‘Not for girls & parents’ staat op de voorkant van de Webber. Van dat soort mensen lopen er niet zo verschrikkelijk veel rond in Delft, zullen de uitgevers van het jongensblad gedacht hebben, waarna ze op een dag in oktober langskwamen en de hele juni-editie dumpten in de hal bij Lucht- en Ruimtevaart.
De kartonnen dozen waar dat halletje al mee vol stond hebben ze maar weggehaald, anders was er geen doorkomen meer aan. Sinds die dag is de faculteit duizenden Webbers rijker.
De Webber is een blaadje vol surfers, skaters en scooteradvertenties. Daarnaast bevat het ongeveer evenveel tieten als lettertypes. De contactadvertenties zijn van het soort: ‘Marit (18) en Monique (18) op zoek naar twee bijdehandte gozers voor een te gekke vakantie in Torremolinos.’ Lijkt me lachen. Wie gaat er mee?
De Webber op de TU. Hebben de trendwatchers de ware student toch eindelijk ontdekt. Het blijkt gewoon een mens! Gaat gezellig op wintersport en naar ‘All you need is love’, kijkt GTST, rookt, zuipt en wipt, en heeft een bumpersticker waarop staat dat zijn auto dat ook allemaal doet. Eindelijk zijn ze erachter wat hij vindt en wat hij doet. Niks dus. Een Webberlezer.
Het blaadje Intermediair daarentegen is er net achter gekomen dat er ook studenten zijn die wel wat vinden en wat doen. Mensen in bestuurtjes en commissies. In een aan hen verstuurde speciale ‘Intermediair bestuurseditie’ mogen enkelen van de gelukkigen die een jaar lang hebben zitten zuipen vertellen hoe belangrijk dat is, zuipen. ‘Deze mensen vormen de toekomstige top van Nederland’, weet de Intermediair. En de toekomstige afgewezen top van de Navo, denk je bij jezelf, als je de verhaaltjes leest. Bij de personeelschef van de Navo blijkt de top van Nederland gewoon niks te melden te hebben. Teveel gezopen en teveel Webbers gelezen.
Maar goed, misschien ligt het gewoon aan die twee blaadjes en is de TU-student wel meer dan alleen maar Webberlezer of bierdrinkende cv-jager. Want naast die moderne varianten, uitgevonden door de media, zie je de ouderwetse student ook nog vaak genoeg rondsjokken. Dat sullige, eenzame, ietwat contactgestoorde type, dat niet normaal een cheeseburger kan bestellen of een bus binnen kan komen. Daar herken je ze het best: waar ze onopvallend langs de buschauffeur proberen te glippen zonder iets te hoeven zeggen. Ze stappen in en laten hun OV-kaart zien alsof het een FBI-pasje is. Woorden zijn dan overbodig, en dat is maar goed ook, want hoe zeg je in godsnaam ‘goedemorgen’ tegen een buschauffeur? In plaats daarvan verdwijnt het oranje kaartje met een krampachtig gebaar terug in de binnenzak.
Toch zijn er momenten dat ze moeten praten, deze zwijgzamen. Als ze eruit moeten, bijvoorbeeld. Vorige week stopte bus 129 ‘s middags op de Mekelweg, bij de halte voor de bank. Overvol, maar er moesten er nog wat bij en nog wat uit. Na twee uitstappers ging de deur dicht. ‘Mag ik er uit’, hoorde je een benepen stemmetje. De andere passagiers werden stil en kekennaar hem. Grappig, een gevangen soortgenoot. De deur bleef gesloten. Voorin stapten de laatsten in. ‘Mag ik er uit’, probeerde hij nog een keer. Nu had de hele bus het wel gehoord. Iedereen keek aandachtig naar de jongen. De bus begon te rijden. Wat zou de jongen doen? Heel hard schreeuwen? Vloeken? Een ruit inslaan? Via het dak ontsnappen? De jongen ging weer zitten.
Ik ging naast hem zitten. Stille wateren hebben diepe gronden, dacht ik. Dat moest wel een goed gesprek worden. Dat spreekwoord is dus fout. Stille wateren hebben ook bij nader inzien niks te melden. Geef me dan toch maar een Webberlezer.
