Opinion

Volgens letter van de wet is AIKOW-plan te zwaar

Een onderwijsdirecteur en een Programma Adviesraad als nieuwe instrumenten om de onderwijskwaliteit op te voeren? Een commissie van het college van dekanen stelt het voor.

Vorige week sprak Aag-vertegenwoordiger Jan Wolf van een deus ex machina en een ‘belachelijk waterhoofd’. Vanuit de Oraspartij een tweede reactie. Met de letter van de wet als startpunt.

Een heldere verdeling van verantwoordelijkheden binnen de onderwijsorganisatie en daarbinnen voldoende aandacht voor onderwijskwaliteit binnen de onderwijsorganisatie: dat was de opdracht voor de AIKOW-commissie van prof. dr. G.Smets. Haar commissie zocht de oorzaak van de problemen in de wet. De Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (WHW) zou dit alles summier en gefragmenteerd geregeld hebben en daarom zouden wij een aanvullende regeling moeten maken. Niet over de invulling van de vakken, maar op het niveau van de zorg voor het hele programma.

Wat regelt de WHW dan precies? Een samenvatting:

Iedere opleiding moet een onderwijs- en examenregeling (OER) hebben die de inhoud vastlegt van de opleiding, de eindtermen en de studielast. De faculteitsraad (FR) stelt de OER vast. De opleidingscommissie (OC) moet de FR over wijzigingen van de OER adviseren. Wanneer de FR de OC niet volgt, moet hij daarvoor redenen opgeven. Het faculteitsbestuur (FB) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de OER en rapporteert hierover aan de FR. Hiermee schept de WHW een sluitend beeld voor de onderwijsorganisatie.
Niet geleefd

De analyse van de AIKOW is dan ook niet juist. Toch klopt haar uitgangspunt dat de onderwijsorganisatie nu niet goed draait. Wat is hiervan de reden? Lange tijd heeft hier niet de opvatting geleefd dat onderwijs dè kerntaak van onze instelling is. Men had meer aandacht voor het onderzoeksprogramma. Daardoor hebben bestuurlijke organen hun taken op onderwijsgebied niet voldoende uitgevoerd. Hiermee bedoel ik de wettelijke taken van de FR, de OC en het FB. De bevoegdheden zijn dus wel verdeeld, maar generaliter heeft men daar nooit volledig naar gehandeld. De vakgroepen maakten vervolgens gebruik van de ontstane situatie en konden zo, aan de hand van hùn belangen, het bestuurlijk proces deels sturen. Er wordt dus niet adequaat omgesprongen met wat in beginsel goede structuur is. Daar moet wat aan gedaan worden. Dat is lastiger dan het opvullen van gaten met nieuwe functies. De posities binnen de faculteit zullen herzien moeten worden. De structuur is er al, maar om te slagen zullen alle partijen van het nut overtuigd moeten worden.

Hoe zit het dan met de oplossingen die de AIKOW aandraagt? Die werken deels ook in de door mij geschetste situatie. Ten eerste: de opleidingsdirecteur. Deze gaat zorgen voor een goede voorbereiding en uitvoering van de beslissingen over hetonderwijs. Die taak valt in de bestaande structuur volledig onder het FB. Wanneer voor de uitvoering een voltijdsfunctie nodig is – het zij zo. Zo’n voorstel van buitenaf onderstreept dat de faculteiten niet optimaal met de huidige structuur omgaan.
Overbodig

Ten tweede: de Programma Adviesraad (een vertegenwoordiging van de docenten). Deze moet voorstellen moeten doen over de inhoud en doelstellingen van het onderwijsprogramma, en zorgen voor afstemming tussen de docenten. De eerste taak hoort duidelijk thuis bij de OC en de tweede bij het FB. Zorgen dat de vakken netjes op elkaar aansluiten is namelijk het uitvoeren van de OER en daar houdt het FB toezicht op. Een eventuele opleidingsdirecteur zou zich daarover kunnen ontfermen.

De Programma Adviesraad is dus een overbodige commissie, die bovendien frustraties zal oproepen omdat de takenverdeling uit evenwicht wordt gebracht. Daarnaast stelde de AIKOW zelf dat het vakgroepsdenken binnen de OC één van de grootste problemen is. Het formeren van een raad met daarin slechts mensen uit vakgroepen is dan geen oplossing.

Het laatste voorstel van de AIKOW doet het meeste recht aan het probleem. Onderwijskwaliteit als serieus onderdeel van loopbaanbeleid doet mensen beseffen dat onderwijs van goede kwaliteit zal moeten zijn om aan de TU, ook op facultair niveau, bestaansrecht te geven. Wanneer men functies als ‘onderwijshoogleraren’ en ‘onderwijs-UHD’s’ creëert, moet men op elk niveau goed onderwijs tot een van de hoofddoelen verklaren. En goed onderwijs begint met een solide programma. Wanneer men zich dat goed realiseert sluit het vakgroepsbelang beter aan bij het facultaire belang.

Ook op landelijk niveau onderkent men dit probleem. Daarom zal een stuurgroep onder leiding van minister Ritzen onderzoeken hoe de onderwijsprestaties van medewerkers in loopbaanontwikkeling en rechtspositie kunnen worden vertaald.

(De auteur is lid van de universiteitsraad voor de Oras.)

