Campus

‘Vreselijk op zoek naar onderbouwing’

Hoe denken ze over wetenschap, religie, over het leven? Een serie portretten van Delftse hoogleraren die verder kijken dan de grenzen van hun vakgebied.

Prof.dr.ir. H. Priemus is sinds 1977 hoogleraar volkshuisvesting, en wetenschappelijk directeur van het Onderzoeksinstituut OTB.

,,Ik ben tamelijk rationeel ingesteld. Mijn passie is wetenschapsbeoefening. Bij Bouwkunde voel ik me daarom een beetje een vreemde eend in de bijt. Als wetenschapper wil je de waarheid ontfutselen; je moet je beweringen dus onderbouwen. Toen ik student was, hield men zich daar bij Bouwkunde niet mee bezig. Nu zijn er gelukkig enkelen die voorzichtig proberen de wetenschappelijke spelregels toe te passen. Maar de grote architecten slaan elkaar nog steeds de hersens in zonder een serieus wetenschappelijk debat te voeren.

Op het gymnasium heb ik lang getwijfeld wat ik wilde doen. In bèta-vakken was ik vrij goed. Een tijd lang ben ik van plan geweest natuurkunde of scheikunde te studeren. Maar ik wilde me ook met maatschappelijke processen bezighouden. Daarom koos ik uiteindelijk voor bouwkunde. Omdat ik dacht dat het een combinatie was van creativiteit, maatschappelijke oriëntatie en techniek. Maar ook omdat ik een kei in handtekenen was.

Een heel jaar verkeerde ik in Delft vervolgens in existentiële twijfel of ik wel de goede richting had gekozen. Hele dagen zaten we te plakken en boetseren. Dit kan ik mijn familie toch niet laten zien, dacht ik bij mezelf. Het cijfer dat je voor een project kreeg, werd sterk bepaald door het verhaal dat je erbij hield. Daar was ik erg goed in, maar ik geloofde mijn eigen verhalen niet. Ieder verhaal was te vervangen door honderd andere: een opeenstapeling van willekeur en toevalligheid. Ik was vreselijk op zoek naar betrouwbaarheid, naar onderbouwing.

Dat houvast ontdekte ik in de woningbouw. Het werd mijn grote inspiratiebron, onder andere omdat de stadsvernieuwing en de enorme woningnood in die tijd uitdagingen van jewelste vormden. Ik had het gevoel dat ik niet met iets willekeurigs bezig was, maar met een rationeel proces. In de woningbouw moet je kunnen aangeven wat iets kost, hoe je op bewonersgedrag inspeelt, hoe je iets maakt.”
Neo-marxistisch

,,Ook op levensbeschouwelijk terrein moet je beweringen kunnen verantwoorden. In mijn studententijd werd ik lid van de studentenvereniging op humanistische grondslag, de SVHG Socrates. Heel bewust koos ik ervoor agnost te worden, geen enkele religie aan te hangen. Op rationele gronden kunnen we niet oordelen over vragen als: is er leven na de dood? Tegenwoordig ben ik nog altijd lid van het Humanistisch Verbond.

Tijdens mijn studie was ik erg gevoelig op dit vlak. Ik weet nog goed dat we in het tweede jaar een kerk moesten ontwerpen. Ik vond dat ze me dat niet aan konden doen, en mocht na enig aandringen in plaats daarvan een vrijmetselaarstempel ontwerpen. Achteraf bezien denk ik dat ik gewoon balsturig was. Nu vind ik mijn houding van toen lichtelijk overdreven.

In 1965 studeerde ik af op een woningbouw-onderwerp. Ik was de eerste bij Bouwkunde die naast een ontwerp ook een rapport inleverde. Later is dat heel gebruikelijk geworden. Eén van mijn afstudeerdocenten bood me vervolgens een baan aan bij de faculteit. Maak er maar iets moois van, antwoordde hij toen ik vroeg wat mijn taken waren. Nog altijd vind ik het een voorrecht dat ik die kans gekregen heb. Ik heb toen het Research Instituut voor de Woningbouw, het RIW, opgericht, waar later de vakgroep volkshuisvesting uit voortgekomen is. Ook schreef ik een proefschrift, zeer abnormaal voor Bouwkunde. Dat was geloof ik in tien jaar niet gebeurd.

