Als het om zijn eigen universiteit gaat, mag een voorzitter van een college van bestuur best zeggen wat hij ergens van vindt. Maar als de Vereniging van Nederlandse Samenwerkende Universiteiten de belangen van het wetenschapelijk onderwijs behartigt, moeten individuele bestuurders daar niet doorheen fietsen.
Zo zou het moeten zijn, vindt scheidend voorzitter ir. W.C.M. van Lieshout.
Figuur 1 Van Lieshout: ,,…anders moet de VSNU een kleine broek aantrekken…”
Hij dacht een mooi succes te hebben behaald, niet lang voor de kerstvakantie van 1994. Maandenlang hadden de universiteiten er op gehamerd dat die bezuiniging van 500 miljoen op het hoger onderwijs van tafel moest. En het was nog niet zover, of enkele universitaire bestuurders nagelden VSNU-voorzitter Van Lieshout in het openbaar aan de schandpaal.
Oorzaak was het ‘december-akkoord’ op 9 december tussen Van Lieshout, Ritzen en de voorzitter van de Hbo-Raad, Van der Hek, waarin de bezuiniging op de universiteiten en hogescholen inderdaad was doorgestreept. De studenten kregen echter de rekening gepresenteerd in de vorm van een verhoging van het collegegeld. Met liefst duizend gulden. Van Lieshout kreeg de wind van voren. Van de studenten, die bij de VSNU binnenvielen, maar ook van enkele universiteitsbestuurders.
,,Niemand wilde dat ik opstapte, maar het had weinig gescheeld of ik had dat toch gedaan”, blikt Van Lieshout terug. Waarna een interessante verklaring volgt voor zijn bijna-vertrek. In tegenstelling tot wat omstanders wisten, waren ,,alle voorzitters al op 2 december precies op de hoogte gesteld” van wat er aan zat te komen. Die vrijdag lichtte Van Lieshout de veertien voorzitters in een vertrouwelijke bijeenkomst in over het voorstel van minister Ritzen. ,,Ze wisten exact over welke getallen het ging en dat de studenten 1000 gulden meer gingen betalen. Er werd wel wat gemopperd, en we zouden pas later een officieel besluit nemen, maar er is nooit gezegd dat dat onaanvaardbaar was.”
Onacceptabel
Uiteindelijk werd de zaak op wel zeer creatieve wijze gesust en bleef Van Lieshout zitten. Een week na de ondertekening van het akkoord verklaarden de universiteiten dat zij de verhoging van het collegegeld maatschappelijk onaanvaardbaar vonden. Het was vanwege anderen dat zij het voorstel afwezen. Hun eigen mening bleef buiten het officiële standpunt. Van Lieshout: ,,Hadden de voorzitters verklaard dat zij zélf de verhoging niet aanvaardden, dan was ik afgetreden.”
Hoe vervelend ook, Van Lieshout begreep de reactie van de ‘afvallige’ voorzitters maar al te goed. Bijvoorbeeld dat de Utrechtse voorzitter drs. J.G.F. Veldhuis de verhoging in de universiteitsraad ,,onacceptabel” noemde en de handtekening van Van Lieshout een stap te ver vond. Van Lieshout: ,,Datzijn de emoties van het moment. Het collegegeld behoort niet tot de competentie van de VSNU. Maar binnen zijn universiteit redeneert een voorzitter anders. Regeltjes en afspraken kunnen dat niet voorkomen.”
Toch is dat de grote handicap van de VSNU. Het beeld van een kruiwagen vol kikkers. Universiteiten die rollend over straat gaan, ,,zelfs al weten ze dat ze daardoor schade oplopen”, zoals Hbo-Raadvoorzitter Van der Hek opmerkt.
Maar universiteitsbestuurders zijn interessante bronnen voor de media, zegt Van Lieshout. ,,Zodra een journalist iets heeft gehoord of gelezen, belt hij een college voorzitter of een hoogleraar. En die geeft antwoord zonder precies te weten wat er aan de hand is.”
