Als op Schiermonnikoog een student stopt met zijn studie of afstudeert, is die gemeente meteen een kwart van zijn studentenpopulatie kwijt. In Delft zou dat eenhonderdste procent zijn.
Dat is een van de constateringen die je kunt doen naar aanleiding van de telling door het Centraal Bureau voor de Statistiek van het aantal studenten hoger onderwijs per gemeente.
Als de studenten nergens in de gemeentelijke basisadministratie staan, dan veronderstelt het CBS dat de student in de plaats van de onderwijsinstelling woont. De getallen die het CBS presenteert zijn van studiejaar 2007/’08.
Grootste studentensteden
De grootste studentensteden zijn Amsterdam (44.515), Utrecht (30.917), Groningen (30.462) en Rotterdam (27.070). Delft volgt die top vier op ruime afstand met 10.955 studenten.
Op de CBS-site is van allerlei grote en kleine gemeenten te achterhalen hoeveel studenten er wonen. Zo zou de gemeente Lansingerland (Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs en
Bleiswijk) 1285 studenten tellen en Midden-Delfland (Maasland en Schipluiden) 717 studenten
Mannen en vrouwen
Ook is de verdeling mannelijke en vrouwelijke studenten te achterhalen. Vrouwen blijken in de meerderheid in het hoger onderwijs (51,8 procent), maar in de drie grootste studentensteden is hun aandeel nog groter dan elders: in Amsterdam is 57 procent van de studenten vrouw, 59 procent in Utrecht en 52,1 procent in Groningen. Rotterdam zit ongeveer op het gemiddelde: daar is 51,5 procent van de studenten vrouw.
En waar wonen naar verhouding de meeste mannelijke studenten? De steden van de technische universiteiten spannen de kroon: Delft (67,8 procent mannen), Enschede (63,4 procent) en Eindhoven (59,3 procent).
Maar Rozendaal – niet te verwarren met Roosendaal – steekt daar nog bovenuit: daar wonen 21 mannelijke en acht vrouwelijke studenten, wat een aandeel mannelijke studenten van 72,4 procent oplevert.
Hij reageert op de berichten over de enorme toevloed van eerstejaars studenten. Universiteiten en hogescholen zouden graag zien dat hij in de aanloop naar Prinsjesdag extra geld toezegt om de nieuwe lichting op te vangen, maar dat is hij niet van plan. Hij wil zich niet op vooraanmeldingen baseren en wacht de definitieve inschrijvingen af.
De financiering van hogescholen en universiteiten loopt altijd met een vertraging van twee jaar achter de feiten aan. Instellingen krijgen jaarlijks bekostiging voor het vermoedelijke aantal ingeschreven studenten. Zijn het er uiteindelijk meer of minder, dan wordt de bekostiging aangepast.
De instellingen moeten daarom ‘flink doorwerken om de instroom op te vangen’, erkent de minister, “maar ik ken de Nederlandse universiteiten en hogescholen als flexibel en daadkrachtig en heb er alle vertrouwen in dat ze daar uit komen.”
Daar denkt de vereniging van universiteiten VSNU anders over. Voorzitter Sijbolt Noorda: “Bij zulke stijgingen werkt het systeem niet.” Hij vreest dat de universiteiten komend jaar te krap bij kas komen te zitten.
Verder is hij blij dat meer mensen hoogopgeleid zullen raken. “Dit kabinet heeft als nadrukkelijke doelstelling dat meer mensen kiezen voor hoger onderwijs; we zijn dus goed op weg. Deze generatie jongeren kan de hoogst opgeleide generatie ooit worden.”
De populariteit van het hoger onderwijs zou best iets met de economische tegenwind te maken kunnen hebben, overweegt hij. “Ik kan me voorstellen dat het niet alleen het succes is van het gevoerde beleid, maar dat jongeren er in tijden van economische crisis en oplopende jeugdwerkloosheid voor kiezen zich door een opleiding te wapenen voor de toekomst.”
Plasterks terughoudende reactie komt niet onverwacht. De vermeende toevloed van eerstejaars – ‘dramatisch’, volgens de vereniging van universiteiten VSNU – verdient enige relativering. Vooraanmeldingen zijn geen definitieve inschrijvingen.
Het nieuwe systeem van vooraanmeldingen – Studielink – is pas vorig jaar landelijk ingevoerd, waardoor de verschillende jaren zich lastig laten vergelijken. Voor de introductieweken van de studentensteden hebben zich weliswaar iets meer eerstejaars aangemeld, maar minder dan op basis van de vooraanmeldingscijfers kon worden verwacht.
Dat is een van de constateringen die je kunt doen naar aanleiding van de telling door het Centraal Bureau voor de Statistiek van het aantal studenten hoger onderwijs per gemeente.
Als de studenten nergens in de gemeentelijke basisadministratie staan, dan veronderstelt het CBS dat de student in de plaats van de onderwijsinstelling woont. De getallen die het CBS presenteert zijn van studiejaar 2007/’08.
Grootste studentensteden
De grootste studentensteden zijn Amsterdam (44.515), Utrecht (30.917), Groningen (30.462) en Rotterdam (27.070). Delft volgt die top vier op ruime afstand met 10.955 studenten.
Op de CBS-site is van allerlei grote en kleine gemeenten te achterhalen hoeveel studenten er wonen. Zo zou de gemeente Lansingerland (Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs en Bleiswijk) 1285 studenten tellen en Midden-Delfland (Maasland en Schipluiden) 717 studenten.
Mannen en vrouwen
Ook is de verdeling mannelijke en vrouwelijke studenten te achterhalen. Vrouwen blijken in de meerderheid in het hoger onderwijs (51,8 procent), maar in de drie grootste studentensteden is hun aandeel nog groter dan elders: in Amsterdam is 57 procent van de studenten vrouw, 59 procent in Utrecht en 52,1 procent in Groningen. Rotterdam zit ongeveer op het gemiddelde: daar is 51,5 procent van de studenten vrouw.
En waar wonen naar verhouding de meeste mannelijke studenten? De steden van de technische universiteiten spannen de kroon: Delft (67,8 procent mannen), Enschede (63,4 procent) en Eindhoven (59,3 procent).
Maar Rozendaal – niet te verwarren met Roosendaal – steekt daar nog bovenuit: daar wonen 21 mannelijke en acht vrouwelijke studenten, wat een aandeel mannelijke studenten van 72,4 procent oplevert.
Comments are closed.