Toen ik net docent was, brak de revolutie uit bij Bouwkunde. Actief heb ik me daar niet mee beziggehouden, maar over wezenlijke dingen deelden de studentenbeweging en ik dezelfde opvatting: de bevlogenheid om betaalbare woningen te bouwen, en de eis dat Bouwkunde een wetenschappelijker karakter zou krijgen. Wat me te ver ging waren de neo-marxistische theorieën waar veel studenten hun afstudeerproject mee onderbouwden. Al vormden de discussies daarover wel een spannende intellectuele oefening.

Aan de studentenprotesten heb ik niet actief meegedaan, maar ik heb tussen de kruitdampen rustig mijn instituut opgebouwd. In eerste instantie waren de studenten wat argwanend; ze zaagden me door over het contractonderzoek dat ik voor derden deed. Toen ik het initiatief nam voor de oprichting van een afstudeerrichting volkshuisvesting werden zij de grootst mogelijke bondgenoten. De afstudeerrichting groeide als kool, en kreeg al snel het imago van broeinest van neo-marxisten. De tegenpool van de elitaire architectuur-vakgroepen.”
Gedragswetenschappen

,,Maar de revolutie op bouwkunde sloeg door. De hoogleraren ondertekenden de verklaring dat ze bij beslissingen het one-man-one-vote-principe erkenden. De studenten hadden hierdoor feitelijk de macht in handen. Er kwam in die tijd een aantal architectuur-leerstoelen vrij. Tijdens de plenaire vergadering moesten de kandidaten zichzelf en hun ideeën presenteren, vaak bijgestaan door bekenden die vertelden wat een geweldige vent Piet of Jan wel niet was. Vervolgens stemden de aanwezigen door handopsteking. Ik vond het volstrekt absurd. Gelukkig heeft het college van decanen een stokje gestoken voor nieuwe hoogleraren die echt niet door de beugel konden.

Het was ook de tijd waarin docenten het werk van studenten niet meer serieus mochten beoordelen. Ongeacht wat je inleverde kreeg je altijd een zes of zeven. Dat heeft een aantal jaargangen bouwkundigen opgeleverd waarvan de ongeschikten nooit ontmaskerd zijn.

De revolutie bedaarde na een aantal jaren, maar Volkshuisvesting had ondertussen wel een vaste plaats aan de faculteit veroverd. Ik heb geprobeerd echt onderzoek bij de Bouwkunde op te zetten. Tijdens de voorbereiding van mijnproefschrift raakte ik onder de indruk van de methodologie van de sociale wetenschappen. Ik ben enquêtes gaan houden onder proefpersonen, waar ik vervolgens statistiek op losgelaten heb. Als je een goed huis wilt bouwen, moet je weten wat mensen willen, hoe ze zich in huis gedragen, en wat ze kunnen betalen. Bij Bouwkunde horen verschillende disciplines samen te komen: naast ontwerpen ook techniek en gedragswetenschappen. Tegenwoordig worden er wel pogingen gewaagd om onderzoek op te zetten. Maar de kwaliteit komt vooral van buiten; het Bouwkunde-onderzoek kan de toets der kritiek nog steeds niet doorstaan.

In het verleden heb ik onder meer als decaan geprobeerd de faculteit te veranderen. Mijn wens was om van Bouwkunde een heel brede en gedifferentieerde faculteit te maken. De faculteit hoort niet alleen architecten en stedenbouwers op te leiden, maar ook opdrachtgevers, financiers, beheerders en vastgoedbeleggers. Kortom, iedereen die zijn brood verdient in het vastgoed.

Die weg is Bouwkunde – zeker de laatste jaren – niet ingegaan. Als er al consensus is, dan gaat het in de richting van de architectuur. Dat vind ik niet gewenst. Er bestaan nu wel richtingen als bouwmanagement en bouwtechnologie. Maar dat zijn niet meer dan kleine specialisaties binnen de hoofdstroom ontwerpen.

Sinds 1985 houd ik me voornamelijk bezig met het Onderzoeksinstituut OTB, en ben in de zijlijn van de faculteit terecht gekomen. Ik heb de conclusie getrokken dat ik het niet voor elkaar krijg deze faculteit te veranderen, en ben er feitelijk mee gestopt. De ontwikkeling van het OTB verschaft me een zeer grote arbeidsvreugde. Ik besef echter dat het OTB er gekomen is doordat vooral de faculteit bouwkunde het initiatief heeft gesteund. Dat stemt tot eeuwige dankbaarheid jegens de faculteit waarop ik zo veel kritiek heb.”

