Campus

Wetenschap, kunst en anticonceptie

A Computer Which Will Solve Every Problem in the World – zo noemde Walter De Maria de weidse vloersculptuur die hij in 1984 voor de bovenzaal van museum Boymans-Van Beuningen maakte.

Vijfenzeventig roestvrijstalen staven, streng geordend in een trapezium van 3 x 19 x 12 x 21 meter, regeren de ruimte met een ongenaakbaarheid die inderdaad kan suggereren dat hier het antwoord op elke denkbare vraag is te vinden.

Nu kun je voor de oplossing van, laten we zeggen, x = 4195835 – 4195835/3145727 * 3145727 nog beter een Pentium-processor raadplegen. Van beide kunstwerken komt de Intel het dichtst bij het juiste antwoord; boven De Maria’s pc hangt onveranderlijk de serene rust die musea zoveel plezieriger maakt dan computerzalen.

Ik vermoed dat de kunstenaar eerder de alwetendheid van de computer heeft willen ironiseren, dan dat hij zich door de kapsones van de techniek liet opnaaien. Toch oefenen de pretenties en werkelijke successen van de wetenschap een grote invloed uit op de moderne kunst. Wat dat al niet voor onzin heeft voortgebracht, beschreef Roger Cooke onlangs tijdens een lezing bij de Raad voor de Kunst in Den Haag.

De Delftse hoogleraar sprak op de plenaire vergadering van de Raad over de relatie tussen kunst en wetenschap. Terugkijkend op de laatste honderd jaar concludeerde Cooke dat het voor de wetenschap een geweldige eeuw is geweest. De verbluffende resultaten van de quantummechanica en de relativiteitstheorie, de opmars van de computer; noem maar op, het was allemaal even fantastisch.

,,Maar hoe ging het nou eigenlijk met de kunst?”, vroeg Cooke zijn toehoorders, die ongemakkelijk op hun stoelen wiebelden onder het striemende betoog van die vreemde wiskundeprofessor, die – zo werd gezegd – ook jazzmusicus was, dus toch een beetje van ‘t goeie soort. ,,Ik zal het u vertellen: de twintigste eeuw was een ròt-eeuw voor de kunst. Een ròt-eeuw.”

Nooit is er zoveel gekletst over kunst, geselde Cooke het publiek, nooit is er zoveel onzin uitgekraamd. Om uit de schaduw van het wonderkind wetenschap te raken hebben kunstenaars en critici het jargon van het succes geadopteerd. Ze praten over groei, avant-garde, experimentele kunst – betekenisloze begrippen in een discipline waarin, aldus Cooke, zoiets als vooruitgang helemaal niet bestaat.

Merkwaardig genoeg heeft de wiskundige in hem juist veel geleerd van de musicus, vertelde Cooke, terwijl de kunstenaar van de wetenschapper niet veel heeft opgestoken. Hij noemde het belang van repetitie, het eindeloos oefenen van elementaire vaardigheden, een noodzakelijke voorwaarde om enige intellectuele prestatie boven de middelmaat te doen uitstijgen.

Dat het echt zo’n rot-eeuw voor de kunst is geweest, geloof ik niet. Wat mij betreft maakt alleen een rondje om De Maria’s Computer al een hoop goed. Dat neemt niet weg dat Cooke een paar rake opmerkingen maakte. De zonderlinge relatie tussen kunst en wetenschap is volgens mij nog veel perverser danCooke haar voorstelde. Als individuele wetenschapsbeoefenaar mag hij de kunstenaar dan als voorbeeld nemen, maar de kloof die tussen een wetenschappelijke instelling als de TU Delft en de kunsten gaapt, is enorm.

Die kloof openbaart zich in talloze onbenulligheden, zoals het gebrek aan mondigheid en eruditie van Delftse alumni, de schaarste aan ‘softe’ vakken in de curricula en het gênante geklooi rond de financiering van het Techniekmuseum. Maar het meest illustratieve voorbeeld is wel het nieuwe logo van Cookes eigen faculteit Wiskunde en Informatica, dat van zo’n onvoorstelbare knulligheid getuigt, zulk een onbeholpen tekort aan verbeelding, dat zelfs ‘amateurisme’ een eufemisme zou wezen.

Wilt u weten wat het voorstelt? Ik zal het u vertellen: het zijn binaire spermatozoïden, met daarboven een Escheriaans pessarium dat elke conceptie van creativiteit moet verhinderen.

