Education

U-raad negeert zijn democratisch manco

Nog krap drie weken en dan kiest de TU een nieuwe universiteitsraad. ,,Hoe democratisch is de u-raad”, vroeg een opiniebijdrage in Delta nr. 8. Sindsdien hebben vertegenwoordigers van TH Akkoord en de buiten-universitaire leden daarop gereageerd; vanuit Demokratisch Beleid gebeurt dat verderop in dit nummer (zie pagina 6).

br />
,,Zodra een politicus zegt dat hij het goed doet, heeft hij zijn zelfkritiek verloren”, schreef lijsttrekker Ramón de Vries van de nieuwe studentengroepering De Andere Partij vorige week in een ingezonden brief. Het is een bon mot dat ook als een rode draad te trekken is door de discussie in Delta over het functioneren van de u-raad.

Startpunt in het debat was een artikel waarin onder andere het volgende werd opgemerkt:

– u-raadsleden onderhouden nauwelijks contact met de kiezers en leggen geen verantwoording af;

– kandidatenlijsten komen tot stand in een proces van coöptatie;

– programmatische keuzes spelen een ondergeschikte rol in het verkiezingsproces.

Oftewel: is de u-raad eigenlijk een bestuurslichaam dat gelegitimeerd is, dat voldoende representatief is, en dat dus ook de strijd aankan in het komende debat over de universitaire bestuursvorm?

In het ongewisse

Geen van de reacties is op de legitimiteitsvraag wezenlijk ingegaan, terwijl men zich ook onthouden heeft van standpunten over die toekomstige bestuursvorm. De Haagse politiek mag hardop, en steeds concreter, nadenken over de bestuursstructuur. Het college van bestuur van de TU mag in de strategienota een discussie over ,,principes en oogmerken van bestuur, verantwoording en medezeggenschap” hoog op de agenda zetten. Maar de Delftse universiteitsraad beperkt zich tot algemeenheden en laat de kiezer op de 23ste mei in het ongewisse. Trouwens, ook van een aankondiging van ur-voorzitter Knippenberg, dat hij de door het cvb toegeworpen handschoen zou oprapen, is sinds januari niets meer vernomen.

In zijn reactie gaat Lieuwe Boersma (van TH Akkoord) een heel eind mee met de gesignaleerde feilen van de u-raad. Maar, zo zegt hij: ,,Wat is er nu verkeerd aan deze gang van zaken. In de landelijke, provinciale en gemeentelijke politiek gaat het al niet veel anders.” Hij vergist zich. Politieke partijen stellen altijd verkiezingsprogramma’s op (THA en TU-2000 doen dat niet), en zij selecteren vervolgens kandidaten die bereid zijn dat programma uit te voeren. Politieke partijen doen ook hun best de achterban bij dit soort processen te betrekken. Het zijn immers niet de gemeenteraads- of Kamerleden zelf die beslissen over hun eigen kandidaatstelling of verkiezingsprogramma. Dat dit bij de personeelspartijen van de TU wel gebeurt was bovenal reden om te spreken over ‘achterkamertjeswerk’.

Boersma schrijft dan dat ,,iedereen kan meedoen, zonder de drempel van een lidmaatschap”. Dat doet denken aan de gehaaste manager die, op weg naar de volgende vergadering, in het voorbijgaan roept dat zijn deur ‘altijd open’ staat. Dat mag waar zijn, maar als er niemand binnenkomt heeft de manager wel een probleem. Waar zijn de creatieve pogingen van de personeelspartijen om in contact te komen met de dagelijkse werkelijkheid buiten de eigen werkplekken? Spreekuren van raadsleden, briefings voor de kiezers, talentscouts voor nieuw potentieel, openbare programma-workshops enzovoort, enzovoort.
Greenpeace?

Buiten-universitair raadslid Bart maakt in zijn reactie van de nood een deugd. Volgens hem bereiken we ,,de grenzen die in democratische organisaties blijken te bestaan aan de mogelijkheden om iedereen bij alles te betrekken”. En hij acht het dan vervolgens mogelijk dat de universiteit toegroeit naar een zogenaamd Greenpeace-model, waarin een groep professionals het beleid bepaalt en de uitvoering daarvan leidt. ,,Op grond van hun daden groeit dan het aantal sympathisanten en donateurs”, aldus Bart.

