Opinion

Van de regent in de drup

Karl Wilhelm Freiherr von Humboldt was dè grote voorvechter van de academische vrijheid. Dat wil zeggen: docenten en studenten moeten niet bepaalde doctrines of geloof aanhangen, maar àlles onderzoeken.

Hij was een humanist die het belang benadrukte van het bestuderen van de klassieke verworvenheden van de mensheid in literatuur, filosofie en geschiedenis. Een prachtige basis voor de lerende organisatie, waar alle moderne managers de mond van vol hebben. Volgens zijn humanistische denkbeelden zijn de doelstellingen van de universiteit niet allereerst gericht op het nut voor de gemeenschap of de staat, maar vooral op de cultivering van het individu. De universiteit was in zijn tijd elitair omdat alleen een kleine groep rijken toegang had. Zodra een snel groeiend gedeelte van de bevolking participeert in het onderwijs kan het niet meer elitair zijn, zelfs al blijft het noodgedwongen gericht op een minderheid.

In het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Hoger onderwijs in fasen’ wordt de humboldtiaanse universiteit nog steeds gezien als een ideaalbeeld. Hierin wordt ook beschreven hoe in Frankrijk de grandes écoles werden gesticht en nog steeds als doel hebben om kandidaten af te leveren voor de top échelons van zowel de overheid als het bedrijfsleven. Ook worden de verschillen in reputatie besproken van universiteiten in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Oxbridge in Engeland en de Ivy League Universities in de VS zien zichzelf niet, en worden ook door anderen niet gezien, als vergelijkbaar met de jongere instellingen die veelal ook van zeer hoge kwaliteit zijn. Behalve het nastreven van een ‘elitaire’ kwaliteit, was (en is mijns inziens) hun klassieke ideaal het afleveren van honnêtes hommes, dat wil zeggen leden van de gecultiveerde klasse met een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel dat noodzakelijk is om hun leidende rol goed te kunnen vervullen: de ideale regenten. Daarnaast wordt er in het algemeen veel voor gedaan om ze minder elitair te maken wat betreft de financiële draagkracht van de studenten.

Tot de tweede helft van de zestiger jaren maakten zulke honnêtes hommes de dienst uit aan onze Technische Hogeschool: mannen als F.Q. den Hollander, president-curator van onze Technische Hogeschool. Ik heb FQ in zijn zilvergrijze Bentley menigmaal in Delft gesignaleerd als hij naast zijn president-directeurschap van zijn Nederlandse Spoorwegen ook nog even de zaken behartigde van zijn Technische Hogeschool. Deze regenten gedroegen zich, en werden gezien, als autoriteiten en halfgoden die wisten wat het beste was voor de univeristeit. Zij hoefden aan niemand verantwoording af te leggen. Het is aan hen te danken dat wij nu misschien wel de rijkste universiteit van Nederland zijn, met onroerend goed ter waarde van ongeveer twee miljard gulden.

In de zestiger jaren ontstond een sterke weerstand tegen zowel desociaal-economische selectiviteit en het elitaire karakter van de universiteit en de a-democratische besturing. Dit leidde dus niet tot blijvende veranderingen in de programmering van de technische hogescholen, maar wel tot hun massificatie en democratisering.

Van dit laatste mogen wij nog steeds, maar niet lang meer, de vruchten plukken.

Het is historisch interessant, maar gelijktijdig maatschappelijk tereurstellend, om te zien hoe enerzijds het vermaledijde elitaire karakter van de universiteit op misplaatste wijze terugkomt in de veelvuldige roep naar top-talent, centers of excellence, topopleidingen en aanvullende leertrajecten voor ‘excellente’ studenten. Nu niet meer met de honnête homme, maar met een marktgerichte specialist als ideaal. Anderzijds doet het ongecontroleerde regentendom opnieuw zijn intrede in de vorm van de ‘integraal-manager’, nu zonder humboldtiaanse idealen en traditionele maatschappelijke visie, maar wel met het modieuze woordgebruik van management bestsellers.

De universiteit krijgt, meer nog dan de rest van onze maatschappij, de leiders die zij heeft opgeleid.

