Een test met het Nieuwe Werken in de universiteitsbibliotheek heeft volgens een evaluatie geleid tot meer arbeidsvreugde onder medewerkers. Daarmee nam ook hun productiviteit toe.
Zestien informatie- en collectiespecialisten en bibliotheekspecialisten deden mee aan de test. Drie maanden lang probeerden zij andere manieren van werken uit. Belangrijkste verandering daarin was dat aanwezigheid niet meer leidend was, maar hun output. Dat is volgens de evaluatie een grote cultuuromslag voor medewerkers en hun managers, die allemaal gewend waren aan de prikklok.
Medewerkers ontmoetten elkaar virtueel, stapten af van het vele formele vergaderen en werkten op wisselende plekken en tijden. Ook probeerden zij zelf verantwoordelijkheid voor hun werk te nemen en feedback te geven aan directe collega’s. Volgens de evaluatie is dat laatste nog een lastig punt.
De deelnemers aan de proef testten verder het werken met instrumenten als laptops, iPads, smartphones en notebooks. Ook beproefden zij nieuwe technologieën die communicatie op afstand mogelijk maakt als chatten, wiki’s, weblogs, twitter en videoconferencing.
De conclusie is dat dit alles de arbeidsvreugde met veertien procent deed toenemen, dat medewerkers beter op de hoogte raakten van de kennis die hun collega’s in huis hebben en dat vragen van klanten sneller afgehandeld werden.
Uit de projectevaluatie blijkt dat sommige deelnemers in het begin hun aarzelingen hadden, maar dat nu niemand meer terug wil naar de oude situatie. Dat hoeft ook niet, want de bibliotheek wil het Nieuwe Werken verder uitbreiden. Opdrachtgever Wilma van Wezenbeek en projectleider Liesbeth Mantel denken nu na over welke groepen medewerkers vanaf maart kunnen volgen.
Zij benadrukken dat het Nieuwe Werken iets anders is dan flexwerken, zoals dat bij Bouwkunde gebeurt. Daar zijn medewerkers door ruimtegebrek gedwongen werkplekken te delen en thuis te werken. De bibliotheek wil haar medewerkers juist keuzevrijheid geven. Mantel: “We willen de arbeidsvreugde verhogen. Als mensen het liefst tussen negen en vijf achter de pc op hun werk zitten, dan mag dat ook.”
De bibliotheek loopt – overigens niet als enige – vooruit op de invoering van het Nieuwe Werken op de hele TU.
Met een ferme zwaai beukt Boris Hoevenaar (11) een heipaal de grond in – controller van zijn ‘serious Wii’ in de ene hand, de andere van spanning gebald. Scheef. De tweede digitale paal staat net een paar graden uit het lood de andere kant op, genoeg om de bouw van zijn woning af te blazen. Mislukt. Onverschillig haalt hij zijn wenkbrauwen op. “Grappig”, vindt hij. “Kan ik deze ook downloaden?”
In plaats van een onverbiddelijk verliezersdeuntje, blijft het stil rond de pc. Dit is niet zomaar een spelletje, dit is een serious game. Bedoeld om situaties in real life na te bootsen en dinsdag getest door een groep Delftse scholieren voor het Science Centrum. Ietsenmakers, noemen de scholieren zich. Ze zijn tussen de 9 en 16 jaar, een afspiegeling van de doelgroep die vanaf september het Science Centrum moet bezoeken. Elke twee weken komen ze samen om diverse onderdelen te testen.
“Veel leuker dan de actiespellen die ik thuis heb”, vindt Antal van Ravensteijn (11). “Hier moet je tenminste bij nadenken.” Zijn sondeerspel ziet er aardig ingewikkeld uit. Snapt hij eigenlijk wel wat hij aan het doen is? “Ik moet in de grond boren om te kijken of ik er een huis op kan bouwen.” Tja. Beter had Almar Joling, één van de ontwikkelaars van de serious games van vandaag, het zelf niet kunnen uitleggen. Zijn andere ‘kindje’, een dijkpatrouillespel, staat al een tijdje in wetenschapsmuseum Nemo. De arcadeversie, dan. De Ietsenmakers leggen die vandaag naast de ‘officiële’ versie, bedoeld om dijkwachters te trainen. “Die is wat saaier”, bekent Joling, niet in de minste plaats omdat de kinderen hierin worden beloond met droogte, in plaats van punten. “Saai? Echt niet!”, vindt Stijn Hoevenaar (11). “Deze is veel leuker; hier zitten ook treinen in.”
