stafmedewerkers zijn wetenschappelijk uitgeblust en zitten met hun hoofd bij heel andere zaken. Op de zeldzame momenten dat ze hun aio’s te woord willen staan, blinken ze uit in totale onwetendheid. Hun hulp bestaat uit domme opmerkingen die de arme aio’s van de regen in de drup brengen. Tegelijkertijd eisen ze van hun ondergeschikten een constante aanvoer van ‘publicons’, de kleinst mogelijke publiceerbare onderzoeksresultaten. Zonder gestage output loopt de toekomst van het instituut immers gevaar. Er ligt altijd wel een commissie op de loer om daarvoor te zorgen.

Het is zonneklaar dat Miquel Bulnes (1976), die nog steeds werkzaam is in het wetenschappelijk onderzoek, alles weet van de subcultuur die daar heerst. Voor degenen die de onderzoekswereld van binnenuit kennen, wemelt het in ‘Lab’ van de herkenningspunten. Wie er niet in thuis is, wordt door Bulnes voldoende bij de les gehouden. Zo steek je gaandeweg nog het een en ander op over proefdieronderzoek ook. Af en toe snijdt Bulnes op lichtvoetige wijze netelige ethische kwesties aan, zoals het debat over evolutietheorie dat Nederland in de komkommertijd anderhalve dag in zijn greep hield.

De vorm van ‘Lab’ is geïnspireerd op die van een proefschrift. Er zijn zes stellingen, en het gepraat van de voorzitter van het faculteitsbestuur wordt verhelderd met broodnodige voetnoten. Gelukkig is Bulnes’ roman een stuk leesbaarder dan het doorsnee proefschrift. Met zijn geoliede, swingende stijl, leep getimede running gags en lucide terzijdes, maar ook met zijn cynisme en de aandacht voor minder plezierige lichamelijke aangelegenheden toont Bulnes zich enigszins schatplichtig aan de Amerikaanse cultschrijver Chuck Palahniuk. Je kunt je voorbeelden slechter kiezen.

Helaas is het boek hier en daar wat onevenwichtig. Zo pakt het hoofdstuk over het bezoek aan een groot congres in het buitenland te lang uit. Maar afgezien daarvan is ‘Lab’ een erg vermakelijke, af en toe zelfs kluchtige roman voor wie de wereld van het wetenschappelijk onderzoek na aan het hart ligt. Een aardig cadeautje voor de zojuist gepromoveerde aio. Minder, wellicht, voor wie nog moet promoveren: het gevaar dat het er na het lezen van ‘Lab’ niet meer van komt, lijkt niet denkbeeldig.

Miquel Bulnes: ‘Lab’, Vassallucci. ISBN 90 5000 826 7. 286 p., 17,50 euro.

Vorig jaar kreeg Miquel Bulnes al de lachers op zijn hand met zijn navrante ziekenhuiskomedie ‘Zorg’. Zijn tweede roman, ‘Lab’, speelt zich af in een medisch-wetenschappelijk laboratorium en is al evenzeer naar het leven opgetekend. En, naar we althans mogen hopen, hier en daar wat aangedikt voor het komische effect.

Het gaat in ‘Lab’ om kankeronderzoek; de biochemische kant wel te verstaan, want patiënten komen er niet in voor. Gelukkig maar, want empathie met de al dan niet lijdende medemens is onder de onderzoekers ver te zoeken. Hoofdpersoon Jidde Hartman is een 29-jarige doctorandus scheikunde die als aio aan zijn promotie werkt. De praktijk van het wetenschappelijk onderzoek heeft hem door en door cynisch gemaakt . net als trouwens vrijwel alle andere figuren in de roman.