Maarten de Braak

A Computer Which Will Solve Every Problem in the World – zo noemde Walter De Maria de weidse vloersculptuur die hij in 1984 voor de bovenzaal van museum Boymans-Van Beuningen maakte. Vijfenzeventig roestvrijstalen staven, streng geordend in een trapezium van 3 x 19 x 12 x 21 meter, regeren de ruimte met een ongenaakbaarheid die inderdaad kan suggereren dat hier het antwoord op elke denkbare vraag is te vinden.

Nu kun je voor de oplossing van, laten we zeggen, x = 4195835 – 4195835/3145727 * 3145727 nog beter een Pentium-processor raadplegen. Van beide kunstwerken komt de Intel het dichtst bij het juiste antwoord; boven De Maria’s pc hangt onveranderlijk de serene rust die musea zoveel plezieriger maakt dan computerzalen.

Ik vermoed dat de kunstenaar eerder de alwetendheid van de computer heeft willen ironiseren, dan dat hij zich door de kapsones van de techniek liet opnaaien. Toch oefenen de pretenties en werkelijke successen van de wetenschap een grote invloed uit op de moderne kunst. Wat dat al niet voor onzin heeft voortgebracht, beschreef Roger Cooke onlangs tijdens een lezing bij de Raad voor de Kunst in Den Haag.

De Delftse hoogleraar sprak op de plenaire vergadering van de Raad over de relatie tussen kunst en wetenschap. Terugkijkend op de laatste honderd jaar concludeerde Cooke dat het voor de wetenschap een geweldige eeuw is geweest. De verbluffende resultaten van de quantummechanica en de relativiteitstheorie, de opmars van de computer; noem maar op, het was allemaal even fantastisch.

,,Maar hoe ging het nou eigenlijk met de kunst?”, vroeg Cooke zijn toehoorders, die ongemakkelijk op hun stoelen wiebelden onder het striemende betoog van die vreemde wiskundeprofessor, die – zo werd gezegd – ook jazzmusicus was, dus toch een beetje van ‘t goeie soort. ,,Ik zal het u vertellen: de twintigste eeuw was een ròt-eeuw voor de kunst. Een ròt-eeuw.”

Nooit is er zoveel gekletst over kunst, geselde Cooke het publiek, nooit is er zoveel onzin uitgekraamd. Om uit de schaduw van het wonderkind wetenschap te raken hebben kunstenaars en critici het jargon van het succes geadopteerd. Ze praten over groei, avant-garde, experimentele kunst – betekenisloze begrippen in een discipline waarin, aldus Cooke, zoiets als vooruitgang helemaal niet bestaat.

Merkwaardig genoeg heeft de wiskundige in hem juist veel geleerd van de musicus, vertelde Cooke, terwijl de kunstenaar van de wetenschapper niet veel heeft opgestoken. Hij noemde het belang van repetitie, het eindeloos oefenen van elementaire vaardigheden, een noodzakelijke voorwaarde om enige intellectuele prestatie boven de middelmaat te doen uitstijgen.

Dat het echt zo’n rot-eeuw voor de kunst is geweest, geloof ik niet. Wat mij betreft maakt alleen een rondje om De Maria’s Computer al een hoop goed. Dat neemt niet weg dat Cooke een paar rake opmerkingen maakte. De zonderlinge relatie tussen kunst en wetenschap is volgens mij nog veel perverser danCooke haar voorstelde. Als individuele wetenschapsbeoefenaar mag hij de kunstenaar dan als voorbeeld nemen, maar de kloof die tussen een wetenschappelijke instelling als de TU Delft en de kunsten gaapt, is enorm.

Die kloof openbaart zich in talloze onbenulligheden, zoals het gebrek aan mondigheid en eruditie van Delftse alumni, de schaarste aan ‘softe’ vakken in de curricula en het gênante geklooi rond de financiering van het Techniekmuseum. Maar het meest illustratieve voorbeeld is wel het nieuwe logo van Cookes eigen faculteit Wiskunde en Informatica, dat van zo’n onvoorstelbare knulligheid getuigt, zulk een onbeholpen tekort aan verbeelding, dat zelfs ‘amateurisme’ een eufemisme zou wezen.

Wilt u weten wat het voorstelt? Ik zal het u vertellen: het zijn binaire spermatozoïden, met daarboven een Escheriaans pessarium dat elke conceptie van creativiteit moet verhinderen.

Maarten de Braak

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.