Karl Wilhelm Freiherr von Humboldt was dè grote voorvechter van de academische vrijheid. Dat wil zeggen: docenten en studenten moeten niet bepaalde doctrines of geloof aanhangen, maar àlles onderzoeken. Hij was een humanist die het belang benadrukte van het bestuderen van de klassieke verworvenheden van de mensheid in literatuur, filosofie en geschiedenis. Een prachtige basis voor de lerende organisatie, waar alle moderne managers de mond van vol hebben. Volgens zijn humanistische denkbeelden zijn de doelstellingen van de universiteit niet allereerst gericht op het nut voor de gemeenschap of de staat, maar vooral op de cultivering van het individu. De universiteit was in zijn tijd elitair omdat alleen een kleine groep rijken toegang had. Zodra een snel groeiend gedeelte van de bevolking participeert in het onderwijs kan het niet meer elitair zijn, zelfs al blijft het noodgedwongen gericht op een minderheid.

In het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Hoger onderwijs in fasen’ wordt de humboldtiaanse universiteit nog steeds gezien als een ideaalbeeld. Hierin wordt ook beschreven hoe in Frankrijk de grandes écoles werden gesticht en nog steeds als doel hebben om kandidaten af te leveren voor de top échelons van zowel de overheid als het bedrijfsleven. Ook worden de verschillen in reputatie besproken van universiteiten in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Oxbridge in Engeland en de Ivy League Universities in de VS zien zichzelf niet, en worden ook door anderen niet gezien, als vergelijkbaar met de jongere instellingen die veelal ook van zeer hoge kwaliteit zijn. Behalve het nastreven van een ‘elitaire’ kwaliteit, was (en is mijns inziens) hun klassieke ideaal het afleveren van honnêtes hommes, dat wil zeggen leden van de gecultiveerde klasse met een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel dat noodzakelijk is om hun leidende rol goed te kunnen vervullen: de ideale regenten. Daarnaast wordt er in het algemeen veel voor gedaan om ze minder elitair te maken wat betreft de financiële draagkracht van de studenten.

Tot de tweede helft van de zestiger jaren maakten zulke honnêtes hommes de dienst uit aan onze Technische Hogeschool: mannen als F.Q. den Hollander, president-curator van onze Technische Hogeschool. Ik heb FQ in zijn zilvergrijze Bentley menigmaal in Delft gesignaleerd als hij naast zijn president-directeurschap van zijn Nederlandse Spoorwegen ook nog even de zaken behartigde van zijn Technische Hogeschool. Deze regenten gedroegen zich, en werden gezien, als autoriteiten en halfgoden die wisten wat het beste was voor de univeristeit. Zij hoefden aan niemand verantwoording af te leggen. Het is aan hen te danken dat wij nu misschien wel de rijkste universiteit van Nederland zijn, met onroerend goed ter waarde van ongeveer twee miljard gulden.

In de zestiger jaren ontstond een sterke weerstand tegen zowel desociaal-economische selectiviteit en het elitaire karakter van de universiteit en de a-democratische besturing. Dit leidde dus niet tot blijvende veranderingen in de programmering van de technische hogescholen, maar wel tot hun massificatie en democratisering.

Van dit laatste mogen wij nog steeds, maar niet lang meer, de vruchten plukken.

Het is historisch interessant, maar gelijktijdig maatschappelijk tereurstellend, om te zien hoe enerzijds het vermaledijde elitaire karakter van de universiteit op misplaatste wijze terugkomt in de veelvuldige roep naar top-talent, centers of excellence, topopleidingen en aanvullende leertrajecten voor ‘excellente’ studenten. Nu niet meer met de honnête homme, maar met een marktgerichte specialist als ideaal. Anderzijds doet het ongecontroleerde regentendom opnieuw zijn intrede in de vorm van de ‘integraal-manager’, nu zonder humboldtiaanse idealen en traditionele maatschappelijke visie, maar wel met het modieuze woordgebruik van management bestsellers.

De universiteit krijgt, meer nog dan de rest van onze maatschappij, de leiders die zij heeft opgeleid.

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.