Ook minister Ritzen draagt volgens Van Lieshout bij aan de kritische houding tegenover de universiteiten. ,,Als minister Borst net zo vaak een negatief oordeel zou geven over een ziekenhuis als onze minister over de universiteiten, dan was ze al lang onthoofd en begraven of gecremeerd. Dat zou de maatschappij niet pikken.” Anderzijds verstaan de universiteiten ,,op meesterlijke wijze de kunst om zich als het ware ongenietbaar te maken”, verzucht Van Lieshout. ,,Ze hebben een hautaine manier van vertellen waarvan iedere burger bij wijze van spreken onmiddellijk zegt: laat ze nou gauw oprotten.”
Aanzien en invloed
Van Lieshout werd in 1991 voorzitter van de VSNU, die zes jaar eerder onder zijn leiding was opgericht. De voorganger van de VSNU, de Academische Raad, was een machteloze vergaderclub. Het werd tijd dat de universiteiten gezamenlijk een front gingen vormen.
Hoewel hij had gezegd nooit voorzitter te willen worden van de club die hij zelf had opgericht, werd Van Lieshout in 1991 de opvolger van de aimabele Van der Schans. De voorkeur ging uit naar iemand uit eigen kring. De keuze voor hem lag voor de hand, vindt Van Lieshout zelf. Hij was zeventien jaar voorzitter geweest van het college van bestuur van de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) en had al drie maal deel uitgemaakt van het dagelijks bestuur van de VSNU. Bovendien beschikte hij over veel nuttige contacten.
En hij begon er aan, hoewel hij wist dat hij bij de VSNU nooit zoveel macht kon uitoefenen als in Nijmegen. Daar was hij de onbetwistbare leider. ,,Ik was me er van bewust dat alle veertien voorzitters graag op de eerste rij wilden meepraten. Dat er nogal wat tegenstellingen waren en dat er verschillende visies bestonden op de rol van de VSNU. Maar de collega’s wilden graag dat ik het werd.”
Bij zijn aantreden stelde Van Lieshout zichzelf enkele duidelijke doelen. De VSNU moest een koepel van betekenis worden. Een vereniging met aanzien en invloed, bijvoorbeeld bij de Tweede Kamer. Daarvoor was in de eerste plaats nodig ,,dat we ons intern eens goed beraden: waar zijn de universiteiten elkaars broeders en willen we op één lijn zitten en wat is het terrein waar de VSNU alleen maar verdeeldheid uitstraalt.”
Stuurloosheid
Vier jaar later zou de opvolger van Van Lieshout met recht precies hetzelfde kunnen zeggen. Want ook al heeft de VSNU hier en daar successen geboekt, er is geen betrokkene die niet aan verdeeldheid denkt als het woord VSNU valt. De universiteiten zien dat zelf ook in en gaan binnenkort discussiëren over de vraag bij welke onderwerpen de VSNU al dan niet de belangen van de universiteiten kan behartigen.
Van Lieshout: ,,Waar instellingen elkaars concurrent zijn, mag je geen gemeenschappelijk standpunt verwachten. Dat betekent dat je keihard, bij wijze van spreken met handtekeningen, moet afspreken: dat en dat doet de VSNU en niemand anders, de rest doen de instellingen zelf.”
,,Er moet meer discipline in deze club komen”, benadrukt de vertrekkende voorzitter. Hebben tien van de veertien collegevoorzitters met elkaar een standpunt ingenomen, dan moeten zij niet vervolgens weer met een afwijkende visie naar buiten treden. En voordat zij over zo’n gemeenschappelijke kwestie hebben overlegd, dient iedereen zijn mond te houden. Gebeurt dit niet, dan moet de VSNU ,,wat betreft de belangenbehartiging een heel kleine broek aantrekken”.
Alleen onder extreme omstandigheden vormen de universiteiten een front naar de buitenwereld, zegt Van Lieshout, maar wat nu eindelijk eens echt duidelijk moet worden is: waarvoor is de overheid verantwoordelijk, en waarvoor de universiteiten. Volgens Van Lieshout bestaat bij de universiteiten ,,volstrekte stuurloosheid” over de verhouding met de overheid. Als daarover geen twijfel meer bestaat, wordt de toekomst van de VSNU ook een stuk duidelijker. Waar de overheid de baas is, treedt de VSNU namens de universiteiten op, ,,als daar algemene belangen mee zijn gemoeid”. (HOP/P.E.)