‘Not for girls & parents’ staat op de voorkant van de Webber. Van dat soort mensen lopen er niet zo verschrikkelijk veel rond in Delft, zullen de uitgevers van het jongensblad gedacht hebben, waarna ze op een dag in oktober langskwamen en de hele juni-editie dumpten in de hal bij Lucht- en Ruimtevaart. De kartonnen dozen waar dat halletje al mee vol stond hebben ze maar weggehaald, anders was er geen doorkomen meer aan. Sinds die dag is de faculteit duizenden Webbers rijker.
De Webber is een blaadje vol surfers, skaters en scooteradvertenties. Daarnaast bevat het ongeveer evenveel tieten als lettertypes. De contactadvertenties zijn van het soort: ‘Marit (18) en Monique (18) op zoek naar twee bijdehandte gozers voor een te gekke vakantie in Torremolinos.’ Lijkt me lachen. Wie gaat er mee?
De Webber op de TU. Hebben de trendwatchers de ware student toch eindelijk ontdekt. Het blijkt gewoon een mens! Gaat gezellig op wintersport en naar ‘All you need is love’, kijkt GTST, rookt, zuipt en wipt, en heeft een bumpersticker waarop staat dat zijn auto dat ook allemaal doet. Eindelijk zijn ze erachter wat hij vindt en wat hij doet. Niks dus. Een Webberlezer.
Het blaadje Intermediair daarentegen is er net achter gekomen dat er ook studenten zijn die wel wat vinden en wat doen. Mensen in bestuurtjes en commissies. In een aan hen verstuurde speciale ‘Intermediair bestuurseditie’ mogen enkelen van de gelukkigen die een jaar lang hebben zitten zuipen vertellen hoe belangrijk dat is, zuipen. ‘Deze mensen vormen de toekomstige top van Nederland’, weet de Intermediair. En de toekomstige afgewezen top van de Navo, denk je bij jezelf, als je de verhaaltjes leest. Bij de personeelschef van de Navo blijkt de top van Nederland gewoon niks te melden te hebben. Teveel gezopen en teveel Webbers gelezen.
Maar goed, misschien ligt het gewoon aan die twee blaadjes en is de TU-student wel meer dan alleen maar Webberlezer of bierdrinkende cv-jager. Want naast die moderne varianten, uitgevonden door de media, zie je de ouderwetse student ook nog vaak genoeg rondsjokken. Dat sullige, eenzame, ietwat contactgestoorde type, dat niet normaal een cheeseburger kan bestellen of een bus binnen kan komen. Daar herken je ze het best: waar ze onopvallend langs de buschauffeur proberen te glippen zonder iets te hoeven zeggen. Ze stappen in en laten hun OV-kaart zien alsof het een FBI-pasje is. Woorden zijn dan overbodig, en dat is maar goed ook, want hoe zeg je in godsnaam ‘goedemorgen’ tegen een buschauffeur? In plaats daarvan verdwijnt het oranje kaartje met een krampachtig gebaar terug in de binnenzak.
Toch zijn er momenten dat ze moeten praten, deze zwijgzamen. Als ze eruit moeten, bijvoorbeeld. Vorige week stopte bus 129 ‘s middags op de Mekelweg, bij de halte voor de bank. Overvol, maar er moesten er nog wat bij en nog wat uit. Na twee uitstappers ging de deur dicht. ‘Mag ik er uit’, hoorde je een benepen stemmetje. De andere passagiers werden stil en kekennaar hem. Grappig, een gevangen soortgenoot. De deur bleef gesloten. Voorin stapten de laatsten in. ‘Mag ik er uit’, probeerde hij nog een keer. Nu had de hele bus het wel gehoord. Iedereen keek aandachtig naar de jongen. De bus begon te rijden. Wat zou de jongen doen? Heel hard schreeuwen? Vloeken? Een ruit inslaan? Via het dak ontsnappen? De jongen ging weer zitten.
Ik ging naast hem zitten. Stille wateren hebben diepe gronden, dacht ik. Dat moest wel een goed gesprek worden. Dat spreekwoord is dus fout. Stille wateren hebben ook bij nader inzien niks te melden. Geef me dan toch maar een Webberlezer.
Comments are closed.