Die constatering aan het slot betekent dat het Greenpeace-model juist niét relevant is. In de universitaire democratie vindt géén transactie plaats, zoals dat in actiegroepen of milieuorganisaties wel het geval is. In ruil voor het jaarlijkse girootje mag daar de voorhoede het werk opknappen. Alleen als dat goed gebeurt, worden de girootjes ingevuld. Welke personeelspartij aan de TU zou nog bestaan als de vergaderkosten en verkiezingscampagnes (inclusief de zakdoeken en de agenda’s) uit contributies en donaties, in plaats van uit de belastingen, betaald moesten worden?

Ook DB-er Klooster gaat niet in op het democratisch manco van de u-raadspartijen. Zijn eigen partij is de enige die een beetje in de buurt komt van wat een personeelspartij zou kunnen zijn. Er is tenminste een programma, een ledenvergadering en een pogen om derden bij het beleid te betrekken, maar mager blijft het. Klooster kiest voor het offensief: een u-raad moet dit college van bestuur, met wat hij noemt quick and dirty beleid, stevig op de vingers kijken. Kiezers, zo lijkt Klooster te redeneren, zullen dat best herkennen en dus aan de raad legitimiteit geven.

Dat is nog maar de vraag. De primaire taak van politieke groeperingen is niét het goed kunnen corrigeren of aanvullen van het werk van ambtelijke diensten. Een u-raad die daar zijn bestaansrecht aan ontleent, loopt het risico voor de kiezer te vervagen en door hem vereenzelvigd te worden met diezelfde ‘ambtenarij’. En zo’n u-raad maakt het gemakkelijk voor Haagse politici om voor te stellen de u-raden te kortwieken en in te bedden in een ‘functionele geleide democratie’.

Primaire taak van politieke groeperingen is wèl het aanbieden en verwoorden van keuzes in het beleid, het vaststellen van beleidsdoelen en het controleren van de uitvoering. Op de 23ste mei worden er echter geen keuzes aangeboden: de partijen verschillen niet op hoofdlijnen van programma of ideologie. (R.M.)

Richard Meijer

Nog krap drie weken en dan kiest de TU een nieuwe universiteitsraad. ,,Hoe democratisch is de u-raad”, vroeg een opiniebijdrage in Delta nr. 8. Sindsdien hebben vertegenwoordigers van TH Akkoord en de buiten-universitaire leden daarop gereageerd; vanuit Demokratisch Beleid gebeurt dat verderop in dit nummer (zie pagina 6).

,,Zodra een politicus zegt dat hij het goed doet, heeft hij zijn zelfkritiek verloren”, schreef lijsttrekker Ramón de Vries van de nieuwe studentengroepering De Andere Partij vorige week in een ingezonden brief. Het is een bon mot dat ook als een rode draad te trekken is door de discussie in Delta over het functioneren van de u-raad.

Startpunt in het debat was een artikel waarin onder andere het volgende werd opgemerkt:

– u-raadsleden onderhouden nauwelijks contact met de kiezers en leggen geen verantwoording af;

– kandidatenlijsten komen tot stand in een proces van coöptatie;

– programmatische keuzes spelen een ondergeschikte rol in het verkiezingsproces.

Oftewel: is de u-raad eigenlijk een bestuurslichaam dat gelegitimeerd is, dat voldoende representatief is, en dat dus ook de strijd aankan in het komende debat over de universitaire bestuursvorm?

In het ongewisse

Geen van de reacties is op de legitimiteitsvraag wezenlijk ingegaan, terwijl men zich ook onthouden heeft van standpunten over die toekomstige bestuursvorm. De Haagse politiek mag hardop, en steeds concreter, nadenken over de bestuursstructuur. Het college van bestuur van de TU mag in de strategienota een discussie over ,,principes en oogmerken van bestuur, verantwoording en medezeggenschap” hoog op de agenda zetten. Maar de Delftse universiteitsraad beperkt zich tot algemeenheden en laat de kiezer op de 23ste mei in het ongewisse. Trouwens, ook van een aankondiging van ur-voorzitter Knippenberg, dat hij de door het cvb toegeworpen handschoen zou oprapen, is sinds januari niets meer vernomen.