In Jiddes leven loopt alles bijna in het honderd om op het laatste nippertje weer op zijn pootjes terecht te komen. Zijn onderzoek levert geen bruikbare resultaten op. Zijn onderzoekspartner Damian blijkt zich te ontpoppen als ‘reïncarnatie van Mengele’. Zijn aan zelfhulpboeken verslaafde vriendin raakt maar niet bezwangerd, en een rivale bij wie hij troost zoekt heeft een nare ziekte. Uiteindelijk zal op de laatste bladzijde het bevrijdende hora est weerklinken, maar Jiddes promotie heeft tot dat moment aan een zijden draad gehangen. Zijn proefschrift deugt namelijk niet, vooral door toedoen van zijn promotor. Die moet aan het eind zelfs het veld ruimen wegens onderzoeksfraude. Door sluw te handelen, weet Jidde die dans net te ontspringen.

De onderzoekswereld die in ‘Lab’ wordt geschetst, wijkt nogal af van wat doorgaans in voorlichtingsbrochures wordt voorgesteld, maar vermoedelijk is hij niet verder van de realiteit verwijderd. Al het werk wordt gedaan door de aio’s, die van ‘s ochtends vroeg tot diep in de nacht bezig zijn met uitzichtloze proefnemingen. In negen van de tien gevallen mislukken die. Vaak gebeurt dat door stommiteiten van de aio’s zelf, maar anders is er altijd wel een assistent of een collega die onhandig met de preparaten knoeit, waardoor ze in een klap waardeloos zijn. Veel tijd gaat verloren aan uiteenlopend gekonkel op het instituut en zinloze bureaucratische exercities.

De hoogleraren en andere vaste stafmedewerkers zijn wetenschappelijk uitgeblust en zitten met hun hoofd bij heel andere zaken. Op de zeldzame momenten dat ze hun aio’s te woord willen staan, blinken ze uit in totale onwetendheid. Hun hulp bestaat uit domme opmerkingen die de arme aio’s van de regen in de drup brengen. Tegelijkertijd eisen ze van hun ondergeschikten een constante aanvoer van ‘publicons’, de kleinst mogelijke publiceerbare onderzoeksresultaten. Zonder gestage output loopt de toekomst van het instituut immers gevaar. Er ligt altijd wel een commissie op de loer om daarvoor te zorgen.

Het is zonneklaar dat Miquel Bulnes (1976), die nog steeds werkzaam is in het wetenschappelijk onderzoek, alles weet van de subcultuur die daar heerst. Voor degenen die de onderzoekswereld van binnenuit kennen, wemelt het in ‘Lab’ van de herkenningspunten. Wie er niet in thuis is, wordt door Bulnes voldoende bij de les gehouden. Zo steek je gaandeweg nog het een en ander op over proefdieronderzoek ook. Af en toe snijdt Bulnes op lichtvoetige wijze netelige ethische kwesties aan, zoals het debat over evolutietheorie dat Nederland in de komkommertijd anderhalve dag in zijn greep hield.

De vorm van ‘Lab’ is geïnspireerd op die van een proefschrift. Er zijn zes stellingen, en het gepraat van de voorzitter van het faculteitsbestuur wordt verhelderd met broodnodige voetnoten. Gelukkig is Bulnes’ roman een stuk leesbaarder dan het doorsnee proefschrift. Met zijn geoliede, swingende stijl, leep getimede running gags en lucide terzijdes, maar ook met zijn cynisme en de aandacht voor minder plezierige lichamelijke aangelegenheden toont Bulnes zich enigszins schatplichtig aan de Amerikaanse cultschrijver Chuck Palahniuk. Je kunt je voorbeelden slechter kiezen.

Helaas is het boek hier en daar wat onevenwichtig. Zo pakt het hoofdstuk over het bezoek aan een groot congres in het buitenland te lang uit. Maar afgezien daarvan is ‘Lab’ een erg vermakelijke, af en toe zelfs kluchtige roman voor wie de wereld van het wetenschappelijk onderzoek na aan het hart ligt. Een aardig cadeautje voor de zojuist gepromoveerde aio. Minder, wellicht, voor wie nog moet promoveren: het gevaar dat het er na het lezen van ‘Lab’ niet meer van komt, lijkt niet denkbeeldig.

Miquel Bulnes: ‘Lab’, Vassallucci. ISBN 90 5000 826 7. 286 p., 17,50 euro.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.