Een onderwijsdirecteur en een Programma Adviesraad als nieuwe instrumenten om de onderwijskwaliteit op te voeren? Een commissie van het college van dekanen stelt het voor. Vorige week sprak Aag-vertegenwoordiger Jan Wolf van een deus ex machina en een ‘belachelijk waterhoofd’. Vanuit de Oraspartij een tweede reactie. Met de letter van de wet als startpunt.

Een heldere verdeling van verantwoordelijkheden binnen de onderwijsorganisatie en daarbinnen voldoende aandacht voor onderwijskwaliteit binnen de onderwijsorganisatie: dat was de opdracht voor de AIKOW-commissie van prof. dr. G.Smets. Haar commissie zocht de oorzaak van de problemen in de wet. De Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (WHW) zou dit alles summier en gefragmenteerd geregeld hebben en daarom zouden wij een aanvullende regeling moeten maken. Niet over de invulling van de vakken, maar op het niveau van de zorg voor het hele programma.

Wat regelt de WHW dan precies? Een samenvatting:

Iedere opleiding moet een onderwijs- en examenregeling (OER) hebben die de inhoud vastlegt van de opleiding, de eindtermen en de studielast. De faculteitsraad (FR) stelt de OER vast. De opleidingscommissie (OC) moet de FR over wijzigingen van de OER adviseren. Wanneer de FR de OC niet volgt, moet hij daarvoor redenen opgeven. Het faculteitsbestuur (FB) is verantwoordelijk voor de uitvoering van de OER en rapporteert hierover aan de FR. Hiermee schept de WHW een sluitend beeld voor de onderwijsorganisatie.
Niet geleefd

De analyse van de AIKOW is dan ook niet juist. Toch klopt haar uitgangspunt dat de onderwijsorganisatie nu niet goed draait. Wat is hiervan de reden? Lange tijd heeft hier niet de opvatting geleefd dat onderwijs dè kerntaak van onze instelling is. Men had meer aandacht voor het onderzoeksprogramma. Daardoor hebben bestuurlijke organen hun taken op onderwijsgebied niet voldoende uitgevoerd. Hiermee bedoel ik de wettelijke taken van de FR, de OC en het FB. De bevoegdheden zijn dus wel verdeeld, maar generaliter heeft men daar nooit volledig naar gehandeld. De vakgroepen maakten vervolgens gebruik van de ontstane situatie en konden zo, aan de hand van hùn belangen, het bestuurlijk proces deels sturen. Er wordt dus niet adequaat omgesprongen met wat in beginsel goede structuur is. Daar moet wat aan gedaan worden. Dat is lastiger dan het opvullen van gaten met nieuwe functies. De posities binnen de faculteit zullen herzien moeten worden. De structuur is er al, maar om te slagen zullen alle partijen van het nut overtuigd moeten worden.

Hoe zit het dan met de oplossingen die de AIKOW aandraagt? Die werken deels ook in de door mij geschetste situatie. Ten eerste: de opleidingsdirecteur. Deze gaat zorgen voor een goede voorbereiding en uitvoering van de beslissingen over hetonderwijs. Die taak valt in de bestaande structuur volledig onder het FB. Wanneer voor de uitvoering een voltijdsfunctie nodig is – het zij zo. Zo’n voorstel van buitenaf onderstreept dat de faculteiten niet optimaal met de huidige structuur omgaan.
Overbodig

Ten tweede: de Programma Adviesraad (een vertegenwoordiging van de docenten). Deze moet voorstellen moeten doen over de inhoud en doelstellingen van het onderwijsprogramma, en zorgen voor afstemming tussen de docenten. De eerste taak hoort duidelijk thuis bij de OC en de tweede bij het FB. Zorgen dat de vakken netjes op elkaar aansluiten is namelijk het uitvoeren van de OER en daar houdt het FB toezicht op. Een eventuele opleidingsdirecteur zou zich daarover kunnen ontfermen.

De Programma Adviesraad is dus een overbodige commissie, die bovendien frustraties zal oproepen omdat de takenverdeling uit evenwicht wordt gebracht. Daarnaast stelde de AIKOW zelf dat het vakgroepsdenken binnen de OC één van de grootste problemen is. Het formeren van een raad met daarin slechts mensen uit vakgroepen is dan geen oplossing.

Het laatste voorstel van de AIKOW doet het meeste recht aan het probleem. Onderwijskwaliteit als serieus onderdeel van loopbaanbeleid doet mensen beseffen dat onderwijs van goede kwaliteit zal moeten zijn om aan de TU, ook op facultair niveau, bestaansrecht te geven. Wanneer men functies als ‘onderwijshoogleraren’ en ‘onderwijs-UHD’s’ creëert, moet men op elk niveau goed onderwijs tot een van de hoofddoelen verklaren. En goed onderwijs begint met een solide programma. Wanneer men zich dat goed realiseert sluit het vakgroepsbelang beter aan bij het facultaire belang.

Ook op landelijk niveau onderkent men dit probleem. Daarom zal een stuurgroep onder leiding van minister Ritzen onderzoeken hoe de onderwijsprestaties van medewerkers in loopbaanontwikkeling en rechtspositie kunnen worden vertaald.

(De auteur is lid van de universiteitsraad voor de Oras.)

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.