Wetenschappers reageren afwachtend op de samenwerkingsplannen van de universiteiten van Leiden, Delft en Rotterdam. “Samenwerken doen we toch al.”
Afgelopen vrijdag brachten de drie universiteiten hun plannen voor een ‘strategische alliantie’ naar buiten. Ze gaan niet fuseren, maar wel intensiever samenwerken in hun onderwijs en onderzoek.
Er komen bijvoorbeeld gezamenlijke graduate schools en kenniscentra. Kleine opleidingen, zoals de masteropleidingen wijsbegeerte, worden straks samengevoegd. Op termijn zullen er meer gezamenlijke masterprogramma’s komen. En dat roept vooralsnog weinig weerstand op.
“Samenwerken vinden de meeste wetenschappers prima”, zegt promovendus en universiteitsraadslid Maarten Jansen van de Universiteit Leiden. “De meeste medewerkers reageren afwachtend. We weten nog niet wat het allemaal gaat betekenen, maar iedereen ziet wel in dat samenwerking voordelen kan bieden. Niet alleen inhoudelijk, maar ook bij het aanvragen van onderzoeksgeld.”
“Al sinds het begin van de wetenschap zoeken wetenschappers elkaar op”, reageert Dineke Heersma, voorzitter van de Delftse ondernemingsraad. “Op de werkvloer werken we al jaren samen met andere universiteiten. We hebben hier een hoogleraar die ook in Leiden een aanstelling heeft. Maar goed, misschien kan het allemaal nog intensiever.”
Heersma hoopt vooral dat de samenwerking geen beleidsgedoe met zich mee zal brengen. Ze las met instemming het interview met fusie-expert Hans Schenk in Delta.
Die waarschuwde dat de samenwerking een ‘waterhoofd’ van overhead kon opleveren. “Het moet allemaal georganiseerd worden”, aldus Schenk. “Daar zijn beleidsfunctionarissen en ondersteuners voor nodig. Voor je het weet gaat dat een eigen leven leiden. De samenwerking vindt dan voor tachtig procent op bestuurlijk niveau plaats en niet op de werkvloer.”
Vorig jaar kwam in het nieuws dat de Erasmus Universiteit, de TU Delft en de Universiteit Leiden een fusie overwogen. Veel wetenschappers waren daar faliekant tegen. “Dat riep inderdaad wat agressie op”, zegt Heersma. “Maar een fusie is het dus niet geworden. Een alliantie? Ach, ik heb daar niet zo veel mee.”
Eind dit jaar willen de drie universiteiten met hun plannen aan de slag. Van de Rotterdamse universiteitsraad kon nog niemand reageren.
De langstudeerdersmaatregelen zijn inmiddels omgedoopt tot ‘BSc in vier jaar’. Een fraai stukje branding, waar menig reclamebureau een berg geld voor zou vragen. Maar omdat de term, anders dan ‘langstudeerders’, precies de lading dekt en niet dat negatieve imago van luiwammes en corpsbal heeft, zal ik er deze keer geen flauwe grap over maken.
Ik zie de meeste ‘BSc in vier jaar’-maatregelen wel zitten maar geloof niet in het plan om het bindend studieadvies (bsa) onder de huidige omstandigheden in 2012 naar 45 EC te verhogen. En vooral het argument dat wordt aangevoerd: 180 gedeeld door 4 is 45, vind ik typisch een ingenieursredenering. 180 gedeeld door 4 is 45 als je pijlers onder een brug zet of in de meetkunde. Als je studeert kan 180 ook 50+40+30+60 zijn, als je in je derde jaar actief wordt op de vereniging. Of 60+30+50+40, als je je P-in-1 haalt, maar in je tweede jaar vreselijk verliefd wordt. En ook 30+40+50+60, als je wat langzamer de truc van het studeren te pakken krijgt. Theoretisch rond je in alle gevallen je BSc binnen vier jaar af. Alleen ben je bij een bsa van 45 EC in het laatste geval al na een jaar weggestuurd. Raar toch? Want wie zegt dat je binnen zeven jaar niet net zo’n goede ingenieur zou zijn geworden als je vrienden?
De overgang van voortgezet onderwijs naar universiteit is groot en het is behoorlijk wennen. Tot en met hun eindexamen hebben leerlingen kennis per theelepel toegediend gekregen. En zodra zij zich hier melden verwachten we dat ze ineens overweg kunnen met ‘academische vrijheid’? Studeren zullen ze hier moeten leren. Net als alle generaties voor hen. Alleen hadden die generaties wel tijd voor trial-and-error, de nieuwe studenten helaas niet.
Als we willen dat studenten 75 procent halen, dan moeten we in het eerste jaar programma’s bieden waarin die 75 procent gestructureerd te halen valt. Programma’s zonder zes tentamens per periode, maar met samenhangende vakken waarin oefenen en meedoen vanzelfsprekend is, met tussentijdse toetsen om te laten zien wat je al kan. Durven we onze hand er voor in het vuur te steken dat alle programma’s per september 2012 aan die voorwaarden voldoen? Nee? Dan komt er dus op neer dat het bsa van 45 EC bij sommige opleidingen niet selecteert op capaciteit en voorkennis, maar op de snelheid waarmee studenten zich aanpassen aan de manier van lesgeven hier. En is dat het criterium waarop wij toekomstige ingenieurs willen beoordelen?
Het argument voor invoering van het bsa van 30 EC was: ‘de juiste student op de juiste plek’. Helemaal mee eens, want als je nog niet de helft van je punten kan halen, moet je je afvragen wat je hier doet. Maar wat wordt het motto van een bsa van 45 EC als we de onderwijsprogramma’s niet aanpassen? De ‘jammer-dan’-variant? ‘Tempo laten zakken is biezen pakken’? Er moet echt een heel goed bureau worden ingehuurd om hier nog een pakkende kreet voor te bedenken.
Ellen Touw is hoofd van de dienst onderwijs- en studentenzaken bij Civiele Techniek en Geowetenschappen en beleidsadviseur internationalisering.
Comments are closed.