Hoe denken ze over wetenschap, religie, over het leven? Een serie portretten van Delftse hoogleraren die verder kijken dan de grenzen van hun vakgebied. Prof.dr.ir. H. Priemus is sinds 1977 hoogleraar volkshuisvesting, en wetenschappelijk directeur van het Onderzoeksinstituut OTB.

,,Ik ben tamelijk rationeel ingesteld. Mijn passie is wetenschapsbeoefening. Bij Bouwkunde voel ik me daarom een beetje een vreemde eend in de bijt. Als wetenschapper wil je de waarheid ontfutselen; je moet je beweringen dus onderbouwen. Toen ik student was, hield men zich daar bij Bouwkunde niet mee bezig. Nu zijn er gelukkig enkelen die voorzichtig proberen de wetenschappelijke spelregels toe te passen. Maar de grote architecten slaan elkaar nog steeds de hersens in zonder een serieus wetenschappelijk debat te voeren.

Op het gymnasium heb ik lang getwijfeld wat ik wilde doen. In bèta-vakken was ik vrij goed. Een tijd lang ben ik van plan geweest natuurkunde of scheikunde te studeren. Maar ik wilde me ook met maatschappelijke processen bezighouden. Daarom koos ik uiteindelijk voor bouwkunde. Omdat ik dacht dat het een combinatie was van creativiteit, maatschappelijke oriëntatie en techniek. Maar ook omdat ik een kei in handtekenen was.

Een heel jaar verkeerde ik in Delft vervolgens in existentiële twijfel of ik wel de goede richting had gekozen. Hele dagen zaten we te plakken en boetseren. Dit kan ik mijn familie toch niet laten zien, dacht ik bij mezelf. Het cijfer dat je voor een project kreeg, werd sterk bepaald door het verhaal dat je erbij hield. Daar was ik erg goed in, maar ik geloofde mijn eigen verhalen niet. Ieder verhaal was te vervangen door honderd andere: een opeenstapeling van willekeur en toevalligheid. Ik was vreselijk op zoek naar betrouwbaarheid, naar onderbouwing.

Dat houvast ontdekte ik in de woningbouw. Het werd mijn grote inspiratiebron, onder andere omdat de stadsvernieuwing en de enorme woningnood in die tijd uitdagingen van jewelste vormden. Ik had het gevoel dat ik niet met iets willekeurigs bezig was, maar met een rationeel proces. In de woningbouw moet je kunnen aangeven wat iets kost, hoe je op bewonersgedrag inspeelt, hoe je iets maakt.”
Neo-marxistisch

,,Ook op levensbeschouwelijk terrein moet je beweringen kunnen verantwoorden. In mijn studententijd werd ik lid van de studentenvereniging op humanistische grondslag, de SVHG Socrates. Heel bewust koos ik ervoor agnost te worden, geen enkele religie aan te hangen. Op rationele gronden kunnen we niet oordelen over vragen als: is er leven na de dood? Tegenwoordig ben ik nog altijd lid van het Humanistisch Verbond.

Tijdens mijn studie was ik erg gevoelig op dit vlak. Ik weet nog goed dat we in het tweede jaar een kerk moesten ontwerpen. Ik vond dat ze me dat niet aan konden doen, en mocht na enig aandringen in plaats daarvan een vrijmetselaarstempel ontwerpen. Achteraf bezien denk ik dat ik gewoon balsturig was. Nu vind ik mijn houding van toen lichtelijk overdreven.

In 1965 studeerde ik af op een woningbouw-onderwerp. Ik was de eerste bij Bouwkunde die naast een ontwerp ook een rapport inleverde. Later is dat heel gebruikelijk geworden. Eén van mijn afstudeerdocenten bood me vervolgens een baan aan bij de faculteit. Maak er maar iets moois van, antwoordde hij toen ik vroeg wat mijn taken waren. Nog altijd vind ik het een voorrecht dat ik die kans gekregen heb. Ik heb toen het Research Instituut voor de Woningbouw, het RIW, opgericht, waar later de vakgroep volkshuisvesting uit voortgekomen is. Ook schreef ik een proefschrift, zeer abnormaal voor Bouwkunde. Dat was geloof ik in tien jaar niet gebeurd.