Als het om zijn eigen universiteit gaat, mag een voorzitter van een college van bestuur best zeggen wat hij ergens van vindt. Maar als de Vereniging van Nederlandse Samenwerkende Universiteiten de belangen van het wetenschapelijk onderwijs behartigt, moeten individuele bestuurders daar niet doorheen fietsen. Zo zou het moeten zijn, vindt scheidend voorzitter ir. W.C.M. van Lieshout.
Figuur 1 Van Lieshout: ,,…anders moet de VSNU een kleine broek aantrekken…”
Hij dacht een mooi succes te hebben behaald, niet lang voor de kerstvakantie van 1994. Maandenlang hadden de universiteiten er op gehamerd dat die bezuiniging van 500 miljoen op het hoger onderwijs van tafel moest. En het was nog niet zover, of enkele universitaire bestuurders nagelden VSNU-voorzitter Van Lieshout in het openbaar aan de schandpaal.
Oorzaak was het ‘december-akkoord’ op 9 december tussen Van Lieshout, Ritzen en de voorzitter van de Hbo-Raad, Van der Hek, waarin de bezuiniging op de universiteiten en hogescholen inderdaad was doorgestreept. De studenten kregen echter de rekening gepresenteerd in de vorm van een verhoging van het collegegeld. Met liefst duizend gulden. Van Lieshout kreeg de wind van voren. Van de studenten, die bij de VSNU binnenvielen, maar ook van enkele universiteitsbestuurders.
,,Niemand wilde dat ik opstapte, maar het had weinig gescheeld of ik had dat toch gedaan”, blikt Van Lieshout terug. Waarna een interessante verklaring volgt voor zijn bijna-vertrek. In tegenstelling tot wat omstanders wisten, waren ,,alle voorzitters al op 2 december precies op de hoogte gesteld” van wat er aan zat te komen. Die vrijdag lichtte Van Lieshout de veertien voorzitters in een vertrouwelijke bijeenkomst in over het voorstel van minister Ritzen. ,,Ze wisten exact over welke getallen het ging en dat de studenten 1000 gulden meer gingen betalen. Er werd wel wat gemopperd, en we zouden pas later een officieel besluit nemen, maar er is nooit gezegd dat dat onaanvaardbaar was.”
Onacceptabel
Uiteindelijk werd de zaak op wel zeer creatieve wijze gesust en bleef Van Lieshout zitten. Een week na de ondertekening van het akkoord verklaarden de universiteiten dat zij de verhoging van het collegegeld maatschappelijk onaanvaardbaar vonden. Het was vanwege anderen dat zij het voorstel afwezen. Hun eigen mening bleef buiten het officiële standpunt. Van Lieshout: ,,Hadden de voorzitters verklaard dat zij zélf de verhoging niet aanvaardden, dan was ik afgetreden.”
Hoe vervelend ook, Van Lieshout begreep de reactie van de ‘afvallige’ voorzitters maar al te goed. Bijvoorbeeld dat de Utrechtse voorzitter drs. J.G.F. Veldhuis de verhoging in de universiteitsraad ,,onacceptabel” noemde en de handtekening van Van Lieshout een stap te ver vond. Van Lieshout: ,,Datzijn de emoties van het moment. Het collegegeld behoort niet tot de competentie van de VSNU. Maar binnen zijn universiteit redeneert een voorzitter anders. Regeltjes en afspraken kunnen dat niet voorkomen.”
Toch is dat de grote handicap van de VSNU. Het beeld van een kruiwagen vol kikkers. Universiteiten die rollend over straat gaan, ,,zelfs al weten ze dat ze daardoor schade oplopen”, zoals Hbo-Raadvoorzitter Van der Hek opmerkt.
Maar universiteitsbestuurders zijn interessante bronnen voor de media, zegt Van Lieshout. ,,Zodra een journalist iets heeft gehoord of gelezen, belt hij een college voorzitter of een hoogleraar. En die geeft antwoord zonder precies te weten wat er aan de hand is.”