In zijn reactie gaat Lieuwe Boersma (van TH Akkoord) een heel eind mee met de gesignaleerde feilen van de u-raad. Maar, zo zegt hij: ,,Wat is er nu verkeerd aan deze gang van zaken. In de landelijke, provinciale en gemeentelijke politiek gaat het al niet veel anders.” Hij vergist zich. Politieke partijen stellen altijd verkiezingsprogramma’s op (THA en TU-2000 doen dat niet), en zij selecteren vervolgens kandidaten die bereid zijn dat programma uit te voeren. Politieke partijen doen ook hun best de achterban bij dit soort processen te betrekken. Het zijn immers niet de gemeenteraads- of Kamerleden zelf die beslissen over hun eigen kandidaatstelling of verkiezingsprogramma. Dat dit bij de personeelspartijen van de TU wel gebeurt was bovenal reden om te spreken over ‘achterkamertjeswerk’.

Boersma schrijft dan dat ,,iedereen kan meedoen, zonder de drempel van een lidmaatschap”. Dat doet denken aan de gehaaste manager die, op weg naar de volgende vergadering, in het voorbijgaan roept dat zijn deur ‘altijd open’ staat. Dat mag waar zijn, maar als er niemand binnenkomt heeft de manager wel een probleem. Waar zijn de creatieve pogingen van de personeelspartijen om in contact te komen met de dagelijkse werkelijkheid buiten de eigen werkplekken? Spreekuren van raadsleden, briefings voor de kiezers, talentscouts voor nieuw potentieel, openbare programma-workshops enzovoort, enzovoort.
Greenpeace?

Buiten-universitair raadslid Bart maakt in zijn reactie van de nood een deugd. Volgens hem bereiken we ,,de grenzen die in democratische organisaties blijken te bestaan aan de mogelijkheden om iedereen bij alles te betrekken”. En hij acht het dan vervolgens mogelijk dat de universiteit toegroeit naar een zogenaamd Greenpeace-model, waarin een groep professionals het beleid bepaalt en de uitvoering daarvan leidt. ,,Op grond van hun daden groeit dan het aantal sympathisanten en donateurs”, aldus Bart.

Die constatering aan het slot betekent dat het Greenpeace-model juist niét relevant is. In de universitaire democratie vindt géén transactie plaats, zoals dat in actiegroepen of milieuorganisaties wel het geval is. In ruil voor het jaarlijkse girootje mag daar de voorhoede het werk opknappen. Alleen als dat goed gebeurt, worden de girootjes ingevuld. Welke personeelspartij aan de TU zou nog bestaan als de vergaderkosten en verkiezingscampagnes (inclusief de zakdoeken en de agenda’s) uit contributies en donaties, in plaats van uit de belastingen, betaald moesten worden?

Ook DB-er Klooster gaat niet in op het democratisch manco van de u-raadspartijen. Zijn eigen partij is de enige die een beetje in de buurt komt van wat een personeelspartij zou kunnen zijn. Er is tenminste een programma, een ledenvergadering en een pogen om derden bij het beleid te betrekken, maar mager blijft het. Klooster kiest voor het offensief: een u-raad moet dit college van bestuur, met wat hij noemt quick and dirty beleid, stevig op de vingers kijken. Kiezers, zo lijkt Klooster te redeneren, zullen dat best herkennen en dus aan de raad legitimiteit geven.

Dat is nog maar de vraag. De primaire taak van politieke groeperingen is niét het goed kunnen corrigeren of aanvullen van het werk van ambtelijke diensten. Een u-raad die daar zijn bestaansrecht aan ontleent, loopt het risico voor de kiezer te vervagen en door hem vereenzelvigd te worden met diezelfde ‘ambtenarij’. En zo’n u-raad maakt het gemakkelijk voor Haagse politici om voor te stellen de u-raden te kortwieken en in te bedden in een ‘functionele geleide democratie’.

Primaire taak van politieke groeperingen is wèl het aanbieden en verwoorden van keuzes in het beleid, het vaststellen van beleidsdoelen en het controleren van de uitvoering. Op de 23ste mei worden er echter geen keuzes aangeboden: de partijen verschillen niet op hoofdlijnen van programma of ideologie. (R.M.)

Richard Meijer

Editor Redactie

Do you have a question or comment about this article?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.