Toen ik net docent was, brak de revolutie uit bij Bouwkunde. Actief heb ik me daar niet mee beziggehouden, maar over wezenlijke dingen deelden de studentenbeweging en ik dezelfde opvatting: de bevlogenheid om betaalbare woningen te bouwen, en de eis dat Bouwkunde een wetenschappelijker karakter zou krijgen. Wat me te ver ging waren de neo-marxistische theorieën waar veel studenten hun afstudeerproject mee onderbouwden. Al vormden de discussies daarover wel een spannende intellectuele oefening.

Aan de studentenprotesten heb ik niet actief meegedaan, maar ik heb tussen de kruitdampen rustig mijn instituut opgebouwd. In eerste instantie waren de studenten wat argwanend; ze zaagden me door over het contractonderzoek dat ik voor derden deed. Toen ik het initiatief nam voor de oprichting van een afstudeerrichting volkshuisvesting werden zij de grootst mogelijke bondgenoten. De afstudeerrichting groeide als kool, en kreeg al snel het imago van broeinest van neo-marxisten. De tegenpool van de elitaire architectuur-vakgroepen.”
Gedragswetenschappen

,,Maar de revolutie op bouwkunde sloeg door. De hoogleraren ondertekenden de verklaring dat ze bij beslissingen het one-man-one-vote-principe erkenden. De studenten hadden hierdoor feitelijk de macht in handen. Er kwam in die tijd een aantal architectuur-leerstoelen vrij. Tijdens de plenaire vergadering moesten de kandidaten zichzelf en hun ideeën presenteren, vaak bijgestaan door bekenden die vertelden wat een geweldige vent Piet of Jan wel niet was. Vervolgens stemden de aanwezigen door handopsteking. Ik vond het volstrekt absurd. Gelukkig heeft het college van decanen een stokje gestoken voor nieuwe hoogleraren die echt niet door de beugel konden.

Het was ook de tijd waarin docenten het werk van studenten niet meer serieus mochten beoordelen. Ongeacht wat je inleverde kreeg je altijd een zes of zeven. Dat heeft een aantal jaargangen bouwkundigen opgeleverd waarvan de ongeschikten nooit ontmaskerd zijn.

De revolutie bedaarde na een aantal jaren, maar Volkshuisvesting had ondertussen wel een vaste plaats aan de faculteit veroverd. Ik heb geprobeerd echt onderzoek bij de Bouwkunde op te zetten. Tijdens de voorbereiding van mijnproefschrift raakte ik onder de indruk van de methodologie van de sociale wetenschappen. Ik ben enquêtes gaan houden onder proefpersonen, waar ik vervolgens statistiek op losgelaten heb. Als je een goed huis wilt bouwen, moet je weten wat mensen willen, hoe ze zich in huis gedragen, en wat ze kunnen betalen. Bij Bouwkunde horen verschillende disciplines samen te komen: naast ontwerpen ook techniek en gedragswetenschappen. Tegenwoordig worden er wel pogingen gewaagd om onderzoek op te zetten. Maar de kwaliteit komt vooral van buiten; het Bouwkunde-onderzoek kan de toets der kritiek nog steeds niet doorstaan.

In het verleden heb ik onder meer als decaan geprobeerd de faculteit te veranderen. Mijn wens was om van Bouwkunde een heel brede en gedifferentieerde faculteit te maken. De faculteit hoort niet alleen architecten en stedenbouwers op te leiden, maar ook opdrachtgevers, financiers, beheerders en vastgoedbeleggers. Kortom, iedereen die zijn brood verdient in het vastgoed.

Die weg is Bouwkunde – zeker de laatste jaren – niet ingegaan. Als er al consensus is, dan gaat het in de richting van de architectuur. Dat vind ik niet gewenst. Er bestaan nu wel richtingen als bouwmanagement en bouwtechnologie. Maar dat zijn niet meer dan kleine specialisaties binnen de hoofdstroom ontwerpen.

Sinds 1985 houd ik me voornamelijk bezig met het Onderzoeksinstituut OTB, en ben in de zijlijn van de faculteit terecht gekomen. Ik heb de conclusie getrokken dat ik het niet voor elkaar krijg deze faculteit te veranderen, en ben er feitelijk mee gestopt. De ontwikkeling van het OTB verschaft me een zeer grote arbeidsvreugde. Ik besef echter dat het OTB er gekomen is doordat vooral de faculteit bouwkunde het initiatief heeft gesteund. Dat stemt tot eeuwige dankbaarheid jegens de faculteit waarop ik zo veel kritiek heb.”

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.