De meeste games zijn afkomstig van Deltares, maar ook faculteit EWI levert een opvallende bijdrage: in Pong moeten de scholieren door middel van armbewegingen voor een camera een kameleon op het scherm besturen. Het is onderdeel van onderzoek naar handherkenning door computers en laat zien dat techniekonderzoek aan de TU ook heel sexy kan zijn.
Niet dat Jan-Gert Zevenbergen (11) overweegt later iets aan de TU te studeren. Hij wil ‘gewoon’ archeoloog worden. Terwijl zijn ‘collega’s’ virtueel patrouilleren over dijken, helpt hij ruimtelijk vormgever Jos Kuppens met de virtuele inrichting van het gamelab. Die kan wel wat verbetering gebruiken, vindt Jan-Gert. Er moet een grote, ronde tafel in. En matrixbehang, met bijpassend groen tapijt. “Die tafel had ik net ge-delete”, grinnikt Kuppens terwijl hij hem op het scherm terugtovert. “Klaar terwijl u wacht.” Want de mening van de Ietsenmakers is belangrijk: juist zij weten wat de bezoekers van straks aanspreekt. Hun laatste overpeinzingen gaan verloren in de herrie van een rammelend hekwerk. Eén van de Ietsenmakers heeft zich opgesloten in een rijdende kooi. Want serieus – dat is natuurlijk maar betrekkelijk.
Zestien informatie- en collectiespecialisten en bibliotheekspecialisten deden mee aan de test. Drie maanden lang probeerden zij andere manieren van werken uit. Belangrijkste verandering daarin was dat aanwezigheid niet meer leidend was, maar hun output. Dat is volgens de evaluatie een grote cultuuromslag voor medewerkers en hun managers, die allemaal gewend waren aan de prikklok.
Medewerkers ontmoetten elkaar virtueel, stapten af van het vele formele vergaderen en werkten op wisselende plekken en tijden. Ook probeerden zij zelf verantwoordelijkheid voor hun werk te nemen en feedback te geven aan directe collega’s. Volgens de evaluatie is dat laatste nog een lastig punt.
De deelnemers aan de proef testten verder het werken met instrumenten als laptops, iPads, smartphones en notebooks. Ook beproefden zij nieuwe technologieën die communicatie op afstand mogelijk maken als chatten, wiki’s, weblogs, twitter en videoconferencing.
De conclusie is dat dit alles de arbeidsvreugde met veertien procent deed toenemen, dat medewerkers beter op de hoogte raakten van de kennis die hun collega’s in huis hebben en dat vragen van klanten sneller afgehandeld werden.
Uit de projectevaluatie blijkt dat sommige deelnemers in het begin hun aarzelingen hadden, maar dat nu niemand meer terug wil naar de oude situatie. Dat hoeft ook niet, want de bibliotheek wil het Nieuwe Werken verder uitbreiden. Opdrachtgever Wilma van Wezenbeek en projectleider Liesbeth Mantel denken nu na over welke groepen medewerkers vanaf maart kunnen volgen.
Zij benadrukken dat het Nieuwe Werken iets anders is dan flexwerken, zoals dat bij Bouwkunde gebeurt. Daar zijn medewerkers door ruimtegebrek gedwongen werkplekken te delen en thuis te werken. De bibliotheek wil haar medewerkers juist keuzevrijheid geven. Mantel: “We willen de arbeidsvreugde verhogen. Als mensen het liefst tussen negen en vijf achter de pc op hun werk zitten, dan mag dat ook.”
De bibliotheek loopt – overigens niet als enige – vooruit op de invoering van het Nieuwe Werken op de hele TU.
Comments are closed.