Ook minister Ritzen draagt volgens Van Lieshout bij aan de kritische houding tegenover de universiteiten. ,,Als minister Borst net zo vaak een negatief oordeel zou geven over een ziekenhuis als onze minister over de universiteiten, dan was ze al lang onthoofd en begraven of gecremeerd. Dat zou de maatschappij niet pikken.” Anderzijds verstaan de universiteiten ,,op meesterlijke wijze de kunst om zich als het ware ongenietbaar te maken”, verzucht Van Lieshout. ,,Ze hebben een hautaine manier van vertellen waarvan iedere burger bij wijze van spreken onmiddellijk zegt: laat ze nou gauw oprotten.”
Aanzien en invloed
Van Lieshout werd in 1991 voorzitter van de VSNU, die zes jaar eerder onder zijn leiding was opgericht. De voorganger van de VSNU, de Academische Raad, was een machteloze vergaderclub. Het werd tijd dat de universiteiten gezamenlijk een front gingen vormen.
Hoewel hij had gezegd nooit voorzitter te willen worden van de club die hij zelf had opgericht, werd Van Lieshout in 1991 de opvolger van de aimabele Van der Schans. De voorkeur ging uit naar iemand uit eigen kring. De keuze voor hem lag voor de hand, vindt Van Lieshout zelf. Hij was zeventien jaar voorzitter geweest van het college van bestuur van de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) en had al drie maal deel uitgemaakt van het dagelijks bestuur van de VSNU. Bovendien beschikte hij over veel nuttige contacten.
En hij begon er aan, hoewel hij wist dat hij bij de VSNU nooit zoveel macht kon uitoefenen als in Nijmegen. Daar was hij de onbetwistbare leider. ,,Ik was me er van bewust dat alle veertien voorzitters graag op de eerste rij wilden meepraten. Dat er nogal wat tegenstellingen waren en dat er verschillende visies bestonden op de rol van de VSNU. Maar de collega’s wilden graag dat ik het werd.”
Bij zijn aantreden stelde Van Lieshout zichzelf enkele duidelijke doelen. De VSNU moest een koepel van betekenis worden. Een vereniging met aanzien en invloed, bijvoorbeeld bij de Tweede Kamer. Daarvoor was in de eerste plaats nodig ,,dat we ons intern eens goed beraden: waar zijn de universiteiten elkaars broeders en willen we op één lijn zitten en wat is het terrein waar de VSNU alleen maar verdeeldheid uitstraalt.”
Stuurloosheid
Vier jaar later zou de opvolger van Van Lieshout met recht precies hetzelfde kunnen zeggen. Want ook al heeft de VSNU hier en daar successen geboekt, er is geen betrokkene die niet aan verdeeldheid denkt als het woord VSNU valt. De universiteiten zien dat zelf ook in en gaan binnenkort discussiëren over de vraag bij welke onderwerpen de VSNU al dan niet de belangen van de universiteiten kan behartigen.
Van Lieshout: ,,Waar instellingen elkaars concurrent zijn, mag je geen gemeenschappelijk standpunt verwachten. Dat betekent dat je keihard, bij wijze van spreken met handtekeningen, moet afspreken: dat en dat doet de VSNU en niemand anders, de rest doen de instellingen zelf.”
,,Er moet meer discipline in deze club komen”, benadrukt de vertrekkende voorzitter. Hebben tien van de veertien collegevoorzitters met elkaar een standpunt ingenomen, dan moeten zij niet vervolgens weer met een afwijkende visie naar buiten treden. En voordat zij over zo’n gemeenschappelijke kwestie hebben overlegd, dient iedereen zijn mond te houden. Gebeurt dit niet, dan moet de VSNU ,,wat betreft de belangenbehartiging een heel kleine broek aantrekken”.
Alleen onder extreme omstandigheden vormen de universiteiten een front naar de buitenwereld, zegt Van Lieshout, maar wat nu eindelijk eens echt duidelijk moet worden is: waarvoor is de overheid verantwoordelijk, en waarvoor de universiteiten. Volgens Van Lieshout bestaat bij de universiteiten ,,volstrekte stuurloosheid” over de verhouding met de overheid. Als daarover geen twijfel meer bestaat, wordt de toekomst van de VSNU ook een stuk duidelijker. Waar de overheid de baas is, treedt de VSNU namens de universiteiten op, ,,als daar algemene belangen mee zijn gemoeid”. (HOP/P.E.)
Comments are closed.